ECLI:NL:RBNHO:2015:592

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
29 januari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 3836
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen en de gevolgen voor de privacy en ruimtelijke ordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 3 februari 2015 uitspraak gedaan over een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van tien appartementen in Zaandam. Eiser, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, dat op 11 augustus 2014 de omgevingsvergunning had verleend. Eiser betoogde dat de bouw van het appartementencomplex in strijd was met het bestemmingsplan en dat zijn belangen, zoals privacy, lichtinval en uitzicht, onevenredig zouden worden geschaad.

De rechtbank overwoog dat de gevolgen voor eiser niet veroorzaakt worden door de verlening van de omgevingsvergunning, aangezien de gevolgen van het project vergelijkbaar zijn met de gevolgen die zouden optreden als er bebouwing zou worden gerealiseerd die op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. De rechtbank stelde vast dat het project niet in strijd is met de bestemming 'Uit te werken Gemengde Doeleinden' en dat de verweerder bij de afweging van belangen in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de derde-partij bij de bouw van het complex dan aan de individuele belangen van eiser.

De rechtbank concludeerde dat de omgevingsvergunning op een goede ruimtelijke onderbouwing was gebaseerd en dat eiser niet onevenredig in zijn belangen werd geschaad. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/3836

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 februari 2015 in de zaak tussen

[eisers], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. S. Essakkili),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigden: mr. Y.A. van Baak, J. Brouwer, mr. M. van Zorge en J. de Jong).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de vennootschap onder firma ONG Projectontwikkeling, te Wormerveer.

Procesverloop

Bij besluit van 11 augustus 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan derde-partij omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van tien appartementen tussen Krimp 5 en 13 te Zaandam.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Derde-partij is vertegenwoordigd door[naam].

Overwegingen

1. Het project voorziet in de bouw van tien appartementen met een in- en uitpandige parkeergelegenheid. De voorgevel van het appartementencomplex is gelegen aan Krimp. Op de projectlocatie bevindt zich nu nog een bedrijfsgebouw van één bouwlaag dat zal worden gesloopt. Het nieuwe complex bestaat uit drie bouwlagen met een kap. De bouwhoogte van het complex bedraagt twaalf meter en de goothoogte merendeels negen meter.
2. Op grond van het ter plaatse (onder meer) vigerende bestemmingsplan “Inverdan” rust, voor zover van belang, op het betreffende perceel de bestemming “Uit te werken Gemengde Doeleinden” met de bestemmingsvlakaanduiding “UGD IX”.
Op grond van artikel 4, eerste lid en onder a, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor Uit te werken Gemengde doeleinden (UGD I t/m UGD X) (…) bestemd voor: woningen, woongebouwen en daarbij behorende aan- en uitbouwen (…).
Op grond van artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften mogen, zolang en voor zover de vaststelling of goedkeuring van een in lid 4 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, geen bouwwerken worden gebouwd.
3. De rechtbank stelt vast, naar tussen partijen ook niet in geschil is, dat de bestemming “Uit te werken Gemengde Doeleinden” niet is uitgewerkt, zodat op het perceel op grond van artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften een bouwverbod geldt. Het project is gelet hierop in strijd met het bestemmingsplan.
4. Verweerder heeft met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) omgevingsvergunning verleend voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik.
5. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3° van de Wabo, kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, slechts worden verleend, indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6. De beslissing om al dan niet omgevingsvergunning te verlenen voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo behoort tot de bevoegdheden van verweerder, waarbij verweerder beleidsvrijheid heeft en de rechter terughoudend moet toetsen, dat wil zeggen zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
7. De rechtbank stelt voorop dat met de realisering van het project, anders dan eiser heeft verondersteld, geen heel forse inbreuk op het geldende planologische regime wordt gemaakt, nu de strijdigheid met het bestemmingsplan slechts betrekking heeft op het bouwverbod dat op grond van artikel 4, vijfde lid, van de planvoorschriften van toepassing is alsmede op de strijdigheid met enkele bouwvoorschriften. Het project is niet in strijd met de bestemming “Uit te werken Gemengde Doeleinden (UGD IX)”.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 11 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1044, moeten aan de ruimtelijke onderbouwing van een project zwaardere eisen worden gesteld, naarmate de inbreuk ervan op het geldende planologische regime groter is.
8.1
Eiser betoogt dat het project waarvoor omgevingsvergunning is verleend in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser voert daartoe allereerst aan dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen. Door het project wordt zijn woongenot aangetast. Het complex wordt op korte afstand van zijn woning gesitueerd. Hierdoor zal sprake zijn van een vermindering van lichtinval, uitzicht en privacy alsmede van vermeerdering van schaduwwerking. Daarnaast voorziet het project in een voorgevel aan Krimp, terwijl het vigerende bestemmingsplan bepaalt dat de voorgevel zich aan de Hogendijk dient te bevinden. Ook de ontsluiting dient op grond van het bestemmingsplan aan de Hogendijk plaats te vinden. Hiermee heeft de gemeenteraad een planologische keuze gemaakt bij het vaststellen van het bestemmingsplan. Voorts blijkt volgens eiser uit de toelichting op het bestemmingsplan dat het uitgangspunt is het behoud en de versterking van historische kwaliteiten, alsmede dat op Krimp de voormalige dijksloot terug kan komen. Door af te wijken van het bestemmingsplan wordt herstel van het historisch karakter in feite onmogelijk gemaakt.
8.2.1
Verweerder heeft aan het bestreden besluit een ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd van april 2014 (de ruimtelijke onderbouwing).
8.2.2
In paragraaf 3 “Beleidsregels Afwijken van bestemmingsplannen en beheersverordeningen Wabo Zaanstad 2010” van de ruimtelijke onderbouwing is onder meer vermeld dat het verlenen van een omgevingsvergunning op grond van de genoemde beleidsregels mogelijk is voor (bouw)plannen ten behoeve van woningbouw en dat het onderhavige project aan die voorwaarde voldoet.
8.2.3
In paragraaf 4 “Ruimtelijke aspecten” van de ruimtelijke onderbouwing is onder meer ingegaan op de uitgangspunten die voor het gebied rond de onderhavige locatie gelden volgens de op 7 juni 2012 door de gemeenteraad vastgestelde structuurvisie ‘Zichtbaar Zaans’ die op 10 oktober 2012 in werking is getreden. Aangegeven is dat de locatie is aangeduid als een centrumgebied en dat het project zowel voldoet aan de vereiste gebiedskenmerken als de eisen die gelden ten aanzien van de inrichting van de openbare ruimte. Ingegaan is op de menging van functies, de hoge dichtheid aan woningen en parkeermogelijkheden- en oplossingen.
8.2.4
In paragraaf 6 “Stedenbouwkundige en welstandelijke aspecten” van de ruimtelijke onderbouwing is ingegaan op het karakter van de buurt Krimp. Aangegeven is dat het historische karakter ervan moet worden versterkt en dat het gebied weer een identiteit moet krijgen. Voorts moet de buurt een belangrijke bijdrage leveren aan de diversiteit van het centrumgebied en een breder economisch draagvlak creëren. Ingegaan is verder op de ligging van Krimp ten opzichte van de hoofdbebouwing aan de Hogendijk en de lagere dijksloot die er vroeger lag. Leidend voor nieuwe bebouwing is de hoofdkarakteristiek van de hoofdbebouwing aan de Hogendijk en lage bebouwing aan Krimp. De nieuwe bebouwing aan Krimp mag wisselend zijn per kavel. Nieuwe bebouwing aan Krimp moet zijn voorzien van toegangen en de gevel mag niet gedomineerd worden door garages. Het project voldoet, zo staat verder in diezelfde paragraaf vermeld, aan deze uitgangspunten. Het project bestaat uit drie bouwvolumes, het volgt de bestaande kavelgrens en de lijn van de vroegere sloot, waardoor de bouwvolumes elk een eigen richting krijgen. Het parkeren is achter en deels onder de bebouwing voorzien. De toegangen van de woningen liggen aan Krimp, zodat de openbare ruimte aan die straat prettiger en sociaal veiliger wordt.
8.3
De rechtbank overweegt dat voor de vraag of eiser ten gevolge van het project onevenredig in zijn belangen wordt geschaad, hetgeen met het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken mogelijk wordt gemaakt, moet worden vergeleken met hetgeen ter plaatse op grond van het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Anders dan eiser heeft verondersteld, speelt bij de te verrichten belangenafweging geen rol wat er ter plaatse feitelijk is gerealiseerd.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat op grond van het geldende bestemmingsplan ter plaatse een gebouw met een bouwhoogte van maximaal vijftien meter kan worden gerealiseerd, terwijl het project voorziet in een gebouw met bouwhoogte van maximaal twaalf meter. Op grond van het bestemmingsplan kan een gebouw bovendien op kortere afstand van eisers woning worden gerealiseerd dan nu met het realiseren van het project het geval is. Voorts kan op grond van het bestemmingsplan ter plaatse een omvangrijker gebouw worden gerealiseerd dan waarin het project voorziet, omdat het betreffende perceel ten gevolge van het project voor circa 45% wordt bebouwd, terwijl het bebouwingspercentage maximaal 70 bedraagt.
De gevolgen voor de privacy, de lichtinval, het uitzicht en de schaduwwerking bij de woning van eiser zijn gelet op het voorgaande hetzelfde, zo niet ingrijpender, indien bebouwing zou zijn opgericht die op grond van het bestemmingsplan – en daarmee zonder omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken – is toegestaan. De gevolgen van het project voor eiser worden dan ook niet veroorzaakt door verlening van voornoemde omgevingsvergunning. Dat met het project de maximaal toegestane goothoogte (op sommige onderdelen) wordt overschreden, maakt dit niet anders.
8.4
Hoewel eiser niet kan worden ontzegd dat het project voor wat betreft de situering van de voorgevel en de plek waar de ontsluiting plaatsvindt in strijd is met het bestemmingsplan, heeft verweerder bij de afweging van de betrokken belangen naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid meer gewicht kunnen toekennen aan het belang (van derde-partij) bij oprichting van het complex dan aan het individuele belang van eiser. De rechtbank neemt hierbij allereerst in aanmerking dat eiser desgevraagd niet heeft kunnen uitleggen wat voor hinder hij vreest te ondervinden van de twee strijdigheden als voornoemd. Daarnaast heeft verweerder ter zitting – in aanvulling op het onder 8.2.4 overwogene – nader toegelicht waarom (vanuit stedenbouwkundig oogpunt en in afwijking van het bestemmingsplan) voor een voorgevel en ontsluiting aan de zijde van Krimp in plaats van aan de Hogendijk is gekozen. Verweerder heeft daarbij tevens uitgelegd welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan zijn keuze om de dijksloot aan Krimp, anders dan blijkens de toelichting bij het bestemmingsplan oorspronkelijk de bedoeling was, niet terug te laten keren. Eiser heeft niet (concreet) op de nadere toelichting van verweerder ter zitting gereageerd.
8.5
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding te oordelen dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet zodanig onevenredig in zijn belangen wordt geraakt ten gevolge van het project dat niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor de activiteit gebruiken in strijd met het bestemmingsplan kon worden verleend.
9. Eiser betoogt verder dat niet wordt voldaan aan de normen voor het parkeren op eigen terrein en dat daarom sprake is van strijd met de bouwverordening. De rechtbank stelt vast dat eiser dit betoog geenszins heeft onderbouwd, zodat het reeds hierom niet kan slagen.
10.1
Eiser betoogt voorts dat, indien de bestaande bebouwing wordt gesloopt, zijn dakterras geen valbeveiliging meer heeft en daardoor niet langer kan worden gebruikt. Hierdoor is sprake van een evidente privaatrechtelijke belemmering.
10.2
De rechtbank stelt vast dat de aanvraag onder meer ziet op de activiteiten bouwen en gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo. Het betoog van eiser houdt verband met toekomstige sloopactiviteiten. Daarvoor is geen aanvraag ingediend en geen omgevingsvergunning verleend. Sinds 1 april 2012 (zie Kamerstukken II, 2011/2012, 33 102, nr. 3, p. 3) is de activiteit slopen ook niet meer vergunningplichtig op grond van de gemeentelijke bouwverordening, maar meldingsplichtig. Het betoog van eiser valt buiten de omvang van het geding.
11. Eiser heeft verder ter zitting weliswaar gesteld dat hij zich niet kan verenigen met de omgevingsvergunning die verweerder heeft verleend voor de activiteit het maken van een uitweg als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo, maar eiser heeft geen zelfstandige, inhoudelijke beroepsgronden tegen dit besluitonderdeel aangevoerd. Eiser heeft ook overigens geen zienswijze tegen dit besluitonderdeel ingediend.
12. Voor zover eiser nog heeft bedoeld te stellen dat zijn pand in waarde zal dalen door de verleende omgevingsvergunning, kan hij op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening in een afzonderlijke procedure om een tegemoetkoming in de planschade vragen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. de Feijter, voorzitter, mr. A.C. Terwiel-Kuneman en
mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, leden, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2015.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.