“Toelichting bij incident
Prio 1 melding van een eenzijdige aanrijding ter hoogte van de Echterstraat 65 te Echt. Oc gaf aan dat onduidelijk was wat er nu precies was gebeurd. Tp zagen wij een personenauto, (..), op de oprit van huisnummer 65 staan. Het voertuig had verse schade aan de voorzijde (opstaande motorkap ---- kreukelzone) en het glas van het panoramisch dak had zichtbare schade ter hoogte van de bestuurdersplek in het voertuig. Er was tevens bloed op de schadeplek zichtbaar. Rechts voor het voertuig lag een man met enkel een badjas aan op de grond met bloedend aangezicht. Persoon bleek uit het onderzoek de eigenaar van het voertuig te zijn.
Ter plaatse waren meerdere aanwezigen. Het heeft even geduurd voor de situatie geheel duidelijk was. We spraken met de vrouw van de bestuurder als ook diens dochter en diens vader. Uiteindelijk bleek het navolgende:
Het slachtoffer had thuis ruzie gehad met zijn vrouw. In huis aanwezig was tevens hun dochter. Aansluitend zou de man, [naam 1] , ongeveer 8 oxacepam (fonetisch) hebben genomen en op de grond in de woning zijn gaan liggen. Zijn vrouw had tegen hun dochter gezegd dat hij op de grond nu aan het slapen zou zijn. Maar schijnbaar werd hij op enig moment wakker en pakte de auto. De dochter zou achter hem aan zijn gerend en in haar eigen auto zijn gestapt. Tijdens het volgen van haar vader, zag ze dat hij eerst een lantaarnpaal aan gort reed op den Dijk in Echt. aansluitend was vader verder gereden en schampte nog een lantaarnpaal op de Echterstraat te Echt (geen schade die benoemd kan worden op wat krasjes) om aansluitend de auto te parkeren bij zijn vader op de oprit.
Men gaf aan dat de bestuurder 4 jaar geleden een poging zelfdoding had ondernomen. Hij zou hier drie dagen voor in het ziekenhuis zijn opgenomen geweest ivm onderzoeken en soortgelijke zaken. Dit echter niet in de systemen kunnen terugvinden. Moeder en dochter waren zeer emotioneel. Dochter had alles zien gebeuren en was er erg van onder de indruk. (…)”
Verder staat in het mutatierapport vermeld dat verzoeker zelf de melding heeft gedaan en dat hij behoorlijk agressief was aan de lijn. Er was sprake van veel paniek en schelden.
2. Uit het mutatierapport opgemaakt op 2 november 2022 blijkt dat de politie ook persoonlijk met verzoeker heeft gesproken op 5 september 2022. Verzoeker heeft toen, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Meneer [naam 1] had zich vanmorgen gemeld aan de balie. Op zijn eigen verzoek nam ik telefonisch contact met hem op. Hij gaf aan dat hij niet wist wat er die dag gebeurd is. Zijn verhaal was dat hij in bad was geweest en daarna op de bank was gaan zitten. Hier is hij in slaap gevallen en verd pas in het ziekenhuis wakker. Hij had wel ruzie thuis gehad maar dit was niet heel ernstig. Hij had in de middag en in de avond een loracepam, spierverslapper, genomen. Dit vanwege de pijn in zijn rug en omdat hij toch niet meer ging rijden,”
3. Naar aanleiding van de informatie die het CBR van de Politie Eenheid Limburg heeft ontvangen, heeft het CBR bij het bestreden besluit verzoeker een medisch onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en is verzoeker aangezegd dat hij voorlopig niet mag rijden, omdat het CBR twijfelt aan de lichamelijke en/of geestelijke geschiktheid van verzoeker om te rijden. Het CBR verwijst hierbij naar artikel 23, derde lid van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (de Regeling), bijlage 1, onder B, onderdeel I en II. Ook wijst het CBR op de artikelen 5 en 6 van de Regeling, die gaan over het invorderen en schorsen van het rijbewijs.
4. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
5. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht, ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
6. De voorzieningenrecht is van oordeel dat verzoeker voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, nu hij zijn rijbewijs nodig heeft voor het verrichten van zijn werk. Door het besluit van het CBR kan hij zijn werkzaamheden niet langer uitvoeren.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit
7. De bevoegdheid tot het opleggen van een medisch onderzoek is neergelegd in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de WVW en nader uitgewerkt in artikel 23 van de Regeling en de daarbij behorende bijlage. Voor het opleggen van zo’n onderzoek is vereist dat een schriftelijke mededeling is gedaan bij het CBR, die inhoudt dat bij de politie een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de lichamelijke en/of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig. Bij het bestaan van dat vermoeden, is het CBR verplicht om tot een medisch onderzoek te besluiten. Voor het maken van een belangenafweging biedt de wet geen ruimte.
8. In artikel 5, aanhef en onder c, van de Regeling is bepaald dat een vordering tot overgifte van het rijbewijs, bedoeld in artikel 130, tweede lid, van de WVW geschiedt wanneer er duidelijke aanwijzingen zijn dat betrokkene lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert, dan wel ernstige psychiatrische problemen ondervindt, hetgeen bij twijfel bevestigd wordt door een medisch deskundige.
9. In artikel 6 van de Regeling is vervolgens bepaald dat het CBR in gevallen bedoeld in artikel 5 overeenkomstig artikel 131, tweede lid, onder a, van de WVW de geldigheid van het rijbewijs schorst voor een of meer categorieën van motorvoertuigen.
10. Aan het bestreden besluit ligt de mededeling artikel 130 WVW van de Politie Eenheid Limburg van 27 augustus 2022 en het daarbij behorende mutatierapport van die dag ten grondslag.
11. Uit de systematiek van de wet en regelgeving volgt dat het CBR mag uitgaan van de juistheid van de inhoud van deze mededeling en dat mutatierapport.In de mededeling en het mutatierapport staan de feiten en omstandigheden duidelijk en concreet beschreven. Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter dat voor het opleggen van een rijvaardigheidsonderzoek slechts hoeft te worden vastgesteld of een vermoeden bestaat dat niet meer over de vereiste rijvaardigheid wordt beschikt.Dit ontstane vermoeden dient in het belang van de verkeersveiligheid juist te worden onderzocht door een onderzoek naar de geschiktheid. Het opgelegde onderzoek richt zich specifiek op de vraag of betrokkene voldoet aan de eisen waaraan een bestuurder van een motorrijtuig moet voldoen.
Dit betekent dat het CBR de hiervoor genoemde mededelingen het mutatierapport mag gebruiken als basis voor het opleggen van het onderzoek.
12. Het feit dat het CBR mag uitgaan van de mededeling sluit evenwel betwisting ervan niet uit. De maatstaf die daarbij moet worden aangelegd, is of iemand voldoende tegenbewijs heeft geleverd dat noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Verzoeker heeft een brief van zijn dochter, opgesteld op 25 oktober 2022, overgelegd. Daarin heeft zij verklaard dat zij de betreffende avond bij de gesprekken aanwezig is geweest, maar niets heeft gehoord of gezegd over oxazepam en ook geen aantallen heeft genoemd. Volgens haar gebruikt verzoeker ook geen oxazepam, maar haar moeder wel. Verzoeker gebruikt lorazepam. Ook klopt het niet dat zou zijn verteld dat verzoeker een zelfmoordpoging zou hebben gedaan. Verder heeft verzoeker een verklaring van zijn huisarts van 25 oktober 2022 overgelegd, waarin staat vermeld dat verzoeker lorazepam gebruikte en inmiddels met die medicatie is gestopt. Hij gebruikt geen andere medicatie. De huisarts heeft nooit aan de rijgeschiktheid van verzoeker getwijfeld, zowel op mentaal als fysiek vlak.
13. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is in dit geval geen reden om aan te nemen dat niet van de mededeling en het mutatierapport kan worden uitgegaan. De latere verklaring van de dochter van verzoeker kan niet worden aangemerkt als afkomstig uit een objectieve bron. Ze doen niet af aan de eerdere verklaringen die zijn afgelegd tegenover de politie ter plaatse zoals opgenomen in het mutatierapport. Verder heeft de huisarts van verzoeker zijn verklaring dat hij nooit aan de rijgeschiktheid van verzoeker heeft getwijfeld, zowel op mentaal als fysiek vlak, niet nader onderbouwd. Het is bovendien niet aan een huisarts om een oordeel te geven over de rijvaardigheid van zijn patiënt, maar aan een onafhankelijke specialist. Dit blijkt uit hoofdstuk 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000. Uit de ze Regeling blijkt ook dat zowel oxazepam als lorazepam door de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie zijn gekwalificeerd als geneesmiddelen uit categorie III. Uit hoofdstuk 10.1 van de bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 blijkt dat geneesmiddelen uit categorie III een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed op de rijvaardigheid hebben. In paragraaf 10.3 van de bijlage is bepaald dat personen die chronisch geneesmiddelen gebruiken die zijn ingedeeld in categorie III ongeschikt zijn voor rijbewijzen van groep 1 en 2. Tot groep 1 wordt onder meer rijbewijs B gerekend. Volgens paragraaf 10.4 van genoemde bijlage hebben bepaalde geneesmiddelen uit categorie III na verloop van een bepaalde gebruiksduur en/of een aantal uur na inname geen ernstig negatieve invloed meer op de rijvaardigheid en kunnen personen die deze geneesmiddelen gebruiken door het CBR geschikt worden verklaard. Gelet op het voorgaande zijn personen die geneesmiddelen gebruiken uit categorie III per definitie ongeschikt om motorvoertuigen te besturen totdat het CBR bevestigd heeft dat er sprake is van een uitzonderingssituatie zoals genoemd in paragraaf 10.4. Dat verzoeker inmiddels is gestopt met het innemen van de betreffende medicatie, doet aan alle feiten en omstandigheden die op 26 augustus 2022 zijn gebeurd niet af. Op dit moment is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het CBR mocht afgaan op de mededeling en het mutatierapport. Op grond van deze bevindingen is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat sprake is van het vermoeden van onvoldoende lichamelijke en/of geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorvoertuig. Gelet op het voorgaande heeft het CBR terecht op grond van artikel 23, derde lid, van de Regeling een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd. De enkele, niet concreet onderbouwde verklaring van verzoeker op de zitting dat hij tijdens het rijden probeerde zijn gordel om te doen en dat daardoor het ongeval is gebeurd, maakt dit oordeel niet anders.
14. De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat het CBR de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker terecht heeft geschorst. Om de geldigheid van het rijbewijs te schorsen hangende de uitkomst van het aan verzoeker opgelegde medisch onderzoek, moet sprake zijn van een duidelijke aanwijzing dat verzoeker lijdt aan een aandoening waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert.De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het in de mededeling en het mutatierapport beschreven gedrag van verzoeker en de daarin weergegeven verklaringen van zijn echtgenote, dochter en vader een duidelijke aanwijzing is te vinden dat verzoeker mogelijk aan een aandoening lijdt waardoor hij geestelijk en/of lichamelijk niet goed functioneert en waardoor ook de veiligheid op de weg zodanig in gevaar wordt gebracht dat het CBR niet anders kon dan de geldigheid van het rijbewijs te schorsen. De voorzieningenrechter oordeelt hiermee dus uitdrukkelijk niet dat verzoeker daadwerkelijk een aandoening heeft. Dit moet door een medisch deskundige worden beoordeeld. Dat verzoeker zijn rijbewijs nodig heeft voor het verrichten van zijn werk, maakt dit oordeel niet anders.