ECLI:NL:RBLIM:2023:1398

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
ROE 22/2838, ROE 22/2840, ROE 21/2550, ROE 21/2551
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunningen voor woningen in strijd met bestemmingsplan; beroepen van omwonenden ongegrond

Op 22 februari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een zaak betreffende omgevingsvergunningen voor de bouw van woningen aan de [straatnaam 1] in [plaatsnaam]. De vergunningen waren verleend voor het realiseren van vrijstaande woningen op de percelen 19 en 21, waarbij de bouwplannen in strijd waren met het bestemmingsplan Villawijk Stalberg-Oost. Eiser, eigenaar van de nabijgelegen woning aan [straatnaam 1] 17, had bezwaar gemaakt tegen de vergunningen, omdat hij meende dat de bouwplannen leidden tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat, met name op het gebied van privacy, uitzicht en zonlichttoetreding. De voorzieningenrechter oordeelde dat de koekoeken, die in de bouwplannen waren opgenomen, als ondergeschikte bouwdelen moesten worden beschouwd en daarom niet meetelden bij de beoordeling van de overschrijding van de toegestane breedte van het hoofdgebouw. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunde bouwplannen niet in strijd waren met een goede ruimtelijke ordening, omdat de overschrijdingen binnen de toegestane afwijkingspercentages vielen en de bouwplannen geen onevenredige afbreuk deden aan de belangen van de omwonenden. De beroepen van eiser werden ongegrond verklaard en de verzoeken om voorlopige voorzieningen werden afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/2550 (beroep) en ROE 22/2838 (voorlopige voorziening)
ROE 21/2551 (beroep) en ROE 22/2840 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 februari 2023

op de beroepen en verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[Naam 1], te [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. R. Evens),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Michiels)
Als derde-partijen hebben aan de gedingen deelgenomen:
[Naam 2], te [plaatsnaam] (ROE 21/2550 en ROE 22/2838) en
[Naam 3], te [plaatsnaam] (ROE 21/2551 en ROE 22/2840)
(gemachtigde: mr. R.T.L.J. Jongen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2021 (primaire besluit 1) heeft verweerder aan derde-partij [Naam 2] (vergunninghouder 1) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een vrijstaande woning op het perceel aan de [straatnaam 1] 19 in [plaatsnaam]. Bij besluit van dezelfde datum (primaire besluit 2) heeft verweerder aan derde-partij [Naam 3] (vergunninghouder 2) een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een vrijstaande woning op het perceel aan de [straatnaam 1] 21 in [plaatsnaam]. Eiser heeft tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 10 augustus 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1, onder gedeeltelijke wijziging van de wettelijke grondslag van de omgevingsvergunning, ongegrond verklaard. Bij besluit van dezelfde datum (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2, eveneens onder gedeeltelijke wijziging van de wettelijke grondslag van de omgevingsvergunning, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter tevens verzocht om ten aanzien van de bestreden besluiten en de primaire besluiten een voorlopige voorziening te treffen.
De verzoeken om voorlopige voorziening zijn op 18 januari 2023 ter zitting behandeld. De verzoeken zijn daarbij samen behandeld met de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken ROE 22/2839 en 22/2841 die in verband met de omgevingsvergunningen zijn ingediend door [naam 4]. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouders zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. In de zaken 22/2939 en 22/2841 wordt apart uitspraak gedaan.
Tegen de omgevingsvergunningen is ook beroep ingesteld door [naam 5] (zaaknummer ROE 21/2555), maar daarbij is geen verzoek om voorlopige voorziening gedaan. In die zaak hebben partijen aangegeven af te zien van hun recht om gehoord te worden op een zitting. [1] Ook in die zaak wordt apart uitspraak gedaan.
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Awb niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening, maar ook op de beroepen.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 9 december 2020 heeft vergunninghouder 1 bij verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van het realiseren van een woning met garage aan de [straatnaam 1] 19 in [plaatsnaam]. Dit bouwplan voorziet in het oprichten van een woning bestaande uit drie bouwlagen en een kelder. De goothoogte bedraagt circa 7,9 meter en de bouwhoogte circa 10,75 meter. De woning heeft een breedte van circa 9,35 meter en een diepte van 18 meter. Verder zijn er twee koekoeken voorzien aan de achterzijde van de woning, één aan de linkerzijkant, één aan de rechterzijde en één aan de voorzijde. De afstand van de woninggevel tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan de linkerzijde (zuidzijde) 3 meter en aan de rechterzijde (noordzijde) 5,63 meter. Op de derde bouwlaag (tweede verdieping) bevindt zich een dakterras, aansluitend aan de ruimte waar de functie kantoor is aangegeven. Het terras wordt over de breedte van de achtergevel opgericht en is deels overkapt. De achterste 3 meter van het terras zijn niet overkapt. Het terras heeft voor een deel een diepte van circa 4 meter en voor het overige gedeelte een diepte van circa 5 meter. Het dakterras wordt voorzien van een omranding met een hoogte van 1 meter en bestaande uit melkglas.
2. Eveneens op 9 december 2020 heeft vergunninghouder 2 bij verweerder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend ten behoeve van het realiseren van een woning aan de [straatnaam 1] 21. Dit bouwplan voorziet in het oprichten van een woning bestaande uit drie bouwlagen en een kelder. De goothoogte bedraagt circa 7,9 meter en de bouwhoogte circa 10,75 meter. De woning heeft een breedte van circa 9,35 meter en een diepte van 18 meter. Verder zijn er drie koekoeken voorzien aan de rechterzijde van de woning en één aan de voorzijde. De afstand van de woninggevel tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan de rechterzijde (noordzijde) 3 meter en aan de linkerzijde (zuidzijde) 5,84 meter. Op de derde bouwlaag (tweede verdieping) bevindt zich een dakterras, aansluitend aan ruimten waar de functie kantoor respectievelijk slaapkamer is aangegeven. Het dakterras heeft, exclusief de schuine aftopping, een diepte van circa 6,60 meter. Het dakterras wordt van de omgeving afgescheiden door doorgetrokken gemetselde gevels van 1 meter hoog. Het dakterras is deels overkapt. Het buiten het bouwvlak gelegen dakterras is niet overkapt.
3. Eiser is eigenaar en bewoner van de woning aan de [straatnaam 1] 17. Het bouwplan op huisnummer 19 grenst direct aan zijn woonperceel, het bouwplan op nummer 21 heeft betrekking op het perceel aan de andere zijde naast nummer 19. De situatie is in onderstaande afbeelding (uitsnede van ruimtelijkeplannen.nl, met daaraan toegevoegd de huisnummers) weergegeven.
4. De omgevingsvergunningen voor nummers 19 en 21 zijn verleend voor onder andere de activiteit ‘bouwen’. [2] De bouwplannen zijn wat betreft de breedte en de diepte van het hoofdgebouw in strijd met het bestemmingsplan Villawijk Stalberg-Oost. [3] De woningen mogen namelijk volgens de bouwregels van het bestemmingsplan 8,6 meter breed en 15 meter diep [4] zijn en zijn dus circa 0,75 meter breder en 3 meter dieper [5] dan toegestaan. Vanwege deze strijdigheden zijn de omgevingsvergunningen tevens verleend voor de activiteit ‘gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’. [6] Verweerder heeft wat betreft de breedte van de hoofdgebouwen gebruik gemaakt van een in het bestemmingsplan voorziene (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid. [7] Wat betreft de diepte van de hoofdgebouwen heeft verweerder in de primaire besluiten gebruik gemaakt van een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid (kruimelgevallenregeling). [8]
5. Bij de bestreden besluiten zijn de bezwaren van eiser tegen de omgevingsvergunningen ongegrond verklaard. In de bestreden besluiten heeft verweerder de grondslag van de vergunningen voor het afwijken van de diepte van het hoofdgebouw in die zin gewijzigd dat de afwijkingsvergunning voor zover deze ziet op het dakterrasgedeelte buiten het bouwvlak wordt gebaseerd op artikel 4, vierde lid, van Bijlage II bij het Bor.
6. Eiser heeft op 17 september 2021 beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Nadat vergunninghouders waren gestart met de bouwwerkzaamheden heeft eiser de voorzieningenrechter op 8 december 2022 verzocht de bestreden besluiten en de primaire besluiten te schorsen tot zes weken na de uitspraak op de beroepen. Hij heeft de voorzieningenrechter daarbij tevens verzocht bij wijze van ordemaatregel te bepalen dat de bouwwerkzaamheden tot de behandeling ter zitting van de verzoeken moeten worden gestaakt.
7. Bij brief van 12 december 2022 heeft de rechtbank eiser bericht dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om voorafgaand aan de zitting een ordemaatregel op te leggen.
8. Eiser voert in beroep aan dat bij de bouwplannen de volgens de bouwregels van het bestemmingsplan toegestane breedte respectievelijk diepte van het hoofdgebouw worden overschreden, wat leidt tot een te grote bouwmassa, en dat de volgens die regels voorgeschreven minimale afstand van de gevel tot de zijdelingse perceelsgrens niet in acht wordt genomen. Volgens eiser zal de realisatie van de bouwplannen (met name nummer 19) leiden tot een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat (privacy, uitzicht, schaduw, zonlichttoetreding). Hij vindt dat de vergunde bouwplannen daarom in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening en verweerder geen vergunning had mogen verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan.
Juridisch kader
9. In de planregels van het bestemmingsplan Villawijk Stalberg-Oost staat:
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.5
Aan- en/of uitbouw
Een aan een hoofdgebouw vastgebouwd gebouw, dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en in directe verbinding staat met het hoofdgebouw.
1.29
Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.45
Pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Artikel 6 Wonen
6.2.2
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
(…)
f. de breedte van het hoofdgebouw inclusief inpandige bergingen, erkers, veranda's, balkons, en aanbouwen van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan de breedte van het perceel waarop wordt gebouwd minus 1 meter, gedeeld door 2, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting - uitgesloten' en voor nieuw te bouwen woningen aan de [straatnaam 2] deze beperking niet geldt;
g. de afstand van de gevel, inclusief inpandige bergingen, erkers, veranda's, balkons en bijbehorende gebouwen, tot de zijdelingse perceelsgrens moet bij vrijstaande woningen aan beide zijden minimaal 3,00 m bedragen en bij halfvrijstaande woningen aan één zijde minimaal 3,00 m bedragen.
6.2.3
Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
(…)
e. de hoogte van aanbouwen en uitbreidingen bedraagt ten hoogste de hoogte van de gevel waar tegen wordt gebouwd.
8.1
Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1
Algemeen
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, het woon- en leefklimaat, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de brandveiligheid en rampenbestrijding van de aangrenzende gronden en bouwwerken, door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:
a. de voorgeschreven maximum maten, afmetingen, percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Het oordeel van de voorzieningenrechter over de beroepsgronden
De breedte van het hoofdgebouw, mede in relatie tot de afstand van de gevel tot de zijdelingse perceelsgrens
10. Eiser vindt dat de koekoeken die in de bouwplannen zijn opgenomen onderdeel zijn van het hoofdgebouw. Ze maken onderdeel uit van de kelder en de kelder is te beschouwen als “pand” in de zin van het bestemmingsplan. Eiser verwijst in dit verband naar de begripsomschrijvingen van “hoofdgebouw” en “pand” in het bestemmingsplan. Omdat de koekoeken meetellen bij het bepalen van de breedte van het hoofdgebouw, is de afwijking van de toegestane breedte van het hoofdgebouw meer dan 10%, zodat volgens eiser geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Meetellen van de koekoeken betekent ook dat aan de linkerzijde van het hoofdgebouw van het bouwplan op nummer 19 en aan de rechterzijde van het hoofdgebouw van het bouwplan op nummer 21 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens kleiner is dan de in de bouwregels voorgeschreven minimale afstand van 3 meter. De hoofdbouw is bij beide bouwplannen 0,75 cm breder dan de bouwregels toelaten en dit over een diepte van 18 meter en een hoogte van twee bouwlagen. De overschrijding betreft daardoor een dusdanig groot bouwvolume dat ten aanzien van beide bouwplannen niet had mogen worden afgeweken van de volgens de bouwregels toegestane breedte van het hoofdgebouw en minimale afstand tot de perceelsgrens.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de koekoeken geen deel uitmaken van het hoofdgebouw omdat het geen “panden” zijn. De koekoeken zijn volgens verweerder, voor het geval ze wel onderdeel van het hoofdgebouw zouden zijn, als ondergeschikte bouwdelen als bedoeld in artikel 8.1 van het bestemmingsplan te beschouwen zodat ze voor de bouwregels buiten toepassing moeten worden gelaten. Dat betekent dat de in het bestemmingsplan toegestane breedte van de hoofdbouw met 0,75 meter wordt overschreden en dat aan de voorgeschreven afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is voldaan. Verweerder stelt verder dat passend binnen het bestemmingsplan, gelet op de bouwregels voor aan- en uitbouwen (artikel 6.2.3, onder a en e), al een aan/-uitbouw van 100 m² en tot de hoogte van de achtergevel mogelijk is. Gelet op die mogelijkheid leiden de overschrijdingen volgens verweerder niet tot onevenredig nadeel voor eiser. Door de variëteit aan bebouwing in het gebied, de omvang van de percelen nummers 19 en 21, en het feit dat bij woningen in de buurt al een bredere bouw is vergund dan planologisch is toegestaan, doen de bouwplannen volgens verweerder geen onaanvaardbare afbreuk aan de stedenbouwkundige kwaliteit. Ten aanzien van het bouwplan op nummer 21 overweegt verweerder dat dit niet grenst aan het perceel van eiser en dat uit de door vergunninghouders overgelegde zonnestudie blijkt dat door de bouwplannen op het perceel van eiser geen schaduwtoename optreedt en ook niet minder licht in de woning komt.
12. Volgens vergunninghouders zijn de koekoeken niet als “pand” in de zin van het bestemmingsplan aan te merken en behoren ze daarom niet tot het hoofdgebouw. Voor het geval ze wel daartoe behoren, stellen zij dat eiser door de koekoeken niet in zijn belangen wordt geschaad en artikel 6:22 van de Awb zou moeten worden toegepast. Wat betreft de vraag of verweerder terecht is afgeweken van de bouwregel over de breedte van het hoofdgebouw voeren vergunninghouders aan dat bij de beoordeling of het woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast ook moet worden gelet op de maximale juridisch-planologische mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. [9] Zij wijzen in dit verband op het feit dat op grond van het bestemmingsplan op de percelen nummers 19 en 21 aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bebouwingsvlak mogen worden gebouwd, de bouwhoogte van aan- en uitbouwen maximaal 12 meter mag bedragen, de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet meer dan 100 m² mag zijn (mits het bouwpercentage niet meer dan 40% blijft) en dat de hoogte van aanbouwen en uitbreidingen ten hoogste de hoogte mag zijn van de gevel waartegen wordt gebouwd. Volgens vergunninghouders is het ruimtelijk effect van de overschrijding van de maximale diepte van het hoofdgebouw van 15 meter niet anders dan het ruimtelijk effect van een aan- of uitbouw van 3 meter diep en is het ruimtelijk effect van het feit dat het hoofdgebouw 0,75 meter breder is beperkt. Vergunninghouders stellen daarom dat de bouwplannen niet leiden tot een grotere aantasting van de privacy of groter nadeel wat betreft schaduw, verminderd zonlicht, en uitzicht voor eiser dan reeds volgens het bestemmingsplan mogelijk is. Volgens vergunninghouders kan daarom niet worden gezegd dat de vergunningen voor het afwijken van het bestemmingsplan het woon- en leefklimaat van eiser onevenredig aantasten.
13. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
13.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de koekoeken (die deels verdiept zijn gelegen en een breedte hebben van maximaal circa 3 meter en een diepte van 70 cm) als ondergeschikte bouwdelen in de zin van planregel 8.1 van het bestemmingsplan moeten worden beschouwd. In die bepaling wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van bouwdelen die als ondergeschikte bouwdelen zijn te beschouwen en daarom bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen buiten beschouwing moeten blijven. Onder andere worden genoemd: liftschachten, balkons en uitbouwen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding dergelijke bouwdelen wel en de koekoeken niet als ondergeschikte bouwdelen te beschouwen. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter de afmetingen van de koekoeken in verhouding tot de afmetingen van de gevel en positie van de koekoeken aan de gevel. Dat sommige voorbeelden in artikel 8.1, zoals “uitbouwen”, dit artikel een te ruime uitleg kunnen geven, doet aan voorgaande conclusie ten aanzien van onderhavige koekoeken niet af. De koekoeken leiden er daarom, ook als zij tot het hoofdgebouw worden gerekend, niet toe dat de breedte van het hoofdgebouw met meer dan 0,75 meter wordt overschreden. De gevel zelf is in dit geval dus bepalend voor de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en niet de uit de gevel stekende koekoeken. Op de uitsnedes van de bouwtekeningen hieronder (links nummer 19 en rechts nummer 21) zijn de koekoeken weergegeven.
13.2.
Niet in geschil is dat de overschrijding van 0,75 meter valt binnen het voor een binnenplanse afwijking als bedoeld in artikel 10.1 aanhef en onder a, van het bestemmingsplan maximaal toelaatbaar afwijkingspercentage. Dat de koekoeken ondergeschikte bouwdelen zijn betekent ook dat de afstand van de gevels van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet kleiner is dan 3 meter. Dat zonder de koekoeken aan die afstandseis uit het bestemmingsplan is voldaan is ook niet in geschil.
13.3.
De voorzieningenrechter volgt verweerder en vergunninghouders in hun standpunt dat bij de beoordeling of een vergunning voor afwijking van het bestemmingsplan onevenredig nadelige gevolgen heeft, de gevolgen van het vergunde bouwplan moeten worden vergeleken met hetgeen ter plaatse op grond van het bestemmingsplan is toegestaan. Bij de belangenafweging omtrent het afwijken van het bestemmingsplan mag of moet verweerder immers de vergelijking maken met de mogelijkheden die het bestemmingsplan rechtstreeks biedt. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij zich bij dat standpunt aansluit.
13.4.
Op grond van de bouwregels voor aan- en uitbouwen kan zowel op nummer 19 als op nummer 21 aan de achterzijde van een hoofdgebouw dat 15 meter diep is, een aan- of uitbouw bestaande uit twee bouwlagen van 3 meter diep en een hoogte van 7,9 meter worden gerealiseerd, nu het bestemmingsplan expliciet bepaalt dat de hoogte daarvan ten hoogste gelijk is aan de hoogte van de gevel waar tegenaan wordt gebouwd. [10] Omdat het bestemmingsplan geen regels kent voor dakterrassen, moet ervan worden uitgegaan dat deze ook op een dergelijke aan- of uitbouw zijn toegestaan. [11] De aan- of uitbouw met dakterras op perceel nummer 19 zou op 3 meter afstand van de zijdelingse perceelsgrens aan de kant van eiser kunnen worden gebouwd. Het zicht op en de schaduwwerking op eisers perceel en woning zullen dan hetzelfde zijn als bij de onderhavige bouwplannen. Ook het uitzicht van eiser vanaf zijn perceel en woning zijn in die situatie hetzelfde. De voorzieningenrechter tekent daarbij wel aan dat dit bouwdeel als aan- of uitbouw, gelet op artikel 1.5 van het bestemmingsplan, architectonisch ondergeschikt moet zijn aan het hoofdgebouw, bijvoorbeeld doordat dit bouwdeel smaller is dan het hoofdgebouw. Evengoed zou deze smallere aan- of uitbouw aan de zijde van eiser gesitueerd kunnen worden en daarmee, zoals hiervoor overwogen, voor eiser een met de nu vergunde situatie vergelijkbare situatie opleveren. De voorzieningenrechter volgt eiser dus niet in zijn standpunt dat de mogelijkheid van het in overeenstemming met het bestemmingsplan bouwen van een architectonisch ondergeschikt bouwdeel met (nagenoeg) dezelfde gevolgen voor het woon- en leefklimaat van eiser als de thans vergunde bouwplannen niet reëel is.
13.5.
Nu het bestemmingsplan kennelijk bebouwing met vergelijkbare, dus niet extra nadelige, gevolgen voor het woon- en leefklimaat van eiser toelaat kan niet worden gezegd dat de vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van 0,75 meter bredere hoofdgebouwen (dan artikel 6.2.2, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan toestaat) in strijd komt met een goede ruimtelijke ordening. Wat betreft de vergunde grotere breedte van de woning komt daar nog bij dat deze grotere breedte niet van invloed is op de bouwmassa die eiser ervaart omdat de afstand tot zijn perceelsgrens de in het bestemmingsplan voorgeschreven 3 meter bedraagt.
13.6.
In hoeverre het bouwplan past binnen het voor het gebied opgestelde beeldkwaliteitsplan, wat eiser ter discussie stelt, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter buiten beschouwing blijven nu verweerder bij de belangenafweging doorslaggevend gewicht heeft mogen toekennen aan de vergelijking met hetgeen het bestemmingsplan reeds mogelijk maakt. Dit geldt des te meer gelet op de door eiser ingebrachte belangen die niet zozeer zien op de beeldkwaliteit, maar op de bouwmassa die eiser ervaart, welk aspect in dit geval geregeld wordt door het bestemmingsplan.
De 3 meter diepere bouw van het hoofdgebouw
14. Eiser verwijst ten aanzien van de vergunning voor het afwijken van de maximale diepte van 15 meter die het hoofdgebouw, gelet ook op het bouwvlak, op grond van de bouwregels maximaal mag hebben, wederom naar de omvang van de extra bebouwing en de gevolgen voor zijn privacy (als gevolg van het dakterras), het uitzicht, de schaduwwerking en de bezonning.
15. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Zoals onder 13.4 is overwogen kan op grond van het bestemmingsplan op de percelen 19 en 21 bebouwing worden gerealiseerd die het woon- en leefklimaat van eiser evenzeer zou beïnvloeden als de vergunde bouwplannen. De vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de 3 meter diepere hoofdgebouwen is daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Vergelijking met dakterras op perceel [straatnaam 2] 31 (gelijkheidsbeginsel)
16. Eiser vraagt zich af waarom verweerder bij een bouwplan voor het perceel [straatnaam 2] 31 te [plaatsnaam] negatief heeft beslist op een principeaanvraag voor een afwijkingsvergunning voor een dakterras buiten het bouwvlak, maar bij de bouwplannen voor nummers 19 en 21 het dakterras wel en zonder nadere eisen heeft vergund. Eiser acht de dakterrassen van nummers 19 en 21, net als het aangevraagde dakterras bij de [straatnaam 2] 31, niet ondergeschikt aan de rest van de woning en ook overigens vergelijkbaar met de situatie bij [straatnaam 2] 31.
17. Verweerder en vergunninghouders vinden de situaties niet vergelijkbaar. De positionering van het bouwperceel en de vormgeving van de woning bij [straatnaam 2] 31 zijn anders dan bij de onderhavige bouwplannen. De oppervlakte van het beoogde dakterras bij [straatnaam 2] 31 besloeg meer dan de helft van de oppervlakte van het dak (9 meter versus 17 meter), terwijl die verhouding bij het bouwplan op nummer 19 ongeveer 5 meter versus ongeveer 18 meter is en bij het bouwplan op nummer 21 ongeveer 6,6 meter versus ongeveer 18 meter. Verder was bij de [straatnaam 2] de afstand van het dakterras tot de achterste perceelsgrens kleiner.
18. De voorzieningenrechter merkt deze beroepsgrond aan als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder met de onder 17 vermelde, niet weersproken verschillen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de aangevraagde situatie aan de [straatnaam 2] 3 onvoldoende vergelijkbaar is met de onderhavige bouwplannen om een beroep op het gelijkheidsbeginsel te laten slagen
Conclusie
19. De beroepen van eiser zijn ongegrond. De verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen worden afgewezen, omdat onmiddellijk uitspraak wordt gedaan in de hoofdzaak en dus direct op het beroep wordt beslist. Een voorlopige voorziening (die zou kunnen gelden totdat op het beroep wordt beslist) is alleen daarom al niet meer aan de orde. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.
voorzieningenrechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 februari 2023.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3.Vastgesteld op 25 maart 2015.
4.Gelet op de afmetingen van het bouwvlak.
5.Dat wil zeggen dat aan de achterzijde over een diepte van 3 meter buiten het bouwvlak wordt gebouwd.
6.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
7.Artikel 2.12, eerste lid, onder a en sub 1°, van de Wabo, in samenhang met artikel 10.1, onder a, van de bestemmingsplanregels.
8.Artikel 2.12, onder a en sub 2° van de Wabo in samenhang met artikel 4, eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
9.Vergunninghouders verwijzen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2380, en 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3016 en de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 3 februari 2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:592.
10.Terzijde: een discussie over de vraag wat dan de waarde van de bouwgrenzen/ het bouwvlak op de bestemmingsplankaart is, waarvan eiser is uitgegaan bij zijn beeldvorming, hoorde thuis in de procedure van het inmiddels onherroepelijke bestemmingsplan.
11.Uit hetgeen vergunninghouders hebben ingebracht, leidt de voorzieningenrechter bovendien af dat dakterrassen in de directe omgeving geen ongebruikelijk verschijnsel zijn.