ECLI:NL:RBLIM:2023:1346

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
C/03/299246 / HA ZA 21-598
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door bestuurders in de uitvoering van een overeenkomst; bestuurdersaansprakelijkheid niet vastgesteld

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de Stichting Zorggroep Noord- en Midden Limburg (hierna: Zorggroep) en verschillende gedaagden, waaronder [gedaagde 7]. Zorggroep vorderde schadevergoeding van [gedaagde 7] wegens onrechtmatig handelen in de uitvoering van een overeenkomst met [gedaagde 1], die als tussenpersoon fungeerde tussen Zorggroep en auteursrechtenorganisaties. Zorggroep stelde dat [gedaagde 7] frauduleus had gehandeld door hogere bedragen in rekening te brengen dan de auteursrechtenorganisaties en dat hij verantwoordelijk was voor het niet tijdig indienen van een inventarisatie van tv's en radio's. De rechtbank oordeelde dat Zorggroep onvoldoende bewijs had geleverd voor een persoonlijk ernstig verwijt aan [gedaagde 7]. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde 7] niet onrechtmatig had gehandeld jegens Zorggroep, omdat niet was aangetoond dat hij buiten zijn rol als (indirect) bestuurder van [gedaagde 1] had gehandeld. De vorderingen van Zorggroep werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde 7].

Uitspraak

RECHTBANK Limburg

Civiel recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/299246 / HA ZA 21-598
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
STICHTING ZORGGROEP NOORD-EN MIDDEN LIMBURG,
te Venlo,
eiseres,
advocaat: mr. M. van der Heijden-Linssen,
tegen

1.de ontbondenvennootschap onder firma (in liquidatie)[gedaagde 1]

laatstelijk gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagde,
advocaat: mr. H. den Besten,

2.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[gedaagde 2] ,

statutair gevestigd en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 2] ,
3.
[gedaagde 3],
wonend te [woonplaats 1] ,
gedaagden,
advocaat: mr. B.M.M. Hepkema,

4.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[gedaagde 4] ,

statutair gevestigd te [vestigingsplaats 3] en kantoorhoudend te [vestigingsplaats 4] ,
gedaagde,
advocaat: mr. H. den Besten,

5.5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[gedaagde 5] ,

gevestigd te [vestigingsplaats 5] ,
6.
[gedaagde 6],
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. B.M.M. Hepkema,
gedaagden,
Eiseres zal hierna genoemd worden: ‘Zorggroep’. Gedaagden zullen als volgt worden aangeduid: gedaagde sub 1: ‘ [gedaagde 1] ’ en gedaagden sub 3 en 6 gezamenlijk in mannelijk enkelvoud: ‘ [gedaagde 7] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaardingen van 12 november 2021,
  • de akte overleggen producties van Zorggroep met producties 1 tot en met 25,
  • de akte overleggen producties van Zorggroep met (gewijzigde) producties 4a en 21,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring,
  • de conclusie van antwoord in de incidenten tot vrijwaring,
  • het vonnis in het vrijwaringsincident van 9 maart 2022,
  • de dagbepaling van de mondelinge behandeling van 4 mei 2022,
  • de rolbeslissing van de rechtbank van 5 oktober 2022,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 19 december 2022,
  • de spreekaantekeningen van mr. Van der Heijden-Linssen,
  • de spreekaantekeningen van mr. Hepkema,
  • de reactie van mr. Van der Heijden-Linssen op het proces-verbaal van 27 december 2022,
  • de reactie van mr. Hepkema op het proces-verbaal van 27 december 2022.
  • de brief van de rechtbank van 11 januari 2023 waarin partijen is bericht dat hun reactie op het proces-verbaal aan het dossier zijn toegevoegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Gedaagden sub 1, 2, 4 en 5 zijn gefailleerd. De rechtbank heeft daarom in haar rolbeslissing van 5 oktober 2022 de procedure voor zover ingesteld tegen gedaagden 1, 2, 4 en 5 geschorst. Het onderhavige vonnis ziet dan ook enkel op het geschil zoals dat bestaat tussen Zorggroep en [gedaagde 7] .

2.De feiten

2.1.
Zorggroep houdt zich bezig met zorgverlening aan cliënten, waarbij zij tevens huisvesting voor haar cliënten (in de vorm van woongroepen) beschikbaar stelt. [gedaagde 1] is een onderneming die als tussenpersoon heeft opgetreden tussen ziekenhuizen en zorginstellingen enerzijds en Buma/Stemra, Sena en Videma (hierna: ‘de auteursrechtenorganisaties’) anderzijds (productie 2 bij dagvaarding).
2.2.
[gedaagde 4] (gedaagde sub 4) en [gedaagde 2] (gedaagde sub 2) waren de vennoten van [gedaagde 1] (productie 3 bij dagvaarding). [naam bestuurder] (hierna: ‘ [naam bestuurder] ’) is enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 4] [gedaagde 3] (gedaagde sub 3) is enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde 2] heeft haar rechten als vennoot met ingang van 1 januari 2018 overgedragen aan [gedaagde 5] (productie 4 bij dagvaarding). [gedaagde 6] (gedaagde sub 6) is, indirect via [naam bedrijf] , enig bestuurder van [gedaagde 5] (productie 5 bij dagvaarding).
2.3.
[gedaagde 1] is op 1 april 2021 ontbonden en de onderneming is vervolgens overgenomen door haar vennoot [gedaagde 4]
2.4.
Tussen Zorggroep en [gedaagde 1] bestond sinds eind 2017 tot 9 november 2021 (productie 23 bij dagvaarding) een overeenkomst waarbij [gedaagde 1] optrad als tussenpersoon tussen Zorggroep en de auteursrechtenorganisaties.
2.5.
Zorggroep heeft [gedaagde 7] op 14 september 2021 (productie 16 bij dagvaarding) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 382.863,66. [gedaagde 7] heeft op deze aansprakelijkheidstelling niet gereageerd. Op 15 oktober 2021 (productie 18 bij dagvaarding) heeft de voorzieningenrechter verlof verleend voor het leggen van conservatoir (derden)beslag, waarna Zorggroep (onder andere) [gedaagde 7] vervolgens heeft gedagvaard.

3.Het geschil

3.1.
Zorggroep vordert, na vermindering van eis op de mondelinge behandeling en voor zover gericht tegen [gedaagde 7] , dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [gedaagde 3] en/of [gedaagde 6] onrechtmatig jegens [gedaagde 1] heeft c.q. hebben gehandeld door a) de inventarisatie van radio’s en tv’s binnen De Zorggroep niet (tijdig) bij de verschillende auteursrechtenorganisaties in te dienen; b) de verzending van facturen aan
De Zorggroep die niet overeenstemmen met de bedragen die door de auteursrechtenorganisaties in rekening zijn gebracht; en c) de bedragen die zijn ontvangen van De Zorggroep die de factuurbedragen van de auteursrechtenorganisaties overstijgen, te verduisteren;
voor recht verklaart dat [gedaagde 3] en/of [gedaagde 6] jegens
De Zorggroep hoofdelijk aansprakelijk is/zijn voor alle schade die verband houdt met het onrechtmatig handelen van [gedaagde 3] en/of [gedaagde 6] zoals uiteengezet onder sub 1;
[gedaagde 7] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan De Zorggroep van EUR 508.142,05, te vermeerderen met de wettelijke rente, primair:
 voor een bedrag van EUR 103.157,74 vanaf 27 juni 2018;
 voor een bedrag van EUR 130.984,82 vanaf 14 februari 2019;
 voor een bedrag van EUR 574,78 vanaf 30 april 2019;
 voor een bedrag van EUR 129.426,15 vanaf 28 januari 2020;
 voor een bedrag van EUR 13.349,47 vanaf 16 februari 2021; en
 voor een bedrag van EUR 130.649,29 vanaf 16 maart 2021;
subsidiair vanaf 18 augustus 2021, meer subsidiair vanaf 14 september 2021 en meest subsidiair vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
4. [gedaagde 7] hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de door De Zorggroep geleden schade als gevolg van de in sub 1 beschreven tekortkomingen c.q. onrechtmatige gedragingen, op te maken bij staat;
5. [gedaagde 7] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan De Zorggroep van EUR 4.315,71 ten titel van buitengerechtelijke (incasso)kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
6. [gedaagde 7] hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan De Zorggroep van de beslagkosten ad EUR 3.403,23, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
7. [gedaagde 7] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[gedaagde 7] voert verweer. [gedaagde 7] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Zorggroep, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Zorggroep, met veroordeling van Zorggroep in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Standpunt Zorggroep
4.1.
Zorggroep maakt binnen haar verschillende locaties gebruik van tv’s en radio’s, onder meer ten behoeve van de zorgverlening aan haar cliënten. Voor het gebruik van deze tv’s en radio’s is Zorggroep jaarlijks een afdracht verschuldigd aan de auteursrechtenorganisaties. Zorggroep en [gedaagde 1] hadden een overeenkomst met elkaar, waarin [gedaagde 1] zich volgens Zorggroep jegens haar had verbonden om een inventarisatie te maken en bij te houden van alle tv’s en radio’s binnen Zorggroep en om de facturen van de auteursrechtenorganisaties te verzamelen en vervolgens te betalen namens Zorggroep. [gedaagde 1] zou die facturen vervolgens op haar beurt weer doorbelasten aan Zorggroep. [gedaagde 1] fungeerde dus in de kern als een tussenpersoon.
4.2.
Zorggroep stelt zich op het standpunt dat [gedaagde 7] heeft gefraudeerd en zodoende onrechtmatig jegens Zorggroep heeft gehandeld door aan de auteursrechtenorganisaties geen nieuwe (up to date) inventarisatie van tv’s en radio’s te verstrekken en door substantieel hogere bedragen, al dan niet gebaseerd op een door [gedaagde 7] gemaakte nieuwe inventarisatie (productie 7 bij dagvaarding), aan Zorggroep in rekening te brengen dan de auteursrechtenorganisaties aan Zorggroep in rekening brachten. Het verschil ter hoogte van € 508.142,05 heeft [gedaagde 7] , al dan niet via [gedaagde 1] , in eigen zak gestoken.
4.3.
Ter onderbouwing van haar standpunt dat sprake is van een door [gedaagde 7] gepleegde onrechtmatige daad beroept Zorggroep zich, na hierover te zijn bevraagd op de mondelinge behandeling, op drie argumenten. Het eerste argument is dat uit een transcriptie van een telefoongesprek tussen Zorggroep en [naam bestuurder] (productie 13 bij dagvaarding) blijkt dat [naam bestuurder] meent dat [gedaagde 7] de teveel aan Zorggroep in rekening gebrachte gelden zou hebben verduisterd en onttrokken aan [gedaagde 1] en dat dit de reden was waarom [naam bestuurder] inmiddels verschillende procedures heeft gevoerd tegen [gedaagde 3] . Het tweede argument van Zorggroep is dat zij een (ver gevorderd) concept rapport heeft ingezien van een door [gedaagde 7] en [naam bestuurder] ingeschakelde accountant in een geschil tussen [naam bestuurder] en [gedaagde 7] . Hieruit blijkt volgens Zorggroep van diverse onregelmatigheden en onverklaarbare transacties binnen [gedaagde 1] . Het derde argument dat Zorggroep aanvoert is dat volgens haar is gebleken dat de door haar teveel aan [gedaagde 1] betaalde gelden zich niet meer binnen het vermogen van [gedaagde 1] bevinden en daarmee dus onttrokken zijn.
4.4.
Zowel [gedaagde 3] als [gedaagde 6] kan volgens Zorggroep een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt en zij zijn dan ook hoofdelijk aansprakelijk. Beiden hebben opgetreden als vertegenwoordiger van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] was bovendien aanspreekpersoon. [gedaagde 6] verrichte administratieve handelingen namens [gedaagde 1] .
‘Reguliere’ onrechtmatige daad; (Spaanse villa arrest)
4.5.
Zorggroep stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van een ‘reguliere’ onrechtmatige daad van [gedaagde 7] omdat, in lijn met het ‘Spaanse villa’ arrest van de Hoge Raad (HR 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5881), op [gedaagde 7] een persoonlijke zorgvuldigheidsverplichting rust. Dat is volgens Zorggroep het geval omdat [gedaagde 7] als tussenpersoon gelden van Zorggroep beheerde. Subsidiair stelt Zorggroep zich op het standpunt dat in ieder geval sprake is van bestuurdersaansprakelijkheid bij [gedaagde 7] , die (indirect) bestuurder was van [gedaagde 1] .
4.6.
De rechtbank overweegt dat voor een zelfstandige onrechtmatige daad van [gedaagde 7] in lijn met het ‘Spaanse villa’ arrest nodig is dat [gedaagde 7] bij zijn normschending niet heeft gehandeld in de uitoefening van zijn taak als (indirect) bestuurder. Pas dan kan hij volgens de Hoge Raad, naast zijn rol als (indirect) bestuurder, aansprakelijk zijn vanwege schending van een op hem persoonlijk rustende zorgvuldigheidsnorm. De rechtbank is van oordeel dat Zorggroep onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat door [gedaagde 7] is gehandeld anders dan vanuit zijn functie als (indirect) bestuurder van [gedaagde 1] . Zorggroep heeft niet gesteld dat [gedaagde 7] in persoon over een bepaalde specifieke kennis of deskundigheid beschikt die hij richting Zorggroep heeft ingezet buiten [gedaagde 1] en zijn bestuurdersrol om. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de enkele omstandigheid dat [gedaagde 7] gelden van Zorggroep beheerde of daarover kon beschikken vanwege de overeenkomst tussen Zorggroep en [gedaagde 1] ook geen persoonlijke zorgvuldigheidverplichting in het leven roept. [gedaagde 7] kon nu juist over die gelden beschikken vanuit zijn rol als (indirect) bestuurder van [gedaagde 1] . Optreden als vertegenwoordiger of aanspreekpersoon wijst ook op optreden als (indirect) bestuurder.
Persoonlijk ernstig verwijt
4.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in deze zaak van de (door Zorggroep subsidiair gestelde) verzwaarde aansprakelijkheidsmaatstaf van de bestuurdersaansprakelijkheid moet worden uitgegaan bij de beoordeling van een door [gedaagde 7] gepleegde onrechtmatige daad. Dat betekent dat, gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (bijvoorbeeld: HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628), [gedaagde 7] een persoonlijk ernstig verwijt moet kunnen worden gemaakt.
4.8.
De rechtbank overweegt voorts dat de stelplicht en bewijslast van een dergelijk persoonlijk ernstig verwijt, in lijn met de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op Zorggroep rust. De rechtbank ziet geen reden om daarvan af te wijken. De rechtbank volgt Zorggroep namelijk niet in haar stelling dat zij in bewijsnood zou verkeren omdat bewijs van een persoonlijk ernstig verwijt van [gedaagde 7] zich enkel in de invloedsfeer van [gedaagde 7] zou bevinden. Zorggroep heeft op de mondelinge behandeling gezegd dat zij om haar moverende redenen ervoor kiest om geen informatie in te winnen bij de auteursrechtenorganisaties. Ook heeft zij geen contact opgenomen met de curator van bijvoorbeeld [gedaagde 1] . Dat is haar keuze, maar voor het aannemen van bewijsnood zal naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval moeten komen vast te staan dat de partij in kwestie al haar redelijke mogelijkheden om bewijs te vergaren heeft benut. Dat is in deze zaak niet het geval.
4.9.
De rechtbank komt toe aan de vraag of [gedaagde 7] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank overweegt dat van een persoonlijk ernstig verwijt sprake kan zijn indien de bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt (zie HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758 en HR 18 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4873). Het antwoord op de vraag of de bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt, is daarbij afhankelijk van de aard en ernst van de normschending en de overige omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel dat in deze procedure niet vast is komen te staan dat [gedaagde 7] een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. Dat betekent dat ook niet vastgesteld kan worden dat [gedaagde 7] zich jegens Zorggroep onrechtmatig heeft gedragen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.10.
Weliswaar heeft Zorggroep onderbouwd gesteld dat [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van de tussen [gedaagde 1] en Zorggroep gesloten overeenkomst, maar zij heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat, zou inderdaad sprake zijn van een tekortkoming, wat [gedaagde 7] overigens betwist, [gedaagde 7] daarvan een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt. De rechtbank overweegt dat Zorggroep voor een belangrijk deel leunt op de uitlatingen die [naam bestuurder] heeft gedaan in het telefoongesprek met Zorggroep in combinatie met conclusies die zij trekt op grond van de concept accountantsrapportage die bovendien niet is overgelegd. [gedaagde 7] heeft echter gemotiveerd betwist dat de uitlatingen van [naam bestuurder] zonder meer betrouwbaar zijn, gelet op de omstandigheid dat [gedaagde 7] en [naam bestuurder] gebrouilleerd zijn en met elkaar in diverse juridische procedures zijn verwikkeld. Voorts geldt dat [naam bestuurder] mede (indirect) bestuurder van [gedaagde 1] was. Volgens de rechtbank kan daarom niet worden uitgesloten dat [naam bestuurder] ook een eigen belang heeft om richting [gedaagde 7] te wijzen. Informatie ter verdere ondersteuning van de uitlatingen van [naam bestuurder] , heeft Zorggroep niet in het geding gebracht.
4.11.
Verder overweegt de rechtbank dat [gedaagde 7] de conclusies die Zorggroep trekt na het inzien van de concept accountantsrapportage betwist. [gedaagde 7] geeft aan dat uit de accountantsrapportage nu juist naar voren komt dat niet hij, maar [naam bestuurder] , gelden onttrokken zou hebben aan [gedaagde 1] . Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde 7] daarover aangevoerd dat het inmiddels gefailleerde [gedaagde 4] een zwaar negatieve kapitaalstand erop nahield jegens [gedaagde 1] van € 518.564,00 en dat dit zou verklaren waarom mogelijk onverschuldigde betaalde bedragen van Zorggroep zich niet meer bij [gedaagde 1] bevinden. Zorggroep heeft in zijn algemeenheid weliswaar gesteld dat uit de concept rapportage van de accountant zou volgen dat gelden zijn onttrokken, maar zij heeft niet, althans onvoldoende, gesteld dat dit te herleiden zou zijn of te wijten zou zijn aan specifieke gedragingen van [gedaagde 7] . De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat [gedaagde 1] er in zijn algemeenheid geen solide boekhouding op nahield en dat sprake zou zijn van transacties die onverklaarbaar zijn, niet voldoende is om te kunnen spreken van een voldoende onderbouwd persoonlijk ernstig verwijt.
4.12.
Ook overweegt de rechtbank dat de stellingen van Zorggroep over de specifieke rol en werkzaamheden van [gedaagde 7] binnen [gedaagde 1] zodanig summier en algemeen zijn, dat naar het oordeel van de rechtbank ook uit die gedragingen op zichzelf geen persoonlijk ernstig verwijt volgt. Dat [gedaagde 7] zich als vertegenwoordiger/aanspreekpunt van [gedaagde 1] presenteert en gedraagt en werkzaamheden al dan niet namens [gedaagde 1] verricht, betekent zonder nadere onderbouwing immers niet dat een mogelijke tekortkoming van [gedaagde 1] als onrechtmatige gedraging van [gedaagde 7] in zijn rol als (indirect) bestuurder kan worden aangemerkt.
Conclusie
4.13.
Uit het voorgaande volgt dat een persoonlijk ernstig verwijt tegen [gedaagde 7] niet is komen vast te staan, zodat onrechtmatig handelen van [gedaagde 7] jegens Zorggroep niet is komen vast te staan. De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht (rechtsoverweging 3.1, sub 1) dan ook afwijzen. De rechtbank zal tevens de vorderingen van Zorggroep onder rechtsoverweging 3.1, sub 2 tot en met 4 afwijzen, omdat bij gebrek aan onrechtmatig handelen niet wordt toegekomen aan de overige vereisten voor een onrechtmatige daad.
4.14.
De nevenvorderingen (buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten, rechtsoverweging 3.1, sub 5 en 6) zal de rechtbank eveneens afwijzen, gelet op de afwijzing van de hoofdvorderingen.
Proceskosten
4.15.
Zorggroep is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 7] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.100,00
- salaris advocaat
6.826,00
(2 punten × € 3.413,00)
Totaal
8.926,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van Zorggroep jegens [gedaagde 7] af,
5.2.
veroordeelt Zorggroep in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 7] tot dit vonnis vastgesteld op € 8.926,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.M.J.A. Smitsmans en in het openbaar uitgesproken op
8 februari 2023.
Type: KS