4.3Het oordeel van de rechtbank
De onderstaande bewijsmiddelen zijn in dit vonnis zakelijk weergegeven, tenzij anders is vermeld.
Feit 1 primair
Zoals reeds overwogen onder 3.3 zullen de eerste twee politieverhoren van de verdachte niet voor het bewijs worden gebezigd. In die overweging is tevens uiteengezet dat de rechtbank, in tegenstelling tot de raadsman, geen reden ziet om de processen-verbaal van bevindingen van de benadeelde verbalisanten voor het bewijs uit te sluiten. Aldus verwerpt de rechtbank dit primaire standpunt van de verdediging.
Verbalisanten [naam 9](aspirant van politie Eenheid Limburg)
en [naam 1](hoofdagent van politie Eenheid Limburg) relateerden het volgende:
Op 13 juni 2018 waren wij belast met een observatie op de [straat 2] in Venlo. Wij waren gekleed in burger en reden in een onopvallend dienstvoertuig. Wij zagen dat de man met het gezette postuur aan de bestuurderszijde instapte en de man met het slanke postuur aan de passagierszijde in de witte bus met zwarte onderkant. Wij hoorden van collega [naam 2] dat iedere persoon die het voertuig betrad als verdachte aangemerkt kon worden en dat deze personen direct aangehouden konden worden.
Wij startten onze achtervolging. Op de N271 zagen wij dat de collega's van de 13.03 aansloten en dat het voertuig voor ons, de oprit naar de A73 op reed richting Eindhoven en Nijmegen. Wij reden dezelfde oprit van A73 op en zagen dat de collega's van de 13.03 met de optische signalen ons inhaalden. Wij zagen dat het voertuig, zijnde de witte bus met zwarte onderkant, de vluchtstrook opreed. Wij zagen dat het opvallende voertuig van de collega's van de 13.03 vóór het busje tot stilstand kwam. Wij brachten ons voertuig op de vluchtstrook aan het begin van de invoegstrook en direct achter de bus tot stilstand.
Ik, verbalisant [naam 9] , opende het portier aan de passagierszijde van onze onopvallende dienstvoertuig. Ik zag dat het witte achteruitrijlicht van het witte busje brandde en ons dienstvoertuig achteruit duwde. Ik voelde dat ik tussen het portier van het dienstvoertuig en de vangrail klem kwam te zitten. Hierdoor kwam ik op de vangrail terecht. Ik zag dat het witte busje voor ons weer voorwaarts de A73 op reed.
Ik, verbalisant [naam 1] , openende tevens het portier van de bestuurderszijde en stapte uit. Ik voelde dat het portier van ons dienstvoertuig tegen mijn been aanduwde waardoor ik bijna ten val kwam. Ik zag dat het witte busje met zwarte onderkant achterwaarts bewoog en ons dienstvoertuig naar achteren duwde. Hierna zetten wij de achtervolging voort.
Ter hoogte van hectometerpaal 55.2 voelden wij dat het witte busje met zwarte onderkant ons dienstvoertuig aan de passagierszijde ramde en ons richting de middenberm duwde.
[naam 1]verklaarde hierover vervolgens in zijn aangifte nog het volgende:
Ik zag dat de witte bus achteruit aan het rijden was en tegen ons voertuig drukte. Ik heb toen zo snel mogelijk mijn rechteronderbeen onder het portier proberen weg te trekken, omdat ik voelde dat er veel druk op mijn rechteronderbeen stond. Als ik mijn rechteronderbeen niet had kunnen wegtrekken dan was mijn onderbeen zeker verbrijzeld geweest. Er was op dat moment veel verkeer welke op de snelweg reed. Vervolgens zag ik dat de witte bus weer vooruit reed en ik zag dat collega [naam 3] zich tegen zijn eigen dienstvoertuig moest aandrukken om niet geraakt te worden door de witte bus.
Ik zag dat er diverse opvallende dienstauto's zich bij deze achtervolging voegden. Er werden meerdere pogingen gepleegd door de opvallende dienstauto's om de witte bus 'in te boxen' om hem te stoppen. Ik zag dat de bestuurder van de witte bus telkens bij deze pogingen meerdere opvallende dienstauto's aantikte om zo maar ruimte te creëren. Ik zag dat er ter hoogte van afrit Horst op de vluchtstrook een opvallende dienstauto stond. Ik zag dat de witte bus ook op de vluchtstrook reed. Ik zag dat deze opvallende dienstauto opreed en met lage snelheid probeerde de witte bus te doen vertragen en tegen de vangrail tot stilstand wilde brengen. Ik zag dat de bestuurder van de witte bus totaal geen ruimte had om hier tussendoor te komen. Ik zag dat de witte bus tussen de vangrail en de opvallende dienstauto in reed en de opvallende dienstauto naar links toe drukte. Ik zag dat de opvallende dienstauto de witte bus aantikte en zo ontstond er kort een soort van flipperkasteffect tussen de witte bus en de opvallende dienstauto. Ik zag dat de opvallende dienstauto uitrolde, schade had en tegen de vangrail stond.
Gezien de lage snelheid van de witte bus besloot ik om met ons voertuig tegen de linkerzijde van de witte bus aan te drukken om hem zo tegen vangrail aan te duwen. De witte bus reed toen nog steeds op de vluchtstrook. Ik voel dat de bestuurder van de witte bus vol naar links toe stuurde dit terwijl ons voertuig nog in contact stond met de witte bus. De witte bus is een stuk zwaarder dan ons voertuig, dus ik voelde dat wij naar de linkerzijde van de weg werden gedrukt richting de middenberm. Ik schat dat de snelheid rond de 60/70 km per uur was ten tijde hij ons richting de middenberm duwde. Ik zag dat de bestuurder van de witte bus ons letterlijk twee rijstroken naar links toe duwde. Ik moest hierdoor vol op de rem om te voorkomen dat wij een aanrijding kregen met de middenberm waar zich eveneens een vangrail bevond.
[naam 9]verklaarde hierover in zijn aangifte ook nog het volgende:
Omdat alle voertuigen stilstonden, deed ik mijn portier aan de passagierszijde open en stapte uit. Op het moment dat ik net naast de auto stond, met het portier nog open, voelde ik ineens het openstaande portier tegen mijn linkerbeen duwen. Ik zag ineens de achteruitrijlichten van het witte busje voor ons oplichten en ik zag dat dit witte busje, onze auto achteruit duwde. Enkele seconden lang zag en voelde ik dat het witte busje tussen de 50 centimeter en één meter achteruit reed. Ook tijdens het achteruitrijden hoorde ik continue dat het witte busje hogen toeren maakte. Ik kon op dat moment geen kant uit, want ik stond vast tussen het openstaande portier en de vangrail. Ik stond op dat moment echt geklemd tussen de zijkant van het portier en de vangrail en kon dus nergens heen. Ik heb mezelf uit reflex omhoog geduwd tegen de vangrail en ben toen met mijn rug op de vangrail gevallen. Ik heb tot vandaag nog steeds pijn aan mijn linker onderrug. Ik heb meerdere schrammen op mijn linkerbeen en enkel.
Ter hoogte van hectometerpaal 55.2 voelde en zag ik ineens dat het witte busje met zijn linkerzijkant tegen de rechterzijkant van ons voertuig duwde. Ik voelde dat dit busje ons richting de middenberm duwde. Ik zag dat de auto waarin ik zat ook daadwerkelijk naar de middenberm werd gedreven. Ik dacht op dat moment: "Dit gaan we niet winnen", omdat ik wist dat de bus veel zwaarder was dan onze Volkswagen Polo. Ik voelde op dat moment ook angst dat wij verdrukt zouden raken tussen de vangrail van de middenberm en het busje. Ik heb tot vandaag, 15 juni 2018, nog steeds pijn aan mijn linker onderrug.
Het strafdossier bevat een
printscreenvan een filmpje gemaakt door een voorbijganger, waarop een witte bestelbus te zien is naast de vangrail van een snelweg. Achter de bestelbus is een (deel van een) personenauto zichtbaar met, aan de rechterkant, een geopend portier en een man die aan de binnenkant de deurstijl vasthoudt. De houding en het gezicht van de man is gericht naar voren.
Verbalisanten [naam 3](hoofdagent van politie Eenheid Limburg)
en [naam 4]relateerden over deze achtervolging het volgende:
Op 13 juni 2018 reden wij in een opvallend dienstvoertuig. Wij waren gekleed in politie-uniform en genoemd bij de regionale meldkamer van de politie onder het roepnummer 13.03. Ik, [naam 3] , trad hierbij op als bestuurder en [naam 4] was de bijrijder. Wij gaven de bestelauto een stopteken middels de stoptransparant. Wij hebben de bestelauto aan de linkerzijde gepasseerd en blokten de bestelauto aan de voorzijde af om een mogelijke ontvluchting te kunnen voorkomen. Wij zagen dat de collega's [naam 1] en [naam 9] met hun dienstvoertuig de bestelauto aan de achterzijde blokkeerden door direct achter de bestelauto stil te gaan staan. Het was op dat moment voor de bestelauto onmogelijk om zonder schade te kunnen vluchten.
Ik, [naam 3] , stapte uit om naar de bestuurder te lopen. Ik, [naam 4] , zag vervolgens dat de bestelauto achteruit reed en hierbij het dienstvoertuig van [naam 1] en [naam 9] achteruit duwde. Ik zag vervolgens dat de bestelauto hierdoor ruimte had gemaakt om te kunnen ontvluchten en ons dienstvoertuig aan de linkerzijde passeerde.
Op het moment dat ik, [naam 3] , uit het dienstvoertuig was gestapt zag ik dat de bestuurder van de bestelauto achteruit reed en het dienstvoertuig van [naam 1] en [naam 9] achteruit duwde. Ik zag vervolgens dat de bestelauto weg reed en richting mij en mijn dienstvoertuig reed. Ik zag dat de bestuurder van de bestelauto mijn dienstvoertuig rakelings passeerde. Ik hoorde dat de motor van de bestelauto flink toeren maakte. Ik stond tegen het bestuurdersportier aan. Ik zag dat de bestuurder van de bestelauto, mij op een afstand van slechts vijf centimeter, rakelings, passeerde. Ik stond dan ook klem tussen ons dienstvoertuig en de bestelauto en er was totaal geen ruimte om nog weg te komen. Ik moest mijn rug stevig tegen ons dienstvoertuig aandrukken om ruimte te creëren en niet in aanraking te komen met de bestelauto. Ik had het gevoel dat de bestuurder mij zou gaan aanrijden.
Wij zagen dat de bestelauto bij het wegrijden blind rijstrook 2 van de A73 richting Eindhoven op reed en hierbij een vrachtauto afsneed en een passerende zwartkleurige personenauto van het merk Kia raakte. Wij zijn vervolgens naast de bestelauto gaan rijden. Wij zagen dat de ruit van bestuurderszijde voor een groot stuk (circa 20 centimeter) geopend was. Ik, [naam 4] , schreeuwde vervolgens met luide stem tegen de bestuurder van de bestelauto: "Doe normaal. Stoppen!". Wij zagen dat de bestuurder van de bestelauto ons duidelijk aan keek en "nee knikte".
Wij zagen dat er een dienstvoertuig (collega's [naam 5] en [naam 6] ) op de vluchtstrook van de A73 stond ter hoogte van afrit Horst. Wij zagen vervolgens dat de bestelbus in aanraking kwam met het dienstvoertuig van de collega's [naam 5] en [naam 6] .
Verbalisanten [naam 6] en [naam 5](beiden brigadier van politie Eenheid Limburg) relateerden nog het volgende:
Op 13 juni 2018 reden wij in een opvallend dienstvoertuig en genoemd bij de regionale meldkamer van de politie onder het roepnummer 12.02. Ik, verbalisant [naam 5] , trad hierbij op als bestuurder en verbalisant [naam 6] was de bijrijder.
Wij hoorden dat het voertuig door bleef rijden over de A73 en niet meer van de snelweg af zou kunnen totdat hij bij de afrit Horst Centrum zou komen.
Ik, verbalisant [naam 6] , zag dat het verdachte voertuig zich losmaakte van de drie politievoertuigen door de oprit op te sturen. Ik, verbalisant [naam 5] , veranderde de positie van ons dienstvoertuig, zodat wij met de linkerzijde van ons dienstvoertuig op rijstrook twee reden en met de rechterzijde van ons dienstvoertuig over de vluchtstrook reden. Dit met als doel de verdachte de weg te versperren.
Ik, verbalisant [naam 6] , zag dat de verdachte inmiddels met zijn voertuig volledig op de vluchtstrook reed. Ik riep dat hij ons snel naderde. Ik zag dat de verdachte zijn voertuig nog verder naar rechts stuurde en dat hij inmiddels met de neus van zijn voertuig ter hoogte van de achterzijde van ons politievoertuig reed. Wij reden op dat moment nog altijd 110 kilometer per uur. Ik zag het voertuig van de verdachte aan mijn rechterzijde op me af komen. Wij zetten ons beiden schrap voor de impact en voelden dat het voertuig ons aan de rechterzijde van ons dienstvoertuig ramde. Dit gebeurde op de A73, hectometerpaal 54.4R. Wij voelden de klap in ons hele lichaam en ons dienstvoertuig bewoog heftig. Ik keek door de mijn raam aan de bijrijderszijde en zag dat het voertuig van de verdachte langs ons dienstvoertuig reed. Het voertuig van de verdachte schaafde als het ware over de volledige lengte langs ons dienstvoertuig.
Ik, verbalisant [naam 5] , had mijn beide handen aan het stuur en moest veel kracht zetten om de koers ons dienstvoertuig te handhaven. Ik voelde dat het voertuig van de verdachte ons naar rijbaan twee dwong. Ik wilde dit koste wat kost voorkomen, want er reden onschuldige burgers naast ons. Wij zagen dat het voertuig van de verdachte zich losmaakte van ons dienstvoertuig en doorreed, waarna wij met een harde klap tegen de vangrail tot stilstand kwamen. Wij hoorden een schrapend geluid van metaal, afkomend van ons dienstvoertuig.
Verbalisanten [naam 7] en [naam 8]relateerden tot slot het volgende:
Wij zagen dat dit busje van links naar rechts over de snelweg reed. Hij reed wisselend van rijstrook 1 naar rijstrook 2 en de vluchtstrook. Hierop hebben wij de optische en geluidssignalen ingeschakeld en zijn wij voor dit busje op de autosnelweg gaan rijden, om de snelheid van dit busje proberen te minderen en om de bestuurder aan te kunnen houden. Iedere keer als wij met ons voertuig voor het busje gingen rijden om het af te remmen, zagen wij dat dit busje op ons in kwam rijden in een rechte lijn. Wij hadden op die momenten een constante snelheid van ongeveer 110 kilometer per uur.
Ter hoogte van de oprit van Horst, zagen wij dat het surveillancevoertuig van de 12.02 over de vluchtstrook reed. Wij zagen dat het busje vlak voor deze oprit op rijstrook 1 reed. Wij zagen toen dat dit busje naar rijstrook 2 stuurde om vervolgens via de vluchtstrook een vrachtwagen aan de rechterzijde te passeren. Wij zagen dat het surveillancevoertuig die vanaf de oprit Horst over de vluchtstrook reed, aan de rechterzijde werd gepasseerd en vervolgens geramd werd door dit busje aan de rechterzijde van het surveillancevoertuig.
De verdachteverklaarde in raadkamer:
Ze hebben mij de hele weg achtervolgd, ik wilde niet gepakt worden.
De verdachteverklaarde ter terechtzitting:
Ik rij achteruit, tik die Polo aan en gooi mijn auto weer naar voren om de snelweg op te schieten.
Mijn reactie was paniek en vluchten.
Overwegingen van de rechtbank
Tijdens de achtervolging hebben zich meerdere incidenten voorgedaan. De tenlastegelegde verwijten zal de rechtbank in chronologische volgorde bespreken waarbij het eerste gedachtestreepje wordt gesplitst in twee gebeurtenissen.
A.
Achteruit rijden tegen het dienstvoertuig van [naam 1] en [naam 9]
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte op de vluchtstrook met hoge toeren achteruit is gereden en daarbij het dienstvoertuig heeft geraakt dat achter hem stilstond. Verbalisanten [naam 1] en [naam 9] stonden op dat moment naast het bewuste voertuig met geopende portieren. De vraag die voorligt is of er door toedoen van de verdachte een aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten en of de verdachte die kans, minstens, bewust heeft aanvaard. Kortom, was er bij de verdachte sprake van (voorwaardelijk) opzet?
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Bij de beoordeling of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat de verdachte met zijn bestelbus stilstond op de vluchtstrook na een stopteken van de politie. Zowel vóór als achter het voertuig van de verdachte stond een dienstauto opgesteld op een zodanige manier dat de verdachte geen ruimte had om weg te rijden. Omdat de verdachte slechts één doel voor ogen had – te weten vluchten – zette hij zijn bestelbus plotseling fors achteruit en raakte daarbij de dienstauto achter hem. De inzittenden van de dienstauto waren inmiddels uitgestapt en dreigden met hun lichaam/been klem komen te zitten onder hun geopende portier en – aan de rechterzijde – de vangrail. Door hun lichaam weg te trekken dan wel weg te duwen van de situatie, liep één verbalisant schrammen op en de ander pijn in de rug.
Hoewel de verdachte heeft verklaard dat hij op dat moment de dienstauto achter hem niet heeft opgemerkt, was er naar het oordeel van de rechtbank onder deze omstandigheden een reële mogelijkheid dat een dienstauto met uitgestapte verbalisanten achter de bestelbus zou staan waarbij de verbalisanten zwaar lichamelijk letsel zouden kunnen oplopen als de bestelbus fors achteruit zou rijden. Uit de blindelingse vlucht van de verdachte en het daartoe fors achteruit rijden kan de rechtbank niet anders afleiden dan dat de verdachte deze aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank stelt hiermee vast dat de verdachte hierin opzettelijk heeft gehandeld.
Rakelings passeren van [naam 3]
Rammen van het dienstvoertuig van [naam 6] en [naam 5]
Drukken richting de middenberm van het dienstvoertuig van [naam 1] en [naam 9]
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte, nadat hij uit stilstand fors achteruit is gereden tegen de dienstauto achter hem, met volle snelheid weer de snelweg is opgeschoten met het doel te ontkomen aan de politie. In zijn vaart heeft de verdachte verbalisant [naam 3] rakelings gepasseerd die even daarvoor richting de bestelbus van de verdachte liep om de verdachte te controleren. [naam 3] was afkomstig uit de opvallende dienstauto die stilstond vóór de bestelbus van de verdachte en liep in diens gezichtsveld. Om niet te worden geraakt door de verdachte, heeft [naam 3] zich tegen zijn eigen voertuig moeten aandrukken.
Vervolgens zijn na meerdere mislukte pogingen om de verdachte te doen stoppen, verbalisanten [naam 6] en [naam 5] in aanrijding gekomen met de bestelbus van de verdachte toen zij hem trachtten de doorgang te belemmeren op de vluchtstrook. Genoemde verbalisanten zijn met 110 kilometer per uur deels op de vluchtstrook en deels op de rijbaan vóór de verdachte gaan rijden. Ondanks dat daartoe geen ruimte was, heeft de verdachte de verbalisanten geprobeerd aan de rechterzijde met hoge snelheid te passeren waarna beide voertuigen met een klap met elkaar in aanrijding zijn gekomen. Al rijdende bestond er gevaarlijk contact tussen de zijkanten van beide voertuigen. Uiteindelijk is de dienstauto met opnieuw een harde klap tot stilstand gekomen tegen de vangrail en is de verdachte in zijn bestelbus doorgereden.
Hierop zag verbalisant [naam 1] , met de verdachte nog altijd op de vluchtstrook maar nu met een lage snelheid, kans om het voertuig van de verdachte tegen de vangrail aan te duwen. Met zijn dienstauto en [naam 9] als bijrijder zocht [naam 1] het contact op met de bestelbus van de verdachte en drukte hij tegen de linkerzijde van de bus. Hierop stuurde de verdachte vol naar links waarop de dienstauto naar de middenberm werd geduwd terwijl de voertuigen een snelheid reden van 60 à 70 kilometer per uur. De dienstauto werd door de bestelbus vervolgens twee rijstroken naar links gedwongen waardoor hard remmen noodzakelijk was om een aanrijding met de middenberm en vangrail te voorkomen.
De rechtbank acht ook bij bovenstaande gebeurtenissen telkens voorwaardelijk opzet van de verdachte bewezen. Immers is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk te achten dat een slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt als een stilstaande bestelbus waar het slachtoffer naartoe loopt, plotseling accelereert en rakelings langsrijdt terwijl het slachtoffer nauwelijks ruimte heeft om de bestelbus te ontwijken. Een en ander geldt ook wanneer een bestelbus met hoge snelheid tegen de zijkant van een auto met inzittenden schraapt terwijl zij rijden op een drukke snelweg nabij de vangrail. Tot slot behoeft volgens de rechtbank geen uitleg dat een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij inzittenden aanwezig is als hun voertuig, met aanzienlijke snelheid, via de zijkant, naar de middenberm (met vangrail) wordt geduwd op een drukke snelweg.
Dat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten telkens door de verdachte bewust is aanvaard leidt de rechtbank ook hier af uit de verklaringen van de verdachte en zijn gedragingen. Zijn alsmaar aanhoudende vlucht vol aanrijdingen en gevaarlijke manoeuvres zonder aarzeling, in combinatie met zijn wens niet gepakt te worden, maakt dat het niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij elke verbalisant bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is de rechtbank niet gebleken.
Nu de rechtbank eveneens opzettelijk handelen van de verdachte heeft vastgesteld ten aanzien van de overige handelingen, acht zij het tenlastegelegde onder 1 primair wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Evenals de officier van justitie, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen met uitzondering van het geldbedrag. De rechtbank volstaat met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en door of namens de verdachte ten aanzien van het thans bewezenverklaarde geen vrijspraak is bepleit of kwalificatieverweer is gevoerd.
- de aangifte van [naam 10] mede namens [benadeelde 3] en [naam 12] met lijst van goederen;
- proces-verbaal van bevindingen;
- de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd bij de politie op 21 juni 2018.
Van het gestolen geldbedrag zal de verdachte worden vrijgesproken nu het strafdossier onvoldoende bewijs bevat voor een veroordeling ter zake hiervan. De verdachte ontkent geld te hebben weggenomen en de rechtbank kan niet met zekerheid vaststellen dat het geld daadwerkelijk aanwezig was bij aangever.
[naam 13]verklaarde in zijn aangifte het volgende:
Ik ben bedrijfsleider van het bedrijf [naam BV] op het adres [straatnaam 1] te [plaats 2] . Gisteravond 12 juni 2018 om 19.00 uur heb ik het bedrijf afgesloten en intact achtergelaten. Vanmorgen 13 juni 2018 te 07.00 uur zag ik dat de toegangsdeur vernield was. Verder zag ik dat het kantoor helemaal was overhoop gehaald. De ruit uit deze deur is vernield. Deze ruit was van dubbel glas, dit is kapot geslagen. Dan zijn er in het kantoor nog twee deuren opengebroken en vernield. Dit is één deur die van de kas naar het kantoor gaat en één deur naar een afgesloten ruimte in het kantoor. Wat ik nu zo zie is er in ieder geval een 4-pack cola-blikjes gestolen. Dit was van het merk Coca Cola. Ik heb later op de weg [straatnaam 1] tussen nummer 1 en 5 het plastic gevonden wat om dit 4-pack gewikkeld zat. Toen ik verder keek zag ik dat er nog één vol blikje in de sloot daar lag. Verder zag ik aan de rechterzijde van de kas bijna achteraan, dat ze een ruit aan de buitenzijde van de kas hebben gehaald. Ze hebben op die plek eerst de rubbers verwijderd en zo het glas eruit gehaald. Zo zijn ze denk ik binnengekomen in de kas. Ik zag dat er een envelop lag in het kantoor waar een simkaartje van KPN in zat. Deze was nog niet aangemeld. De envelop is open gescheurd en leeg. In het kantoor ligt een hamer welke normaal gesproken in de kas ligt. Verder ligt er nog een mij onbekende schroevendraaier in het kantoor. Op videobeelden is te zien dat er drie personen met handschoenen rond 00.05 uur richting het kantoor lopen.
De verdachteverklaarde bij de politie:
Aan mij wordt gevraagd hoe 12 juni 2018 voor mij eruit heeft gezien. Ik had die dag geld nodig en besloot om op pad te gaan die dag. We waren met drie personen. Ik en nog twee anderen. Aan mij worden foto’s voorgehouden van het pand aan de [straatnaam 1] te [plaats 2] . Op dat adres hebben we aan de zijkant een ruitje ingeslagen om naar binnen te gaan. We zijn via de achterkant, de kas naar binnen gegaan. Direct achter die kas lag deze loods. Hier hebben we met een hamer het raam ingeslagen en toen van binnen de hendel omhoog getrokken. De hamer die we gebruikt hebben is door die jongen volgens mij daar achter gelaten. Bij de loods hebben we een deur opengebroken. We hebben die opengetrapt.
Overwegingen van de rechtbank
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn mededaders in het pand van aangever hebben ingebroken en dat blikjes cola en een simkaartje zijn weggenomen. De verdachte zegt weliswaar niets af te weten van de goederen, maar de rechtbank is van oordeel dat de strafrechtelijk verantwoordelijkheid van de verdachte hierin verder strekt dan zijn eigen handelingen. De verdachte heeft immers, door samen met zijn mededaders op dievenpad te gaan, de aanmerkelijke kans op het ontvreemden van goederen door zijn mededaders bewust aanvaard. De rechtbank acht de verdachte dan ook schuldig aan feit 4.
[slachtoffer]verklaarde in zijn aangifte het volgende:
Ik ben eigenaar van de woning [straatnaam 2] te [plaats 2] . Gisteravond 12 juni 2018 omstreeks 22.00 uur heb ik de woning afgesloten en verlaten. Vanmorgen 13 juni omstreeks 11.00 uur heeft een kennis van mij de inbraak in mijn woning ontdekt. Het keukenraam werd ingeslagen met een rooster wat voor de voordeur lag. Dit rooster lag boven een kelderraam. Nadat de keukenruit was ingeslagen kon het raam geopend worden en kon men naar binnen klimmen. Uit de kelder van de woning werd een sloophamer in de koffer meegenomen. Er werd nog een kamerraam geopend en de vliegenhor eruit geduwd. Ik zag ook dat men de schuurdeur had opengebroken. Achter die schuurdeur stond een stalen kast, welke door de daders naar voren werd geduwd, zodat ze de schuur in konden komen. Uit de schuur is een haspel en een hoeveelheid kabels en lood weggenomen. Deze kabels en stukken lood lagen daar in een speciekuip. De daders hebben een kruiwagen gebruikt om die kabels en het lood naar de oprit te brengen en over te laden in hun auto. De ontvreemde goederen zijn mijn eigendom. De boormachine (Makita) was van een kennis van mij, [naam 14] .
Getuige [naam 15]verklaarde als volgt:
Ik woon op de [straatnaam 3] te [plaats 2] . Ik ben de beelden gaan bekijken van die betreffende nacht. Op deze beelden is te zien dat er op 12 juni 2018 omstreeks 22.40 uur drie personen voor onze woning lopen. Dan is er op de beelden te zien dat er op 13 juni 2018 omstreeks 02.00 uur drie personen achter onze woning komen en aan deuren voelen.
Verbalisant [naam 1]relateerde het volgende:
De beelden zijn door mij bekeken. Van deze beelden zijn printscreens gemaakt met een toelichting op de beelden in chronologische volgorde. Er komen drie verdachten aan. Verdachte 1 heeft een pet op. Later loopt verdachte 3 achterwaarts met in zijn linkerhand een op een breekijzer gelijkend voorwerp.
Verbalisant [naam 16]relateerde het volgende:
Op woensdag 13 juni 2018 werd de Volkswagenbus met het Nederlandse kenteken [NL-kenteken] geobserveerd met als doel om de bestuurder aan te houden. Uiteindelijk kon de bestuurder zijnde [verdachte] worden aangehouden.
Verbalisant [naam 17]relateerde het volgende:
Ik werd vergezeld door twee collega's van de technische opsporing die het daadwerkelijke onderzoek aan de bedrijfsbus hebben gedaan. Hierop werd de klep aan de achterzijde van de bus geopend welke toegang gaf tot de laadruimte. Ik zag dat in de laadruime een gele zitmaaier stond. Ik zag dat er in de bus nog een kabelhaspel stond.
Getuige [naam 18]verklaarde als volgt:
Ik ben de vriendin van [naam 19] . Hij heeft op 13 juni 2018 aangifte gedaan van diefstal uit de woning [straatnaam 2] [plaats 2] . Daarbij is onder andere een kabelhaspel gestolen. Ik had die haspel gekocht op 8 juni 2018 te Venray, bij de Gamma. Ik kan de haspel omschrijven als van het merk Brennenstuhl, kleur zwart met wit en een blauwe kabel met een rood handvat. Ook de afdekkappen van de stopcontacten zijn blauw. De kabel is 25 meter. Ik heb nog een aankoopbon van 49 euro nog wat. U laat mij nu een foto zien van een kabelhaspel. Ik herken deze haspel als zijnde de haspel die ik gekocht heb.
De verdachteverklaarde bij de politie:
Aan mij wordt gevraagd hoe 12 juni 2018 voor mij eruit heeft gezien. Ik had die dag geld nodig en besloot om op pad te gaan die dag. Ik ben op drie plaatsen geweest. Het kunnen er ook meer of minder zijn. We zijn in een rondje gegaan. Sinds ik die bus had, wilde ik weer geld gaan maken. Ik had een petje op. We waren met drie personen. Ik en nog twee anderen. Er lag een rood breekijzer in de bus. Die hadden we meegenomen van een plaats waar we ingebroken hadden. Jullie zeggen mij dat een kabelhaspel is aangetroffen in de bus. Die heeft er dan ook bij gehoord en zal dan ook wel gestolen zijn.
Mij worden foto’s getoond van [straat 1] te [plaats 2] . Dat is waar we die zitmaaier hebben weggenomen. Mij worden foto’s getoond van [straat 1] te [plaats 2] . Dat is de aspergeboer waar we geld uit de automaat hebben gehaald. Dat is vlakbij de camping waar mijn busje stond. Mij worden foto’s getoond [straatnaam 1] te [plaats 2] . Daar hebben we aan de zijkant een ruitje ingeslagen om naar binnen te gaan. Mij worden foto’s getoond van [straat 1] te [plaats 2] . In die kas zijn we volgens mij ook binnen geweest.
Bij het verhoor van de verdachte is onder bijlage 1 een
kaartweergaveopgenomen waaruit de rechtbank begrijpt dat in [plaats 2] [straat 1] , [straat 1] en [straat 1] dichtbij elkaar gelegen zijn.
Overwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte, samen met twee anderen, in de nacht van 12 op 13 juni 2018 meerdere inbraken heeft gepleegd in [plaats 2] . Hoewel de verdachte ontkent tevens te hebben ingebroken op [straatnaam 2] , acht de rechtbank hem evenwel schuldig aan dit feit. Zij overweegt hiertoe het navolgende.
Blijkens de bewijsmiddelen besloot de verdachte die nacht samen met twee mededaders ‘een rondje’ te gaan om ‘geld te maken’. De adressen waar de verdachte heeft bekend te hebben ingebroken bevinden zich alle in de directe nabijheid van [straatnaam 2] . Op de beelden van de buren zijn drie personen waargenomen waaronder een persoon met een petje en een persoon met, vermoedelijk, een breekijzer. De verdachte heeft verklaard dat hij die nacht een petje droeg en dat het in zijn bus aangetroffen breekijzer afkomstig was van de bewuste nacht. Bovendien werd de weggenomen haspel in de bus van de verdachte teruggevonden.
Naar het oordeel van de rechtbank vertoont de inbraak bij [straatnaam 2] op essentiële punten belangrijke overeenkomsten met de hiervoor bewezenverklaarde feiten 2 en 4. Gelet op het samenstel van feiten en omstandigheden acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.