ECLI:NL:RBLIM:2022:8666

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
03/659194-18 en 03/153710-16(tul)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens inbraken en poging tot zware mishandeling van politieagenten

In deze strafzaak is de verdachte beschuldigd van vijf inbraken in vereniging en een poging tot zware mishandeling van vijf politieagenten tijdens een achtervolging. De verdachte werd op 13 juni 2018 aangehouden na een gevaarlijke achtervolging op de snelweg, waarbij hij meerdere keren in botsing kwam met politievoertuigen. De rechtbank constateert dat er tijdens het voorbereidend onderzoek verschillende vormenverzuimen zijn gepleegd, waaronder een schending van de Salduz-rechtspraak en het gebruik van disproportioneel geweld door de politie. De rechtbank sluit de eerste twee verhoren van de verdachte uit van het bewijs, maar oordeelt dat de overige verzuimen niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van 144 dagen, gelijk aan de duur van het voorarrest, en zet een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf om in een taakstraf. Daarnaast worden vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers: 03/659194-18 en 03/153710-16 (tul)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [plaats 1] aan de [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E. Gorsselink, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 24 oktober 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
Feit 1:
Primair: de verdachte heeft geprobeerd vijf politieagenten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Subsidiair: de verdachte met zijn bestelbus gevaar op de snelweg heeft veroorzaakt door te rijden met een te hoge snelheid, gevaarlijk in te halen en op de vluchtstrook te rijden;
Feit 2, 3 en 4:de verdachte samen met anderen heeft ingebroken in twee bedrijfspanden en een woning en daar een geldbedrag en verschillende goederen heeft gestolen.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in de weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering niet in de verdediging geschaad.
Ad informandum gevoegde feiten:de verdachte in panden op twee adressen heeft ingebroken en daar goederen heeft gestolen.

3.De voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte nu in het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd waardoor geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Ook is artikel 5 EVRM geschonden doordat de verdachte zonder adequate rechtmatigheidstoets een lange periode heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis. Bij het toetsen van de rechtmatigheid van het voorarrest is de werkelijke gang van zaken rondom de aanhouding aan het zicht van de rechtbank onttrokken geweest.
Volgens de raadsman moeten de volgende vormverzuimen in samenhang bezien leiden tot nietontvankelijkheid van de officier van justitie, te weten onrechtmatig gebruik van geweld door de politie tegen de verdachte bij aanhouding, het schenden van de verbaliseringsplicht met betrekking tot het toegepaste geweld, de betrokkenheid van dezelfde politieagenten bij het opsporingsonderzoek, het verhoren van de verdachte zonder rechtsbijstand, het ten onrechte niet aanmerken van de verdachte als een kwetsbare verdachte waardoor audiovisuele registratie van de verhoren ontbreekt en de schending van de redelijke termijn zonder dat daarvoor een verwijt kan worden gemaakt aan de verdediging.
In het bijzonder heeft de raadsman over het geweld aangevoerd dat door de politie is gepoogd de verdachte in zijn bestelbus van de weg af te tikken zonder noodzaak hiertoe. De politie had voor een andere oplossing kunnen kiezen, temeer nu het ‘slechts’ ging om een inbraak. Daarna is de verdachte met veel geweld uit zijn auto gehaald en is hij na aanhouding mishandeld terwijl hij al op de grond lag. Kort na de aanhouding is letsel bij de verdachte waargenomen door zijn toenmalige raadsman. Door de verbalisanten is niet opgeschreven wat daadwerkelijk is gebeurd, hetgeen nog steeds niet helemaal duidelijk is.
Indien de rechtbank voorbij gaat aan het verweer tot niet-ontvankelijkheid, heeft de raadsman subsidiair aangevoerd dat de genoemde vormverzuimen tot gevolg moeten hebben dat de verhoren van de verdachte en de processen-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de betrokken politieagenten, moeten worden uitgesloten van het bewijs.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat fouten zijn gemaakt in het voorbereidend onderzoek, maar dat een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie als rechtsgevolg te vergaand is.
Volgens de officier van justitie heeft de politie de verdachte onvoldoende gelegenheid geboden om te worden gehoord in het bijzijn van zijn raadsman. Een en ander heeft plaatsgevonden terwijl de politie al in een vroeg stadium wist van de wens van de raadsman bij de inhoudelijke verhoren aanwezig te zijn. Pas in het vierde verhoor heeft de verdachte bijstand van zijn raadsman ontvangen. Van een ernstige schending van de rechten van de verdachte is echter geen sprake nu uit het strafdossier geen oorzaak van de miscommunicatie is gebleken en derhalve geen opzet bij de politieambtenaren kan worden vastgesteld. Wel kunnen de eerste drie politieverhoren niet voor het bewijs worden gebruikt omdat die verhoren het gevolg zijn van een vormverzuim.
Tevens is de aanhouding van de verdachte niet juist verlopen. Door de politie is geweld gebruikt wat niet is opgenomen in de processen-verbaal van bevindingen van de verbalisanten. Pas na aandringen van de toenmalige raadsman heeft objectief onderzoek uitgewezen dat politiegeweld heeft plaatsgevonden tijdens de aanhouding, onder meer terwijl de verdachte nog in de autogordel vastzat. Hoewel de aard van het toegepaste geweld nog altijd niet duidelijk is, kan wel worden vastgesteld dat er geen sprake was van bewuste verwaarlozing van de rechten van de verdachte. De aanhouding volgde op een lange achtervolging en door adrenaline is het mogelijk dat de situatie door de verbalisanten niet juist is beoordeeld. Daarbij heeft de verdachte zelf ook geweld gebruikt toen hij werd aangehouden. Dat de verdachte letsel heeft overgehouden aan het politiegeweld blijkt niet uit de beschikbare medische informatie. De arts in het ziekenhuis heeft na aanhouding geen zichtbaar evident letsel bij de verdachte geconstateerd en naar mening van de officier van justitie kunnen de rugklachten van de verdachte, zoals hij zelf ook heeft verklaard, veroorzaakt zijn doordat hij bij de achtervolging reed in een bestelbus met een zware zitmaaier in de laadruimte die tegen zijn rugleuning botste.
Over het verloop van het politieonderzoek heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat het onderzoek niet is voortgezet door de betrokken verbalisanten zoals gesteld door de raadsman. Het onderzoek is opgepakt door de districtsrecherche, wat heeft geresulteerd in een voldoende onafhankelijk onderzoek.
Concluderend heeft het onvoldoende duidelijkheid bieden door de politie over hun optreden ertoe geleid dat de gang van zaken pas na veel tijd en met veel moeite boven tafel is gekomen. Naar het oordeel van de officier van justitie zijn de fouten in het proces echter niet zodanig dat nietontvankelijkverklaring van de officier van justitie moet volgen. Wel zal de officier van justitie met de genoemde onregelmatigheden rekening houden in haar strafeis.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdediging doet een beroep op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
De Hoge Raad heeft in onder meer zijn arresten van 30 maart 2004 [1] en 19 februari 2013 [2] uiteengezet wanneer sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv en aan welke (wettelijke) voorwaarden moet worden voldaan voordat toepassing kan worden gegeven aan één van de in artikel 359a Sv genoemde rechtsgevolgen. In zijn arrest van 1 december 2020 [3] heeft de Hoge Raad nadere overwegingen gegeven over de beperking tot vormverzuimen die zijn begaan bij “het voorbereidend onderzoek” tegen verdachte en de toepassingsvoorwaarden voor de rechtsgevolgen van strafvermindering, bewijsuitsluiting respectievelijk niet-ontvankelijkverklaring in de vervolging.
Daaruit blijkt onder meer van het volgende.
In het strafproces staat centraal dat de rechter, met inachtneming van de regels van een eerlijk proces, zoveel mogelijk een inhoudelijk oordeel velt over de beschuldiging die jegens de verdachte wordt geuit en zo recht spreekt in de concrete zaak. Op de strafrechter rust niet de taak en verantwoordelijkheid de rechtmatigheid en de integriteit van het optreden van politie en justitie als geheel te bewaken. De strafrechter is daartoe ook niet in staat.
Toepassing van artikel 359a Sv kan ertoe strekken dat het recht van de verdachte op een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM wordt gewaarborgd. Daarnaast berust de beantwoording van de vraag of een rechtsgevolg aan een vormverzuim moet worden verbonden, en zo ja de wijze waarop dat gebeurt, in de kern op een afweging van belangen. Daarbij gaat het om de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen – waaronder de belangen van waarheidsvinding en van de bestraffing van de daders van strafbare feiten – en de belangen die verband houden met de handhaving van grondrechten en de bevordering van een normconform verloop van het voorbereidend onderzoek.
Artikel 359a Sv geeft de rechter een bevoegdheid, maar niet de plicht, om een rechtsgevolg te verbinden aan vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. De rechter neemt daarbij tot uitgangspunt dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dit betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
Juridisch kader niet-ontvankelijkverklaring
Niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging komt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking als rechtsgevolg zoals voorzien in artikel 359a Sv. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. [4]
Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair”. In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden. [5]
Onregelmatigheden in de wijze waarop de verdachte is aangehouden zullen op zichzelf in de regel niet meebrengen dat aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak wordt tekortgedaan. [6]
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van onherstelbare vormverzuimen. Indien dat het geval is, zal vervolgens de vraag moeten worden beantwoord of daaraan, ook in onderlinge samenhang bezien, een rechtsgevolg moet worden verbonden en zo ja, welk rechtsgevolg.
Rechtsbijstand bij verhoor
Volgens de Salduz-rechtspraak kan een aangehouden verdachte aan artikel 6 (https://tekstencommentaar.wolterskluwer.nl/document/WKNL_CSL_582/inodc26ae838a8db09fd675dc00ccba057e5?openDocumentId=ida7f1fd5b06c42c9609686fb4ab1b7d26) EVRM een aanspraak op rechtsbijstand ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het politieverhoor over zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Vóór aanvang van het eerste verhoor dient de verdachte hierop te worden gewezen waarbij de politie de verdachte redelijkerwijs de gelegenheid biedt om dat recht te verwezenlijken. Dit houdt mede in dat de verdachte zich tijdens zijn verhoor kan laten bijstaan door een advocaat.
Genoemd voorschrift beoogt onder meer de verdedigingsrechten van de verdachte te beschermen.
Uit het strafdossier leidt de rechtbank af dat voorafgaande aan het eerste verhoor de politie contact heeft gehad met de toenmalige raadsman van de verdachte. De raadsman gaf te kennen dat hij zijn aanwezigheid bij het verhoor niet nodig achtte zolang er geen inhoudelijke vragen gesteld zouden worden. De verdachte stemde hiermee in. Door de raadsman werd aangegeven dat hij bij de daaropvolgende verhoren wel aanwezig wenste te zijn. Vervolgens zijn door de politie in het eerste verhoor inhoudelijke vragen gesteld aan de verdachte waarop hij heeft geantwoord. Het tweede verhoor heeft eveneens plaatsgevonden buiten de aanwezigheid van de raadsman. Uit het proces-verbaal van bevindingen begrijpt de rechtbank dat bij dit verhoor sprake was van een storing waardoor de raadsman niet kon worden geraadpleegd. Hoewel de verdachte aan de politie de wens uitte bijstand te willen van zijn raadsman, is het verhoor zonder raadsman voortgezet en zijn door de verdachte inhoudelijke vragen beantwoord.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de strafprocesrechtelijke vormvoorschriften door de politie niet nageleefd bij deze verhoren; er is gehandeld in strijd met de gemaakte afspraken. Er is dan ook sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Bij het derde – overigens niet inhoudelijke – verhoor van de verdachte op 16 juni 2018 en het vierde verhoor op 21 juni 2018 zijn wel alle rechten van de verdachte door de politie gewaarborgd. Voorafgaand aan het derde verhoor is door de verdachte zijn raadsman geconsulteerd en tijdens het vierde verhoor, afgenomen door verbalisanten die niet bij de achtervolging en aanhouding waren betrokken, was de raadsman aanwezig.
Geweld rondom aanhouding
Op de pleegdatum luidde artikel 7 van de Politiewet (hierna: PW), voor zover relevant, als volgt:
1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. (…)
5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. (…).
Genoemd voorschrift beoogt onder meer de lichamelijke integriteit van de verdachte te beschermen.
Uit het strafdossier leidt de rechtbank af dat de verdachte, na een korte observatie, door verbalisanten in een onopvallende dienstauto is gevolgd terwijl de verdachte in een bestelbus reed. Nadat hij zich onttrok aan zijn aanhouding volgde een lange en gevaarlijke achtervolging op de A73 met meerdere opvallende dienstauto’s waarbij – kort gezegd – het voertuig van de verdachte en de politievoertuigen met hoge snelheid verschillende keren met elkaar in aanraking zijn gekomen. De verdachte heeft tijdens de achtervolging alle stopbevelen van de politie genegeerd en uiteindelijk een afslag genomen op de snelweg waarna hij met zijn voertuig, na het passeren van enkele dorpen, door een politievoertuig een weiland werd ingeduwd. In het weiland kwam het voertuig van de verdachte tot stilstand en kon de verdachte worden aangehouden.
Ten behoeve van de aanhouding is de verdachte door de politie door het raam bij zijn hoofd vastgepakt om daarna uit het voertuig te worden getrokken en op de grond te worden geboeid. De verdachte bood weerstand, probeerde zich los te rukken en verzette zich tegen aanhouding door zijn stuur vast te houden. Door verbalisanten is vóór aanhouding de verdachte in het gelaat geraakt, zijn (vuist)slagen op zijn lichaam en in zijn buik gegeven terwijl hij nog in de autogordel zat bleek te zitten. Buiten de auto is een knie tegen het bovenbeen gestoten, het bovenlichaam gefixeerd en een armklem toegepast teneinde hem naar de grond te brengen. Op het moment dat bleek dat de verdachte nog in de autogordel zat, is hij losgeklikt door een verbalisant. Toen de verdachte uit de auto was heeft hij geen verzet meer gepleegd. Wel is de verdachte na aanhouding nog door een verbalisant uitgescholden en bij de keel vastgepakt. De verbalisant geeft hierbij als reden op dat de verdachte een grote mond tegen hem had.
Blijkens het strafdossier had de verdachte kort na de aanhouding last van zijn nek, rug en linkerbeen. De verdachte is gecontroleerd op de afdeling spoedeisende hulp van het ziekenhuis en daarna – in verband met bloedafname – gezien door een forensisch arts. De forensisch arts heeft beschreven dat door de arts van de afdeling spoedeisende hulp geen letsel is gezien bij de verdachte. Evenmin liet CT-onderzoek van de rug, hals en borstwervels afwijkingen zien. Daarnaast heeft de verdachte niet geklaagd over pijn in nek of aangezicht toen de forensisch arts hem tweemaal nadien bezocht. Volgens de forensisch arts zal mogelijk letsel daarom gering zijn geweest.
Met betrekking tot het geweld vóór en bij de aanhouding – in de zin van het bewust raken van het voertuig van de verdachte teneinde hem tot stoppen te dwingen en het toegepaste geweld na stilstand – overweegt de rechtbank dat de aanhouding volgde op een lange achtervolging waarbij alle bevelen door de verdachte zijn genegeerd. De verdachte vertoonde gevaarlijk weggedrag en gaf er geen blijk van te willen stoppen. Hierbij schroomde hij geen aanrijding. De verdachte heeft hierover bij de politie en ten overstaan van de rechtbank verklaard dat hij slechts één doel had en dat was vluchten. De rechtbank stelt vast dat sprake was van een risicovolle situatie vol spanning en adrenaline, waarin het gevaar en de noodzaak tot ingrijpen door de verbalisanten ad hoc moest worden beoordeeld. Het toegepaste geweld in deze situatie acht de rechtbank dan ook niet disproportioneel gelet op de omstandigheden van het geval. De politie wilde voorkomen dat de verdachte zou vluchten en moest geweld toepassen om de aanhouding te kunnen voltooien. Volgens de rechtbank is hierbij een gevaarlijke situatie op de weg ontstaan, maar niet in strijd gehandeld met artikel 7 PW.
Met betrekking tot het geweld dat is toegepast ná de aanhouding van de verdachte blijkt uit het strafdossier enkel dat de verdachte door een politieagent bij de keel is gegrepen nadat hij reeds geboeid was en weer recht stond. De overige handelingen die door de verdediging zijn gesteld – zoals het slaan terwijl de verdachte op de grond lag – worden niet ondersteund door de inhoud van de geweldsrapportages dan wel de verhoren bij de rechter-commissaris. De rechtbank twijfelt niet aan de betrouwbaarheid van laatstgenoemde bronnen, gelet op ieders eigen beleving en het desgevraagd rapporteren van het geweld door de verbalisanten aan hun meerdere, zoals blijkt uit de overgelegde geweldsrapportages.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond er geen noodzaak voor de vastgestelde geweldshandeling na aanhouding nu de politie reeds controle over hem had. Door de verbalisant is dan ook gehandeld in strijd met artikel 7 PW waardoor de geweldstoepassing kan worden aangemerkt als disproportioneel geweld en een onherstelbaar vormverzuim heeft plaatsgevonden.
Verbaliseringsplicht
Krachtens artikel 152 Sv dienen opsporingsambtenaren proces-verbaal op te maken van hun bevindingen. Volgens de Hoge Raad staat het de ambtenaar slechts vrij daarin vermelding achterwege te laten van hetgeen door hem tot opsporing is verricht of bevonden, voor zover die verrichtingen of bevindingen redelijkerwijs niet van belang kunnen zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. [7]
Dit voorschrift beoogt onder meer de verdedigingsrechten van de verdachte te beschermen.
De rechtbank stelt vast dat in processen-verbaal van bevindingen geen geweldshandelingen van de politie zijn opgenomen terwijl later uit verhoren bij de rechter-commissaris en de geweldsrapportages is gebleken dat die wel hebben plaatsgevonden. Door het niet relateren hiervan is ruis veroorzaakt en heeft nader onderzoek moeten plaatsvinden wat lange tijd in beslag heeft genomen. De rechtbank overweegt dat al het uitgeoefend geweld door de verbalisanten gerelateerd had moeten worden omdat het redelijkerwijs van belang kan zijn bij de te nemen beslissingen in het eindonderzoek. De rechtbank acht de verbaliseringsplicht uit artikel 152 Sv dan ook geschonden waardoor sprake is van een onherstelbaar vormverzuim. Evenwel is niet gebleken dat dit doelbewust en opzettelijk is gebeurd, temeer nu de verbalisanten het geweld wel aan hun meerdere hebben gerapporteerd. Het recht op een eerlijk proces van artikel 6 EVRM acht de rechtbank niet tekort gedaan omdat het toegepaste geweld door de geweldsrapportages alsnog kan worden vastgesteld.
De rechtbank ziet overigens, anders dan de verdediging, geen verband tussen het niet volledig verbaliseren enerzijds en de beslissingen die zijn genomen ten aanzien van de voorlopige hechtenis anderzijds. De beslissingen ten aanzien van de voorlopige hechtenis worden genomen op andere gronden dan waarop het ontbrekende deel van de processen-verbaal ziet. Bovendien is een strafdossier vaak nog niet compleet in een dergelijk stadium van het proces. De rechtbank ziet dan ook niet dat de rechter-commissaris niet in staat was tot een adequate toets en dat artikel 5 EVRM zou zijn geschonden.
Conclusies
Naar het oordeel van de rechtbank hebben onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek plaatsgevonden, te weten een schending van het recht op rechtsbijstand zoals volgt uit de Salduz-rechtspraak, het gebruik van geweld ná de aanhouding en schending van de verbaliseringsplicht. Daarvan heeft de verdachte nadeel ondervonden. Immers zijn de belangen van de verdachte in de strafzaak concreet aangetast doordat inbreuk is gemaakt op zijn lichamelijke integriteit en doordat het voeren van de verdediging is bemoeilijkt.
De rechtbank deelt niet de opvatting van de verdediging dat het proces door deze verzuimen, apart of in samenhang bezien, in zijn geheel niet eerlijk is verlopen en nietontvankelijkverklaring van de officier van justitie als sanctie moet volgen. De rechtbank verwijst hierbij naar het eerdergenoemde criterium.
Evenmin ziet de rechtbank aanleiding voor nietontvankelijkverklaring in de verder door de verdediging aangevoerde onregelmatigheden. Het politieonderzoek is na de aanhouding immers overgenomen door andere verbalisanten dan die betrokken waren bij de achtervolging en aanhouding, waarmee de stelling van de verdediging onjuist is. Daarnaast acht de rechtbank het ontbreken van een audiovisuele registratie van de verhoren in deze zaak niet van doorslaggevende betekenis.
De rechtbank verwerpt aldus het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
Wel acht de rechtbank de vormverzuimen zodanig ernstig dat niet kan worden volstaan met een enkele constatering.
De rechtbank zal het eerste en tweede verhoor van de verdachte uitsluiten van het bewijs. De rechtbank acht dit noodzakelijk om een schending van artikel 6 EVRM te voorkomen, nu de verklaringen van de verdachte in die verhoren de rechtstreekse vruchten zijn van het vormverzuim.
Met betrekking tot de geweldstoepassing na aanhouding van de verdachte en het niet verbaliseren van het toegepaste geweld ziet de rechtbank reden om het nadeel van de verdachte te compenseren in de zin van strafvermindering bij een eventuele bewezenverklaring. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het uitgeoefende geweld inmiddels bekend is bij de rechtbank zodat daarmee rekening kan worden gehouden in de berechting en dat vlak na aanhouding bij de verdachte geen evident letsel is gezien in het ziekenhuis of door de forensisch arts. In tegenstelling tot het standpunt van de raadsman zal de rechtbank dus niet overgaan tot bewijsuitsluiting van de processen-verbaal van bevindingen van de betrokken verbalisanten. Zoals eerder overwogen twijfelt de rechtbank niet aan deze ambtsedig opgemaakte stukken, ondanks dat niet volledig is geverbaliseerd op het punt van het toegepaste geweld.
In een eventuele straftoemeting zal de rechtbank tevens rekening houden met de door de raadsman aangevoerde overschrijding van de redelijke termijn.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1 primair, feit 2 – met uitzondering van het geld – feit 3 en feit 4. In het bijzonder heeft zij over feit 1 primair aangevoerd dat kan worden vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. Verbalisant [naam 9] stond zichtbaar achter de verdachte toen de medeverdachte uit de bus van de verdachte sprong. Desondanks zette verdachte zijn auto achteruit en de verbalisant klem. Daarbij liep verbalisant [naam 3] richting de verdachte alvorens de verdachte hem rakelings passeerde. Ook zocht de verdachte bewust de confrontatie op toen hij het risico nam om verbalisanten [naam 6] en [naam 5] in een te kleine ruimte voorbij te gaan. Daarnaast blijkt dat de verdachte verbalisanten [naam 1] en [naam 9] tegen de vangrail heeft gepoogd te drukken. Telkens was hier kans op zwaar lichamelijk letsel en toonde de verdachte gedrag dat aanvaarding van die kans in zich had. De verdachte wilde wegkomen en is niet gestopt, terwijl hij dat ieder moment had kunnen doen. Hij is alsmaar doorgereden, is blijven slingeren, heeft aanrijdingen veroorzaakt en kwam uiteindelijk tot stilstand in een weiland. Over feit 3 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de specifieke kenmerken ervan overeenkomen met de andere inbraken die nacht. Feiten 2 en 4 zijn door de verdachte (deels) bekend, waarbij er voldoende bewijs is voor de gestolen goederen uit feit 4.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en feit 3. Over feit 1 heeft de raadsman primair aangevoerd dat de processen-verbaal van de betrokken verbalisanten dienen te worden uitgesloten voor het bewijs waardoor het strafdossier onvoldoende bewijs bevat voor een veroordeling. Subsidiair heeft de raadsman over feit 1 aangevoerd dat bij geen van de tenlastegelegde gedragingen een aanmerkelijke kans bestond op zwaar letsel door het handelen van de verdachte. De politie heeft zelf de achtervolging niet gestopt en heeft stuurbewegingen gemaakt waardoor die aanmerkelijke kans ontstond. Daarbij is vluchtgedrag van de verdachte onvoldoende voor de aanvaarding van die kans. Over feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat deze inbraak afwijkt van de andere inbraken. Bovendien bevat het strafdossier onvoldoende bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de daders en het vaststellen van voorwaardelijk opzet bij de verdachte. Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat de verdachte ten aanzien van feit 2 – met uitzondering van het geld – en feit 4 zijn verantwoordelijkheid neemt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [8]
De onderstaande bewijsmiddelen zijn in dit vonnis zakelijk weergegeven, tenzij anders is vermeld.
Feit 1 primair
Zoals reeds overwogen onder 3.3 zullen de eerste twee politieverhoren van de verdachte niet voor het bewijs worden gebezigd. In die overweging is tevens uiteengezet dat de rechtbank, in tegenstelling tot de raadsman, geen reden ziet om de processen-verbaal van bevindingen van de benadeelde verbalisanten voor het bewijs uit te sluiten. Aldus verwerpt de rechtbank dit primaire standpunt van de verdediging.
Bewijsmiddelen
Verbalisanten [naam 9](aspirant van politie Eenheid Limburg)
en [naam 1](hoofdagent van politie Eenheid Limburg) relateerden het volgende: [9]
Op 13 juni 2018 waren wij belast met een observatie op de [straat 2] in Venlo. Wij waren gekleed in burger en reden in een onopvallend dienstvoertuig. Wij zagen dat de man met het gezette postuur aan de bestuurderszijde instapte en de man met het slanke postuur aan de passagierszijde in de witte bus met zwarte onderkant. Wij hoorden van collega [naam 2] dat iedere persoon die het voertuig betrad als verdachte aangemerkt kon worden en dat deze personen direct aangehouden konden worden.
Wij startten onze achtervolging. Op de N271 zagen wij dat de collega's van de 13.03 aansloten en dat het voertuig voor ons, de oprit naar de A73 op reed richting Eindhoven en Nijmegen. Wij reden dezelfde oprit van A73 op en zagen dat de collega's van de 13.03 met de optische signalen ons inhaalden. Wij zagen dat het voertuig, zijnde de witte bus met zwarte onderkant, de vluchtstrook opreed. Wij zagen dat het opvallende voertuig van de collega's van de 13.03 vóór het busje tot stilstand kwam. Wij brachten ons voertuig op de vluchtstrook aan het begin van de invoegstrook en direct achter de bus tot stilstand.
Ik, verbalisant [naam 9] , opende het portier aan de passagierszijde van onze onopvallende dienstvoertuig. Ik zag dat het witte achteruitrijlicht van het witte busje brandde en ons dienstvoertuig achteruit duwde. Ik voelde dat ik tussen het portier van het dienstvoertuig en de vangrail klem kwam te zitten. Hierdoor kwam ik op de vangrail terecht. Ik zag dat het witte busje voor ons weer voorwaarts de A73 op reed.
Ik, verbalisant [naam 1] , openende tevens het portier van de bestuurderszijde en stapte uit. Ik voelde dat het portier van ons dienstvoertuig tegen mijn been aanduwde waardoor ik bijna ten val kwam. Ik zag dat het witte busje met zwarte onderkant achterwaarts bewoog en ons dienstvoertuig naar achteren duwde. Hierna zetten wij de achtervolging voort.
Ter hoogte van hectometerpaal 55.2 voelden wij dat het witte busje met zwarte onderkant ons dienstvoertuig aan de passagierszijde ramde en ons richting de middenberm duwde.
[naam 1]verklaarde hierover vervolgens in zijn aangifte nog het volgende: [10]
Ik zag dat de witte bus achteruit aan het rijden was en tegen ons voertuig drukte. Ik heb toen zo snel mogelijk mijn rechteronderbeen onder het portier proberen weg te trekken, omdat ik voelde dat er veel druk op mijn rechteronderbeen stond. Als ik mijn rechteronderbeen niet had kunnen wegtrekken dan was mijn onderbeen zeker verbrijzeld geweest. Er was op dat moment veel verkeer welke op de snelweg reed. Vervolgens zag ik dat de witte bus weer vooruit reed en ik zag dat collega [naam 3] zich tegen zijn eigen dienstvoertuig moest aandrukken om niet geraakt te worden door de witte bus.
Ik zag dat er diverse opvallende dienstauto's zich bij deze achtervolging voegden. Er werden meerdere pogingen gepleegd door de opvallende dienstauto's om de witte bus 'in te boxen' om hem te stoppen. Ik zag dat de bestuurder van de witte bus telkens bij deze pogingen meerdere opvallende dienstauto's aantikte om zo maar ruimte te creëren. Ik zag dat er ter hoogte van afrit Horst op de vluchtstrook een opvallende dienstauto stond. Ik zag dat de witte bus ook op de vluchtstrook reed. Ik zag dat deze opvallende dienstauto opreed en met lage snelheid probeerde de witte bus te doen vertragen en tegen de vangrail tot stilstand wilde brengen. Ik zag dat de bestuurder van de witte bus totaal geen ruimte had om hier tussendoor te komen. Ik zag dat de witte bus tussen de vangrail en de opvallende dienstauto in reed en de opvallende dienstauto naar links toe drukte. Ik zag dat de opvallende dienstauto de witte bus aantikte en zo ontstond er kort een soort van flipperkasteffect tussen de witte bus en de opvallende dienstauto. Ik zag dat de opvallende dienstauto uitrolde, schade had en tegen de vangrail stond.
Gezien de lage snelheid van de witte bus besloot ik om met ons voertuig tegen de linkerzijde van de witte bus aan te drukken om hem zo tegen vangrail aan te duwen. De witte bus reed toen nog steeds op de vluchtstrook. Ik voel dat de bestuurder van de witte bus vol naar links toe stuurde dit terwijl ons voertuig nog in contact stond met de witte bus. De witte bus is een stuk zwaarder dan ons voertuig, dus ik voelde dat wij naar de linkerzijde van de weg werden gedrukt richting de middenberm. Ik schat dat de snelheid rond de 60/70 km per uur was ten tijde hij ons richting de middenberm duwde. Ik zag dat de bestuurder van de witte bus ons letterlijk twee rijstroken naar links toe duwde. Ik moest hierdoor vol op de rem om te voorkomen dat wij een aanrijding kregen met de middenberm waar zich eveneens een vangrail bevond.
[naam 9]verklaarde hierover in zijn aangifte ook nog het volgende: [11]
Omdat alle voertuigen stilstonden, deed ik mijn portier aan de passagierszijde open en stapte uit. Op het moment dat ik net naast de auto stond, met het portier nog open, voelde ik ineens het openstaande portier tegen mijn linkerbeen duwen. Ik zag ineens de achteruitrijlichten van het witte busje voor ons oplichten en ik zag dat dit witte busje, onze auto achteruit duwde. Enkele seconden lang zag en voelde ik dat het witte busje tussen de 50 centimeter en één meter achteruit reed. Ook tijdens het achteruitrijden hoorde ik continue dat het witte busje hogen toeren maakte. Ik kon op dat moment geen kant uit, want ik stond vast tussen het openstaande portier en de vangrail. Ik stond op dat moment echt geklemd tussen de zijkant van het portier en de vangrail en kon dus nergens heen. Ik heb mezelf uit reflex omhoog geduwd tegen de vangrail en ben toen met mijn rug op de vangrail gevallen. Ik heb tot vandaag nog steeds pijn aan mijn linker onderrug. Ik heb meerdere schrammen op mijn linkerbeen en enkel.
Ter hoogte van hectometerpaal 55.2 voelde en zag ik ineens dat het witte busje met zijn linkerzijkant tegen de rechterzijkant van ons voertuig duwde. Ik voelde dat dit busje ons richting de middenberm duwde. Ik zag dat de auto waarin ik zat ook daadwerkelijk naar de middenberm werd gedreven. Ik dacht op dat moment: "Dit gaan we niet winnen", omdat ik wist dat de bus veel zwaarder was dan onze Volkswagen Polo. Ik voelde op dat moment ook angst dat wij verdrukt zouden raken tussen de vangrail van de middenberm en het busje. Ik heb tot vandaag, 15 juni 2018, nog steeds pijn aan mijn linker onderrug.
Het strafdossier bevat een
printscreenvan een filmpje gemaakt door een voorbijganger, waarop een witte bestelbus te zien is naast de vangrail van een snelweg. Achter de bestelbus is een (deel van een) personenauto zichtbaar met, aan de rechterkant, een geopend portier en een man die aan de binnenkant de deurstijl vasthoudt. De houding en het gezicht van de man is gericht naar voren. [12]
Verbalisanten [naam 3](hoofdagent van politie Eenheid Limburg)
en [naam 4]relateerden over deze achtervolging het volgende: [13]
Op 13 juni 2018 reden wij in een opvallend dienstvoertuig. Wij waren gekleed in politie-uniform en genoemd bij de regionale meldkamer van de politie onder het roepnummer 13.03. Ik, [naam 3] , trad hierbij op als bestuurder en [naam 4] was de bijrijder. Wij gaven de bestelauto een stopteken middels de stoptransparant. Wij hebben de bestelauto aan de linkerzijde gepasseerd en blokten de bestelauto aan de voorzijde af om een mogelijke ontvluchting te kunnen voorkomen. Wij zagen dat de collega's [naam 1] en [naam 9] met hun dienstvoertuig de bestelauto aan de achterzijde blokkeerden door direct achter de bestelauto stil te gaan staan. Het was op dat moment voor de bestelauto onmogelijk om zonder schade te kunnen vluchten.
Ik, [naam 3] , stapte uit om naar de bestuurder te lopen. Ik, [naam 4] , zag vervolgens dat de bestelauto achteruit reed en hierbij het dienstvoertuig van [naam 1] en [naam 9] achteruit duwde. Ik zag vervolgens dat de bestelauto hierdoor ruimte had gemaakt om te kunnen ontvluchten en ons dienstvoertuig aan de linkerzijde passeerde.
Op het moment dat ik, [naam 3] , uit het dienstvoertuig was gestapt zag ik dat de bestuurder van de bestelauto achteruit reed en het dienstvoertuig van [naam 1] en [naam 9] achteruit duwde. Ik zag vervolgens dat de bestelauto weg reed en richting mij en mijn dienstvoertuig reed. Ik zag dat de bestuurder van de bestelauto mijn dienstvoertuig rakelings passeerde. Ik hoorde dat de motor van de bestelauto flink toeren maakte. Ik stond tegen het bestuurdersportier aan. Ik zag dat de bestuurder van de bestelauto, mij op een afstand van slechts vijf centimeter, rakelings, passeerde. Ik stond dan ook klem tussen ons dienstvoertuig en de bestelauto en er was totaal geen ruimte om nog weg te komen. Ik moest mijn rug stevig tegen ons dienstvoertuig aandrukken om ruimte te creëren en niet in aanraking te komen met de bestelauto. Ik had het gevoel dat de bestuurder mij zou gaan aanrijden.
Wij zagen dat de bestelauto bij het wegrijden blind rijstrook 2 van de A73 richting Eindhoven op reed en hierbij een vrachtauto afsneed en een passerende zwartkleurige personenauto van het merk Kia raakte. Wij zijn vervolgens naast de bestelauto gaan rijden. Wij zagen dat de ruit van bestuurderszijde voor een groot stuk (circa 20 centimeter) geopend was. Ik, [naam 4] , schreeuwde vervolgens met luide stem tegen de bestuurder van de bestelauto: "Doe normaal. Stoppen!". Wij zagen dat de bestuurder van de bestelauto ons duidelijk aan keek en "nee knikte".
Wij zagen dat er een dienstvoertuig (collega's [naam 5] en [naam 6] ) op de vluchtstrook van de A73 stond ter hoogte van afrit Horst. Wij zagen vervolgens dat de bestelbus in aanraking kwam met het dienstvoertuig van de collega's [naam 5] en [naam 6] .
Verbalisanten [naam 6] en [naam 5](beiden brigadier van politie Eenheid Limburg) relateerden nog het volgende: [14]
Op 13 juni 2018 reden wij in een opvallend dienstvoertuig en genoemd bij de regionale meldkamer van de politie onder het roepnummer 12.02. Ik, verbalisant [naam 5] , trad hierbij op als bestuurder en verbalisant [naam 6] was de bijrijder.
Wij hoorden dat het voertuig door bleef rijden over de A73 en niet meer van de snelweg af zou kunnen totdat hij bij de afrit Horst Centrum zou komen.
Ik, verbalisant [naam 6] , zag dat het verdachte voertuig zich losmaakte van de drie politievoertuigen door de oprit op te sturen. Ik, verbalisant [naam 5] , veranderde de positie van ons dienstvoertuig, zodat wij met de linkerzijde van ons dienstvoertuig op rijstrook twee reden en met de rechterzijde van ons dienstvoertuig over de vluchtstrook reden. Dit met als doel de verdachte de weg te versperren.
Ik, verbalisant [naam 6] , zag dat de verdachte inmiddels met zijn voertuig volledig op de vluchtstrook reed. Ik riep dat hij ons snel naderde. Ik zag dat de verdachte zijn voertuig nog verder naar rechts stuurde en dat hij inmiddels met de neus van zijn voertuig ter hoogte van de achterzijde van ons politievoertuig reed. Wij reden op dat moment nog altijd 110 kilometer per uur. Ik zag het voertuig van de verdachte aan mijn rechterzijde op me af komen. Wij zetten ons beiden schrap voor de impact en voelden dat het voertuig ons aan de rechterzijde van ons dienstvoertuig ramde. Dit gebeurde op de A73, hectometerpaal 54.4R. Wij voelden de klap in ons hele lichaam en ons dienstvoertuig bewoog heftig. Ik keek door de mijn raam aan de bijrijderszijde en zag dat het voertuig van de verdachte langs ons dienstvoertuig reed. Het voertuig van de verdachte schaafde als het ware over de volledige lengte langs ons dienstvoertuig.
Ik, verbalisant [naam 5] , had mijn beide handen aan het stuur en moest veel kracht zetten om de koers ons dienstvoertuig te handhaven. Ik voelde dat het voertuig van de verdachte ons naar rijbaan twee dwong. Ik wilde dit koste wat kost voorkomen, want er reden onschuldige burgers naast ons. Wij zagen dat het voertuig van de verdachte zich losmaakte van ons dienstvoertuig en doorreed, waarna wij met een harde klap tegen de vangrail tot stilstand kwamen. Wij hoorden een schrapend geluid van metaal, afkomend van ons dienstvoertuig.
Verbalisanten [naam 7] en [naam 8]relateerden tot slot het volgende: [15]
Wij zagen dat dit busje van links naar rechts over de snelweg reed. Hij reed wisselend van rijstrook 1 naar rijstrook 2 en de vluchtstrook. Hierop hebben wij de optische en geluidssignalen ingeschakeld en zijn wij voor dit busje op de autosnelweg gaan rijden, om de snelheid van dit busje proberen te minderen en om de bestuurder aan te kunnen houden. Iedere keer als wij met ons voertuig voor het busje gingen rijden om het af te remmen, zagen wij dat dit busje op ons in kwam rijden in een rechte lijn. Wij hadden op die momenten een constante snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur.
Ter hoogte van de oprit van Horst, zagen wij dat het surveillancevoertuig van de 12.02 over de vluchtstrook reed. Wij zagen dat het busje vlak voor deze oprit op rijstrook 1 reed. Wij zagen toen dat dit busje naar rijstrook 2 stuurde om vervolgens via de vluchtstrook een vrachtwagen aan de rechterzijde te passeren. Wij zagen dat het surveillancevoertuig die vanaf de oprit Horst over de vluchtstrook reed, aan de rechterzijde werd gepasseerd en vervolgens geramd werd door dit busje aan de rechterzijde van het surveillancevoertuig.
De verdachteverklaarde in raadkamer: [16]
Ze hebben mij de hele weg achtervolgd, ik wilde niet gepakt worden.
De verdachteverklaarde ter terechtzitting:
Ik rij achteruit, tik die Polo aan en gooi mijn auto weer naar voren om de snelweg op te schieten.
Mijn reactie was paniek en vluchten.
Overwegingen van de rechtbank
Tijdens de achtervolging hebben zich meerdere incidenten voorgedaan. De tenlastegelegde verwijten zal de rechtbank in chronologische volgorde bespreken waarbij het eerste gedachtestreepje wordt gesplitst in twee gebeurtenissen.
A.
Achteruit rijden tegen het dienstvoertuig van [naam 1] en [naam 9]
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte op de vluchtstrook met hoge toeren achteruit is gereden en daarbij het dienstvoertuig heeft geraakt dat achter hem stilstond. Verbalisanten [naam 1] en [naam 9] stonden op dat moment naast het bewuste voertuig met geopende portieren. De vraag die voorligt is of er door toedoen van de verdachte een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten en of de verdachte die kans, minstens, bewust heeft aanvaard. Kortom, was er bij de verdachte sprake van (voorwaardelijk) opzet?
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij de beoordeling of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte met zijn bestelbus stilstond op de vluchtstrook na een stopteken van de politie. Zowel vóór als achter het voertuig van de verdachte stond een dienstauto opgesteld op een zodanige manier dat de verdachte geen ruimte had om weg te rijden. Omdat de verdachte slechts één doel voor ogen had – te weten vluchten – zette hij zijn bestelbus plotseling fors achteruit en raakte daarbij de dienstauto achter hem. De inzittenden van de dienstauto waren inmiddels uitgestapt en dreigden met hun lichaam/been klem komen te zitten onder hun geopende portier en – aan de rechterzijde – de vangrail. Door hun lichaam weg te trekken dan wel weg te duwen van de situatie, liep één verbalisant schrammen op en de ander pijn in de rug.
Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment de dienstauto achter hem niet heeft opgemerkt, was er naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden een reële mogelijkheid dat een dienstauto met uitgestapte verbalisanten achter de bestelbus zou staan waarbij de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen als de bestelbus fors achteruit zou rijden. Uit de blindelingse vlucht van de verdachte en het daartoe fors achteruit rijden kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank stelt hiermee vast dat de verdachte hierin opzettelijk heeft gehandeld.
Rakelings passeren van [naam 3]
Rammen van het dienstvoertuig van [naam 6] en [naam 5]
Drukken richting de middenberm van het dienstvoertuig van [naam 1] en [naam 9]
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte, nadat hij uit stilstand fors achteruit is gereden tegen de dienstauto achter hem, met volle snelheid weer de snelweg is opgeschoten met het doel te ontkomen aan de politie. In zijn vaart heeft de verdachte verbalisant [naam 3] rakelings gepasseerd die even daarvoor richting de bestelbus van de verdachte liep om de verdachte te controleren. [naam 3] was afkomstig uit de opvallende dienstauto die stilstond vóór de bestelbus van de verdachte en liep in diens gezichtsveld. Om niet te worden geraakt door de verdachte, heeft [naam 3] zich tegen zijn eigen voertuig moeten aandrukken.
Vervolgens zijn na meerdere mislukte pogingen om de verdachte te doen stoppen, verbalisanten [naam 6] en [naam 5] in aanrijding gekomen met de bestelbus van de verdachte toen zij hem trachtten de doorgang te belemmeren op de vluchtstrook. Genoemde verbalisanten zijn met 110 kilometer per uur deels op de vluchtstrook en deels op de rijbaan vóór de verdachte gaan rijden. Ondanks dat daartoe geen ruimte was, heeft de verdachte de verbalisanten geprobeerd aan de rechterzijde met hoge snelheid te passeren waarna beide voertuigen met een klap met elkaar in aanrijding zijn gekomen. Al rijdende bestond er gevaarlijk contact tussen de zijkanten van beide voertuigen. Uiteindelijk is de dienstauto met opnieuw een harde klap tot stilstand gekomen tegen de vangrail en is de verdachte in zijn bestelbus doorgereden.
Hierop zag verbalisant [naam 1] , met de verdachte nog altijd op de vluchtstrook maar nu met een lage snelheid, kans om het voertuig van de verdachte tegen de vangrail aan te duwen. Met zijn dienstauto en [naam 9] als bijrijder zocht [naam 1] het contact op met de bestelbus van de verdachte en drukte hij tegen de linkerzijde van de bus. Hierop stuurde de verdachte vol naar links waarop de dienstauto naar de middenberm werd geduwd terwijl de voertuigen een snelheid reden van 60 à 70 kilometer per uur. De dienstauto werd door de bestelbus vervolgens twee rijstroken naar links gedwongen waardoor hard remmen noodzakelijk was om een aanrijding met de middenberm en vangrail te voorkomen.
De rechtbank acht ook bij bovenstaande gebeurtenissen telkens voorwaardelijk opzet van de verdachte bewezen. Immers is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk te achten dat een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt als een stilstaande bestelbus waar het slachtoffer naartoe loopt, plotseling accelereert en rakelings langsrijdt terwijl het slachtoffer nauwelijks ruimte heeft om de bestelbus te ontwijken. Een en ander geldt ook wanneer een bestelbus met hoge snelheid tegen de zijkant van een auto met inzittenden schraapt terwijl zij rijden op een drukke snelweg nabij de vangrail. Tot slot behoeft volgens de rechtbank geen uitleg dat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij inzittenden aanwezig is als hun voertuig, met aanzienlijke snelheid, via de zijkant, naar de middenberm (met vangrail) wordt geduwd op een drukke snelweg.
Dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten telkens door de verdachte bewust is aanvaard leidt de rechtbank ook hier af uit de verklaringen van de verdachte en zijn gedragingen. Zijn alsmaar aanhoudende vlucht vol aanrijdingen en gevaarlijke manoeuvres zonder aarzeling, in combinatie met zijn wens niet gepakt te worden, maakt dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij elke verbalisant bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Nu de rechtbank eveneens opzettelijk handelen van de verdachte heeft vastgesteld ten aanzien van de overige handelingen, acht zij het tenlastegelegde onder 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Evenals de officier van justitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het geldbedrag. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens de verdachte ten aanzien van het thans bewezenverklaarde geen vrijspraak is bepleit of kwalificatieverweer is gevoerd.
Bewijsmiddelen
- de aangifte van [naam 10] mede namens [benadeelde 3] en [naam 12] met lijst van goederen [17] ;
- proces-verbaal van bevindingen [18] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie op 21 juni 2018 [19] .
Van het gestolen geldbedrag zal de verdachte worden vrijgesproken nu het strafdossier onvoldoende bewijs bevat voor een veroordeling ter zake hiervan. De verdachte ontkent geld te hebben weggenomen en de rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen dat het geld daadwerkelijk aanwezig was bij aangever.
Feit 4
Bewijsmiddelen
[naam 13]verklaarde in zijn aangifte het volgende: [20]
Ik ben bedrijfsleider van het bedrijf [naam BV] op het adres [straatnaam 1] te [plaats 2] . Gisteravond 12 juni 2018 om 19.00 uur heb ik het bedrijf afgesloten en intact achtergelaten. Vanmorgen 13 juni 2018 te 07.00 uur zag ik dat de toegangsdeur vernield was. Verder zag ik dat het kantoor helemaal was overhoop gehaald. De ruit uit deze deur is vernield. Deze ruit was van dubbel glas, dit is kapot geslagen. Dan zijn er in het kantoor nog twee deuren opengebroken en vernield. Dit is één deur die van de kas naar het kantoor gaat en één deur naar een afgesloten ruimte in het kantoor. Wat ik nu zo zie is er in ieder geval een 4-pack cola-blikjes gestolen. Dit was van het merk Coca Cola. Ik heb later op de weg [straatnaam 1] tussen nummer 1 en 5 het plastic gevonden wat om dit 4-pack gewikkeld zat. Toen ik verder keek zag ik dat er nog één vol blikje in de sloot daar lag. Verder zag ik aan de rechterzijde van de kas bijna achteraan, dat ze een ruit aan de buitenzijde van de kas hebben gehaald. Ze hebben op die plek eerst de rubbers verwijderd en zo het glas eruit gehaald. Zo zijn ze denk ik binnengekomen in de kas. Ik zag dat er een envelop lag in het kantoor waar een simkaartje van KPN in zat. Deze was nog niet aangemeld. De envelop is open gescheurd en leeg. In het kantoor ligt een hamer welke normaal gesproken in de kas ligt. Verder ligt er nog een mij onbekende schroevendraaier in het kantoor. Op videobeelden is te zien dat er drie personen met handschoenen rond 00.05 uur richting het kantoor lopen.
De verdachteverklaarde bij de politie: [21]
Aan mij wordt gevraagd hoe 12 juni 2018 voor mij eruit heeft gezien. Ik had die dag geld nodig en besloot om op pad te gaan die dag. We waren met drie personen. Ik en nog twee anderen. Aan mij worden foto’s voorgehouden van het pand aan de [straatnaam 1] te [plaats 2] . Op dat adres hebben we aan de zijkant een ruitje ingeslagen om naar binnen te gaan. We zijn via de achterkant, de kas naar binnen gegaan. Direct achter die kas lag deze loods. Hier hebben we met een hamer het raam ingeslagen en toen van binnen de hendel omhoog getrokken. De hamer die we gebruikt hebben is door die jongen volgens mij daar achter gelaten. Bij de loods hebben we een deur opengebroken. We hebben die opengetrapt.
Overwegingen van de rechtbank
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn mededaders in het pand van aangever hebben ingebroken en dat blikjes cola en een simkaartje zijn weggenomen. De verdachte zegt weliswaar niets af te weten van de goederen, maar de rechtbank is van oordeel dat de strafrechtelijk verantwoordelijkheid van de verdachte hierin verder strekt dan zijn eigen handelingen. De verdachte heeft immers, door samen met zijn mededaders op dievenpad te gaan, de aanmerkelijke kans op het ontvreemden van goederen door zijn mededaders bewust aanvaard. De rechtbank acht de verdachte dan ook schuldig aan feit 4.
Feit 3
Bewijsmiddelen
[slachtoffer]verklaarde in zijn aangifte het volgende: [22]
Ik ben eigenaar van de woning [straatnaam 2] te [plaats 2] . Gisteravond 12 juni 2018 omstreeks 22.00 uur heb ik de woning afgesloten en verlaten. Vanmorgen 13 juni omstreeks 11.00 uur heeft een kennis van mij de inbraak in mijn woning ontdekt. Het keukenraam werd ingeslagen met een rooster wat voor de voordeur lag. Dit rooster lag boven een kelderraam. Nadat de keukenruit was ingeslagen kon het raam geopend worden en kon men naar binnen klimmen. Uit de kelder van de woning werd een sloophamer in de koffer meegenomen. Er werd nog een kamerraam geopend en de vliegenhor eruit geduwd. Ik zag ook dat men de schuurdeur had opengebroken. Achter die schuurdeur stond een stalen kast, welke door de daders naar voren werd geduwd, zodat ze de schuur in konden komen. Uit de schuur is een haspel en een hoeveelheid kabels en lood weggenomen. Deze kabels en stukken lood lagen daar in een speciekuip. De daders hebben een kruiwagen gebruikt om die kabels en het lood naar de oprit te brengen en over te laden in hun auto. De ontvreemde goederen zijn mijn eigendom. De boormachine (Makita) was van een kennis van mij, [naam 14] .
Getuige [naam 15]verklaarde als volgt: [23]
Ik woon op de [straatnaam 3] te [plaats 2] . Ik ben de beelden gaan bekijken van die betreffende nacht. Op deze beelden is te zien dat er op 12 juni 2018 omstreeks 22.40 uur drie personen voor onze woning lopen. Dan is er op de beelden te zien dat er op 13 juni 2018 omstreeks 02.00 uur drie personen achter onze woning komen en aan deuren voelen.
Verbalisant [naam 1]relateerde het volgende: [24]
De beelden zijn door mij bekeken. Van deze beelden zijn printscreens gemaakt met een toelichting op de beelden in chronologische volgorde. Er komen drie verdachten aan. Verdachte 1 heeft een pet op. Later loopt verdachte 3 achterwaarts met in zijn linkerhand een op een breekijzer gelijkend voorwerp.
Verbalisant [naam 16]relateerde het volgende: [25]
Op woensdag 13 juni 2018 werd de Volkswagenbus met het Nederlandse kenteken [NL-kenteken] geobserveerd met als doel om de bestuurder aan te houden. Uiteindelijk kon de bestuurder zijnde [verdachte] worden aangehouden.
Verbalisant [naam 17]relateerde het volgende: [26]
Ik werd vergezeld door twee collega's van de technische opsporing die het daadwerkelijke onderzoek aan de bedrijfsbus hebben gedaan. Hierop werd de klep aan de achterzijde van de bus geopend welke toegang gaf tot de laadruimte. Ik zag dat in de laadruime een gele zitmaaier stond. Ik zag dat er in de bus nog een kabelhaspel stond.
Getuige [naam 18]verklaarde als volgt: [27]
Ik ben de vriendin van [naam 19] . Hij heeft op 13 juni 2018 aangifte gedaan van diefstal uit de woning [straatnaam 2] [plaats 2] . Daarbij is onder andere een kabelhaspel gestolen. Ik had die haspel gekocht op 8 juni 2018 te Venray, bij de Gamma. Ik kan de haspel omschrijven als van het merk Brennenstuhl, kleur zwart met wit en een blauwe kabel met een rood handvat. Ook de afdekkappen van de stopcontacten zijn blauw. De kabel is 25 meter. Ik heb nog een aankoopbon van 49 euro nog wat. U laat mij nu een foto zien van een kabelhaspel. Ik herken deze haspel als zijnde de haspel die ik gekocht heb.
De verdachteverklaarde bij de politie [28] :
Aan mij wordt gevraagd hoe 12 juni 2018 voor mij eruit heeft gezien. Ik had die dag geld nodig en besloot om op pad te gaan die dag. Ik ben op drie plaatsen geweest. Het kunnen er ook meer of minder zijn. We zijn in een rondje gegaan. Sinds ik die bus had, wilde ik weer geld gaan maken. Ik had een petje op. We waren met drie personen. Ik en nog twee anderen. Er lag een rood breekijzer in de bus. Die hadden we meegenomen van een plaats waar we ingebroken hadden. Jullie zeggen mij dat een kabelhaspel is aangetroffen in de bus. Die heeft er dan ook bij gehoord en zal dan ook wel gestolen zijn.
Mij worden foto’s getoond van [straat 1] te [plaats 2] . Dat is waar we die zitmaaier hebben weggenomen. Mij worden foto’s getoond van [straat 1] te [plaats 2] . Dat is de aspergeboer waar we geld uit de automaat hebben gehaald. Dat is vlakbij de camping waar mijn busje stond. Mij worden foto’s getoond [straatnaam 1] te [plaats 2] . Daar hebben we aan de zijkant een ruitje ingeslagen om naar binnen te gaan. Mij worden foto’s getoond van [straat 1] te [plaats 2] . In die kas zijn we volgens mij ook binnen geweest.
Bij het verhoor van de verdachte is onder bijlage 1 een
kaartweergaveopgenomen waaruit de rechtbank begrijpt dat in [plaats 2] [straat 1] , [straat 1] en [straat 1] dichtbij elkaar gelegen zijn. [29]
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte, samen met twee anderen, in de nacht van 12 op 13 juni 2018 meerdere inbraken heeft gepleegd in [plaats 2] . Hoewel de verdachte ontkent tevens te hebben ingebroken op [straatnaam 2] , acht de rechtbank hem evenwel schuldig aan dit feit. Zij overweegt hiertoe het navolgende.
Blijkens de bewijsmiddelen besloot de verdachte die nacht samen met twee mededaders ‘een rondje’ te gaan om ‘geld te maken’. De adressen waar de verdachte heeft bekend te hebben ingebroken bevinden zich alle in de directe nabijheid van [straatnaam 2] . Op de beelden van de buren zijn drie personen waargenomen waaronder een persoon met een petje en een persoon met, vermoedelijk, een breekijzer. De verdachte heeft verklaard dat hij die nacht een petje droeg en dat het in zijn bus aangetroffen breekijzer afkomstig was van de bewuste nacht. Bovendien werd de weggenomen haspel in de bus van de verdachte teruggevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank vertoont de inbraak bij [straatnaam 2] op essentiële punten belangrijke overeenkomsten met de hiervoor bewezenverklaarde feiten 2 en 4. Gelet op het samenstel van feiten en omstandigheden acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1 primair
op 13 juni 2018 in de gemeente Venlo en de gemeente Horst aan de Maas, telkens ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
- [naam 1] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, en [naam 9] , aspirant van politie Eenheid Limburg, en
- [naam 3] hoofdagent van politie Eenheid Limburg, en
- [naam 6] , brigadier van politie Eenheid Limburg, en [naam 5] , brigadier van politie Eenheid Limburg,
telkens opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- door met hoge toeren in een bestelbus achteruit te rijden, terwijl het onopvallende dienstvoertuig van die [naam 1] en die [naam 9] met geopende portieren, waarin die [naam 1] en die [naam 9] stonden, achter die bestelbus stond, waardoor het been van die [naam 1] onder het bestuurdersportier terecht is gekomen en die [naam 9] tussen het bijrijdersportier en de vangrail klem is komen te zitten en het onopvallende dienstvoertuig waarin die [naam 1] en die [naam 9] zich bevonden, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig, met snelheid, richting de middenberm heeft gedrukt en
- rakelings, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig, met hoog toerental, die [naam 3] is gepasseerd, en
- het opvallende dienstvoertuig waarin die [naam 6] en die [naam 5] zich bevonden, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig, met hoge snelheid, heeft geramd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
in de periode van 12 juni 2018 tot en met 13 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, diverse gereedschappen en telefoons en een computer, die geheel of ten dele toebehoorden aan [naam 10] en
[benadeelde 3] en [bedrijf] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van
braak;
Feit 3
in de periode van 12 juni 2018 tot en met 13 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, een sloophamer en een haspel en een hoeveelheid kabels en een hoeveelheid lood die geheel of ten dele toebehoorden aan [slachtoffer] en [naam 14] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Feit 4
in de periode van 12 juni 2018 tot en met 13 juni 2018 te [plaats 2] , tezamen en in vereniging met anderen, blikjes Coca-Cola en een simkaartje die geheel of ten dele toebehoorden aan [naam 13] en [naam BV] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 primair
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
Feit 2, feit 3, feit 4
telkens: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Psycholoog [naam 20] heeft over de geestvermogens van de verdachte op 30 augustus 2018 een rapport uitgebracht.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat bij de verdachte sprake is van een matig ernstige verstandelijke ontwikkelingsstoornis, een antisociale persoonlijkheidsstoornis, een obsessief compulsieve stoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis, hetgeen tevens aanwezig was ten tijde van het bewezenverklaarde. [naam 20] adviseert echter om de feiten 2, 3 en 4 volledig aan de verdachte toe te rekenen nu de verdachte bewust heeft gekozen voor het plegen van deze inbraken en de inbraken door hem waren gepland.
Met betrekking tot feit 1 heeft [naam 20] uiteengezet dat de verdachte ten tijde hiervan in paniek verkeerde. De verdachte was bang om aangehouden te worden, wilde niet vast komen te zitten uit angst te moeten stoppen met blowen en vreesde dat zijn paniekklachten in dat geval zouden verergeren. Ook was de verdachte bang zijn zoon lange tijd niet te kunnen zien. Door zijn stoornissen besloot de verdachte impulsief te vluchten en niet te stoppen. Nu zijn problematiek de verdachte heeft belemmerd in het maken van een andere, meer verstandige keuze, adviseert [naam 20] dit feit aan de verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank komt op basis hiervan tot de conclusie dat het bewezenverklaarde onder 1 primair in verminderde mate aan de verdachte kan worden toegerekend. Het bewezenverklaarde onder 2, 3, en 4 rekent de rechtbank de verdachte volledig aan.
Er is dan ook geen sprake van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte geheel uitsluiten. De verdachte is derhalve strafbaar.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 450 dagen waarvan 301 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en oplegging van bijzondere voorwaarden zoals deze gelden in de laatste veroordeling van de verdachte. Daarnaast heeft zij een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd van twee jaar. De officier van justitie tracht hiermee de stok achter de deur voor de verdachte groter te maken en hem een kans te geven om zijn leven op orde te brengen. In haar strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het tijdsverloop en de gang van zaken in deze zaak.
7.2
Het standpunt van de verdediging
Naast de bepleite vrijspraak, heeft de raadsman subsidiair verzocht om een strafoplegging conform de duur van het voorarrest. Met de gang van zaken in deze zaak is de verdachte reeds genoeg gestraft en met de reclassering pakt hij thans zijn problemen aan. Over de gevorderde rijontzegging heeft de raadsman opgemerkt dat een dergelijke straf geen doel meer dient na zoveel jaren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum feiten, zoals op de ter terechtzitting van 21 november 2018 aangepaste tenlastelegging vermeld. Dit betreft een tweetal inbraken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan vijf inbraken in vereniging en een poging tot zware mishandeling van vijf politieagenten. Nadat de verdachte met zijn mededaders op nachtelijke strooptocht zijn geweest en schade hebben toegebracht aan drie bedrijven en twee woningen, is hij ’s ochtends in het vizier gekomen van de politie terwijl hij een bestelbus met gestolen goederen bestuurde. De daaropvolgende achtervolging op de snelweg mondde uit in levensgevaarlijke manoeuvres en aanrijdingen door toedoen van de verdachte. De verdachte was geenszins van plan te stoppen voor de politie en trok zich niets aan van de verkeersregels en bevelen van de politie. Met zijn gedrag heeft hij onaanvaardbare risico’s genomen en niet alleen de verbalisanten, maar ook andere weggebruikers ernstig in gevaar gebracht. En dit omdat de verdachte wilde ontkomen aan de politie. De verdachte heeft hiermee gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt bij de slachtoffers en de maatschappij.
De rechtbank concludeert dat zij de verdachte niet zal terugsturen naar de gevangenis. Omdat dit wellicht verbazing wekt gelet op de ernst en het aantal van de strafbare feiten, zal de rechtbank uitleggen waarom zij daartoe komt.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf van 24 maanden in beginsel passend is voor feiten als deze. Nu echter feit 1 primair slechts verminderd aan de verdachte kan worden toegerekend, zoals hiervoor onder 6 geconcludeerd, neemt de rechtbank een gevangenisstraf van 14 maanden als uitgangspunt.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in deze zaak. De redelijke termijn van twee jaren is na de inverzekeringstelling op 13 juni 2018, thans op 7 november 2022, met bijna tweeëneenhalf jaar overschreden. Gelet op deze fikse overschrijding zal de rechtbank twee maanden gevangenisstraf in mindering brengen, waardoor in beginsel een gevangenisstraf van 12 maanden resteert. De rechtbank noemt ook dat sprake is van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat in het voorbereidend onderzoek door de politie vormen zijn verzuimd. Na de aanhouding van de verdachte – waarbij hij al stevig is aangepakt door de politie – is tegen de verdachte disproportioneel geweld gebruikt door een agent. De verdachte is onnodig bij de keel gegrepen en uitgescholden. Deze geweldstoepassing en het uitgeoefende geweld bij aanhouding zijn door de verbalisanten niet beschreven in hun processen-verbaal. Na uitgebreid onderzoek van de rechter-commissaris is het alsnog boven tafel gekomen. De verdachte is hierdoor geraakt in zijn lichamelijke integriteit en zijn verdedigingspositie. De rechtbank ziet dan ook reden om een strafkorting toe te passen die ertoe zal leiden dat de verdachte niet opnieuw voor deze zaak van zijn vrijheid wordt beroofd.
De rechtbank overweegt dat de verdachte 144 dagen in voorarrest heeft doorgebracht en in het kader van schorsingsvoorwaarden een verplichte behandeling heeft ondergaan. Momenteel staat hij onder toezicht van de reclassering uit hoofde van een andere strafzaak waarvan de proeftijd nog loopt tot november 2024. Met behulp van de reclassering en een streng kader aan bijzondere voorwaarden probeert de verdachte van zijn verslaving af te komen en zijn leven te beteren. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdachte niet hoeft terug te keren naar de gevangenis, maar de rechtbank acht evenmin een voorwaardelijke straf nog passend. Daarnaast ziet de rechtbank in deze zaak geen aanleiding voor het opleggen van een ontzegging van de rijbevoegdheid zoals gevorderd. Dit vanwege het tijdsverloop en het gegeven dat de verdachte niet over een rijbewijs beschikt.
De rechtbank zal alles afwegende de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het ondergane voorarrest, te weten een gevangenisstraf van 144 dagen. Door aftrek van voorarrest heeft de verdachte zijn straf reeds ondergaan.

8.De vordering tenuitvoerlegging

Op 2 februari 2017 is de verdachte wegens diefstal in vereniging en het rijden zonder geldig rijbewijs door de politierechter veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 33 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Middels schriftelijke vordering van 19 oktober 2018 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd.
Nu de verdachte veroordeeld zal worden voor nieuwe, soortgelijke, strafbare feiten, gepleegd tijdens de proeftijd, is de vordering in beginsel voor toewijzing vatbaar. Echter is de rechtbank, overeenkomstig het gewijzigde standpunt van de officier van justitie ter terechtzitting, van oordeel dat vanwege het lange tijdsverloop een tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf thans niet meer passend is. Wel acht de rechtbank het nog opportuun om de gevangenisstraf om te zetten naar een taakstraf. Daarom zal de rechtbank de vordering toewijzen en tenuitvoerlegging van een taakstraf van 60 uur bepalen.

9.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [naam 4]
De bovengenoemde verbalisanten hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter zake van feit 1. Zij vorderen elk een vergoeding van € 885,00 ter zake van immateriële schade.
Evenals de officier van justitie en de raadsman, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat deze benadeelden rechtstreeks schade hebben geleden door het bewezenverklaarde onder feit 1 primair. Derhalve wordt niet voldaan aan het vereiste uit artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering en zal de rechtbank deze benadeelde partijen nietontvankelijk verklaren in hun vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partijen veroordelen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
[naam 1] , [naam 6] en [naam 5]
De bovengenoemde verbalisanten hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter zake van feit 1. Zij vorderen elk een vergoeding van € 885,00 ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie acht de vorderingen voor toewijzing vatbaar met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Naast niet-ontvankelijkverklaring in verband met vrijspraak, heeft de raadsman gevraagd om matiging van de toe te wijzen bedragen gelet op het verloop van de achtervolging en de rol van de politie in het geheel.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat deze benadeelde partijen door het bewezenverklaarde onder feit 1 primair rechtstreeks schade hebben geleden. Naar het oordeel van de rechtbank leent de schade die de verdachte aan deze verbalisanten heeft toegebracht zich voor een financiële genoegdoening. De rechtbank ziet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, echter redenen om de door de benadeelde partijen opgevoerde schadepost te matigen. Zij acht een bedrag van € 500,00 billijk en zal de vordering tot dit bedrag toewijzen met vermeerdering van de wettelijke rente te rekenen vanaf 13 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Verder zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafvordering opleggen. De rechtbank legt aldus aan de verdachte de verplichting op om, ten behoeve van elk van de benadeelde partijen, aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 10 dagen.
Ten slotte zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partijen in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Voor het overige zal de rechtbank de vorderingen afwijzen.
[benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 1.731,51 ter zake van feit 2. Het schadebedrag omvat materiële schade ten gevolge van inbraak door de verdachte.
De officier van justitie acht de vordering voor toewijzing vatbaar met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering dient te worden afgewezen gelet op de onduidelijke offerte.
De rechtbank overweegt dat zij niet kan vaststellen hoe hoog de schade van de benadeelde partij is nu de onderliggende offerte niet op naam staat van de benadeelde partij. Volgens de rechtbank lag het op de weg van de benadeelde partij dan wel de officier van justitie om duidelijk te maken dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt door benadeelde [benadeelde 3] . De rechtbank zal de benadeelde partij derhalve nietontvankelijk verklaren in de vordering.
Verder zal de rechtbank de benadeelde partij veroordelen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
[naam 4]
De benadeelde partij [naam 4] vordert een schadevergoeding van € 6.150,00 ter zake van feit 2. Het schadebedrag omvat materiële schade ten gevolge van diefstal van het geldbedrag door de verdachte. Nu de verdachte zal worden vrijgesproken voor de gedraging die ten grondslag ligt aan deze vordering, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
[bedrijf]
Namens de benadeelde partij [bedrijf] wordt een schadevergoeding gevorderd van € 1.500,00 ter zake van feit 2. Het schadebedrag omvat materiële schade in de zin van eigen risico ten gevolge van diefstal door de verdachte.
In tegenstelling tot de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank de vordering voldoende onderbouwd met een overzicht van de verzekeraar en de gespecificeerde post van eigen risico. Gebleken is dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 2 rechtstreekse schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.500,00. De rechtbank wijst de vordering dan ook geheel toe, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Verder zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafvordering opleggen. De rechtbank legt aldus aan de verdachte de verplichting op om, ten behoeve van de benadeelde partij, aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 25 dagen.
Ten slotte zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
[naam BV]
Namens de benadeelde partij [naam BV] wordt een schadevergoeding gevorderd van € 1.843,01 ter zake van feit 4. Het schadebedrag omvat materiële schade ten gevolge van inbraak door de verdachte.
De officier van justitie acht de vordering voor toewijzing vatbaar - met uitzondering van de kosten voor de printer - met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich niet uitgesproken over de vordering.
De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat aan deze benadeelde partij voor het bewezenverklaarde onder feit 4 rechtstreekse schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.612,61. Van de opgevoerde post ‘printer en toebehoren onherstelbaar beschadigd’ kan de rechtbank niet vaststellen dat deze kosten rechtstreeks voortkomen uit het bewezenverklaarde. De rechtbank wijst de vordering dan ook gedeeltelijk toe tot genoemd bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening.
Verder zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafvordering opleggen. De rechtbank legt aldus aan de verdachte de verplichting op om, ten behoeve van de benadeelde partij, aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.612,61 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 13 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 26 dagen.
Ten slotte zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.

10.Het beslag

De beslaglijst van 24 oktober 2022 vermeldt een geldbedrag van € 100,00 en een schroevendraaier. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie opgemerkt dat tevens nog beslag rust op een zwart petje, twee peuken en een paar werkhandschoenen.
Van de laatste drie voorwerpen heeft de verdachte ter terechtzitting schriftelijk afstand gedaan. De rechtbank zal hierover dan ook geen beslissing nemen.
Ten aanzien van de schroevendraaier zal de rechtbank de bewaring gelasten ten behoeve van de rechthebbende, nu het strafvorderlijk belang zich niet tegen teruggave verzet en de rechthebbende onbekend is.
Ten aanzien van het geldbedrag van € 100,00 zal de rechtbank – overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de verdediging – teruggave bevelen, nu niet kan worden vastgesteld dat het geldbedrag samenhangt met het bewezenverklaarde en het strafvorderlijk belang zich niet tegen teruggave verzet.

11.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 45, 36f, 57, 63, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

12.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • verstaat dat de ad-informandum gevoegde zaken, vermeld op de (op 21 november 2018 aangepaste) tenlastelegging, in de straf is meegenomen;

Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 03/153710-16

-
wijst de vordering toeen zet de gevangenisstraf van 30 dagen om in een
taakstraf van 60 uren;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vorderingen van de hierna te noemen benadeelde partijen (gedeeltelijk) toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij de daarbij vermelde bedragen te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 13 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening:
  • [naam 1] € 500,00
  • [naam 6] € 500,00
  • [naam 5] € 500,00
  • [bedrijf] € 1.500,00
  • [naam BV] € 1.612,61
  • wijst de vorderingen van benadeelde partijen [naam 1] , [naam 6] , [naam 5] en [naam BV] voor het overige af;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de hierna te noemen benadeelden de daarbij vermelde bedragen, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen vanaf 13 juni 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van het daarbij vermelde aantal dagen:
  • [naam 1] € 500,00 10 dagen gijzeling
  • [naam 6] € 500,00 10 dagen gijzeling
  • [naam 5] € 500,00 10 dagen gijzeling
  • [bedrijf] € 1.500,00 25 dagen gijzeling
  • [naam BV] € 1.612,61 26 dagen gijzeling
met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil.
Benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [naam 4] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
  • verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [naam 4] , [benadeelde 3] en [naam 4] niet-ontvankelijk in hun vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Beslag
  • gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte: 100,00 euro (goednummer 1082677);
  • gelast de bewaring van het volgende in beslag genomen voorwerp ten behoeve van de rechthebbende: schroevendraaier (goednummer 1081867).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. J.H.M. Engels en mr. C. ReijntjesWendenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Dijkhoff, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 7 november 2022.
Buiten staat
mr. C. Reijntjes-Wendenburg is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na aanpassing ter terechtzitting van 21 november 2018 – ten laste gelegd dat
1.
hij, op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 13 juni 2018 in de gemeente
Venlo en/of de gemeente Horst aan de Maas, althans in Nederland, meermalen,
althans eenmaal, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om aan
- [naam 1] , hoofdagent van politie Eenheid Limburg, en/of [naam 9] ,
aspirant van politie Eenheid Limburg, en/of
- [naam 3] hoofdagent van politie Eenheid Limburg, en/of
- [naam 6] , brigadier van politie Eenheid Limburg, en/of [naam 5]
, brigadier van politie Eenheid Limburg,
(telkens) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- door (met hoge toeren) in een (bestel)bus achteruit te rijden, terwijl het
onopvallende dienstvoertuig van die [naam 1] en/of die [naam 9] met
geopende portieren, waarin die [naam 1] en/of die [naam 9] stonden, achter
die (bestel)bus stond, waardoor het been van die [naam 1] onder het
bestuurdersportier terecht is gekomen en/of die [naam 9] tussen het
bijrijdersportier en de vangrail klem is komen te zitten en/of (vervolgens)
het onopvallende dienstvoertuig waarin die [naam 1] en/of die [naam 9] zich
bevond(en), met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig, met (hoge)
snelheid, richting de middenberm heeft gedrukt en/of geduwd, en/of
- rakelings, met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig, met hoog
toerental, die [naam 3] is gepasseerd, en/of
- het opvallende dienstvoertuig waarin die [naam 6] en/of die [naam 5]
zich bevond(en), met het door hem, verdachte, bestuurde voertuig, met (hoge)
snelheid, heeft geramd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 13 juni 2018, te Blerick, in de gemeente Venlo en/of de
gemeente Horst aan de Maas, althans in Nederland, als bestuurder van een
motorrijtuig (bestelbus), daarmee rijdende op de weg, Hosterweg, zo
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onoordeelkundig en/althans op zodanige
wijze heeft gereden,
- dat hij, verdachte, met een hogere snelheid dan de ter plaatse maximaal
toegestane snelheid heeft gereden, in elk geval met een te hoge snelheid
voor veilig verkeer ter plaatse en/of daarbij bij verschillende
wegversmallingen de rijstrook voor het tegemoetkomend verkeer heeft gevolgd
(blz. 220), en/of
- dat hij, verdachte, een motorrijtuig (BMW) links heeft ingehaald op het
moment dat een hem tegemoetkomend voertuig reeds dicht was genaderd (blz.
221), en/of
- dat hij, verdachte, op de autosnelweg A73 op de vluchtstrook heeft gereden,
zonder dat er sprake was van een noodgeval en/of die vluchtstrook was
geopend als spitsstrook (blz. 181),
door welke gedraging(en) van verdachte (telkens) gevaar op die weg werd
veroorzaakt, althans (telkens) kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op
die weg (telkens) werd gehinderd, althans (telkens) kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 12 juni 2018 tot en met 13 juni 2018 te
[plaats 2] , in de gemeente Bergen (L), tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, onder meer een hoeveelheid geld en/of diverse
gereedschappen en/of (een) telefoon(s) en/of (een) computer(s), in elk geval
enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [naam 10] en/of
[benadeelde 3] en/of [bedrijf] , althans aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich
wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich
de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg
te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van
braak en/of verbreking en/of inklimming;
(pag. 25)
3.
hij in of omstreeks de periode van 12 juni 2018 tot en met 13 juni 2018 te
[plaats 2] , in de gemeente Bergen (L), tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, een sloophamer en/of een haspel en/of
een hoeveelheid kabels en/of een hoeveelheid lood, in elk geval enig goed, dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
toebehoorde, te weten aan [slachtoffer] en/of [naam 14] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het
misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of
inklimming;
(pag. 108)
4.
hij in of omstreeks de periode van 12 juni 2018 tot en met 13 juni 2018 te
[plaats 2] , in de gemeente Bergen (L), tezamen en in vereniging met een of
meer anderen, althans alleen, (een) blikje(s) Coca-Cola en/of een simkaartje,
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte
en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 13] en/of
[naam BV] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe
te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de
plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen goederen
onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of
verbreking en/of inklimming.
(pag. 141)
Ad informandum gevoegde strafbare feiten
12 juni 2018 tot en met 13 juni 2018, [plaats 2] , Gem. Bergen (L), diefstal dmv braak, inklimming, valse sleutels etc. [straat 1] ;
12 juni 2018 tot en met 13 juni 2018, [plaats 2] , Gem. Bergen (L), diefstal dmv braak, inklimming, valse sleutels etc. [straat 1] .

Voetnoten

1.HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533
2.HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321
3.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890
4.HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533
5.HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1890
6.HR 30 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9811
7.HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1125
8.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van Districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2018088593 (onderzoek Caraces), gesloten d.d. 24 augustus 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 362.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 13 juni 2018, p. 180-182
10.Aangifte [naam 1] van 15 juni 2018, p. 185-187
11.Aangifte [naam 9] van 15 juni 2018, p. 188-190
12.Bijlage bij aangifte [naam 9] van 15 juni 2018, p. 191
13.Proces-verbaal van bevindingen van 13 juni 2018, p. 195-198
14.Proces-verbaal van bevindingen van 13 juni 2018, p. 205-207
15.Proces-verbaal van bevindingen van 13 juni 2018, p. 213-214
16.Proces-verbaal verhoor verdachte, vordering tot gevangenhouding d.d. 28 juni 2018
17.Aangifte [naam 10] mede namens [benadeelde 3] en [naam 12] van 13 juni 2018 met lijst van goederen als bijlage, opgemaakt op 14 juni 2018, p. 25-31
18.Proces-verbaal van bevindingen van [naam 2] en [naam 21] van 14 juni 2018, p, 32-34
19.Verhoor verdachte op 21 juni 2018, p. 325-333
20.Aangifte [naam 22] mede namens [naam BV] op 13 juni 2018, p. 141-143
21.Verhoor verdachte op 21 juni 2018, p. 325-333
22.Aangifte [slachtoffer] mede namens [naam 14] op 13 juni 2018, p. 108-110.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 15] van 15 juni 2018, p. 117-118.
24.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [naam 1] op 18 juni 2018 met bijlagen, p. 119-129.
25.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 16] op 29 juni 2018, p. 296-297
26.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [naam 17] op 15 juni 2018, p. 82
27.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 18] van 20 juni 2018, p. 130-131
28.Verhoor verdachte op 21 juni 2018, p. 325-333
29.Bijlage 1 van verhoor verdachte op 21 juni 2018, p. 334