ECLI:NL:RBLIM:2022:8183

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
21 oktober 2022
Zaaknummer
C/03/300587 / FA RK 22-42
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het ouderschap van een overleden persoon zonder DNA-onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 oktober 2022 uitspraak gedaan over de vaststelling van het ouderschap van een in 2002 overleden persoon, [naam 1], in het kader van een verzoek van [verzoekster]. De verzoekster, geboren in 1998, stelt dat [naam 1] haar biologische vader is, maar dat hij haar nooit heeft erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende aanwijzingen zijn die het verwekkerschap van [naam 1] ondersteunen, zonder dat DNA-onderzoek noodzakelijk is. De rechtbank heeft de rechtsmacht en het toepasselijke recht vastgesteld op basis van de Nederlandse wetgeving, aangezien verzoekster in Nederland woont.

De rechtbank heeft de procedure in detail besproken, inclusief de betrokken partijen en hun advocaten. De moeder van verzoekster was ook aanwezig en heeft als informant verklaard dat zij een relatie had met [naam 1] in de jaren '90. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokken partijen en de ingediende stukken beoordeeld en geconcludeerd dat er geen beletselen zijn voor de vaststelling van het ouderschap. De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster om het ouderschap van [naam 1] vast te stellen toegewezen, maar het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 21 oktober 2022
Zaaknummer: C/03/300587 / FA RK 22-42
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[verzoekster] ,
verzoekster,
wonend in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. T.M.L. de la Haije, kantoorhoudend in Geleen, gemeente Sittard-Geleen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
[belanghebbende 1] ,
verder te noemen: [belanghebbende 1] ,
wonend in [woonplaats 2]
advocaat mr. E.F.M. van Swaaij, kantoorhoudend in Maastricht,
en
[belanghebbende 2] ,
verder te noemen: [belanghebbende 2] ,
wonend in [woonplaats 3] .

1.Het verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit:
  • het verzoekschrift van verzoekster, ingekomen op 5 januari 2022;
  • de brieven van verzoekster, met bijlagen, van 31 januari 2022, 1 februari 2022,
4 februari 2022 en 17 februari 2022;
  • de brief van [belanghebbende 1] van 23 september 2022;
  • de mondelinge behandeling van 4 oktober 2022 waar zijn verschenen:
-verzoekster en mr. I.M.C.R.B Bongers, waarnemend voor mr. De La Haije, die als
toehoorder aanwezig was;
- [belanghebbende 1] en mr. Van Swaaij;
- [belanghebbende 2] .
Verder was [de moeder] , moeder van [verzoekster] (verder te noemen: de moeder), aanwezig. Aan haar is, met instemming van partijen, bijzondere toegang verleend en zij is als informant gehoord.

2.De feiten

Verzoekster is op [geboortedatum 1] 1998 in [geboorteplaats 1] uit de moeder geboren.
De geboorteakte van verzoekster komt voor in het register van de burgerlijke stand van de gemeente Hasselt onder aktenummer [aktenummer] .
In de basisregistratie personen is verzoekster geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

Verzoekster verzoekt naar de rechtbank begrijpt:
bij voorwaardelijk incidenteel verzoek te bepalen dat, indien en voor zover de rechtbank een vergelijkend DNA-onderzoek wenst met het DNA van verzoekster, [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , [belanghebbende 1] zowel een afschrift van het DNA-onderzoek tussen haar en [belanghebbende 2] alsmede het Belgische vonnis, moet overleggen in de procedure;
het ouderschap van [naam 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1965 in [geboorteplaats 2] en overleden op [overlijdensdatum] 2002 in [overlijdensplaats] , ten aanzien van verzoekster vast te stellen;
de geslachtsnaam van verzoekster te wijzigen van [geslachtsnaam 1] naar [geslachtsnaam 2] ;
de griffier te gelasten een afschrift van de beschikking aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht te zenden op voet van het bepaalde in artikel 1:20e lid 1 van het Burgerlijke Wetboek;
kosten rechtens.
Verzoekster heeft onder meer gesteld dat de moeder in de periode van april 1995 tot en met 26 december 1997 een affectieve relatie heeft gehad met [naam 1] (verder te noemen: [naam 1] ) en dat zij uit die relatie is geboren. [naam 1] is dan ook de verwekker van verzoekster, maar hij heeft haar niet erkend. Verzoekster is altijd op de hoogte geweest dat [naam 1] haar biologische vader is, echter de moeder heeft destijds weloverwogen de keuze gemaakt om geen afstammingsband te vestigen tussen [naam 1] en verzoekster, omdat [naam 1] zich in het criminele circuit bevond en bekend was met verslavingsproblematiek en zeer agressief kon worden. Ondanks voornoemde problematiek hebben [naam 1] en verzoekster sporadisch contact gehad. [naam 1] is overleden toen verzoekster vier jaar oud was. Verzoekster heeft altijd een regelmatig en goed contact gehad met de moeder van [naam 1] , mevrouw [naam moeder] , die in februari 2020 is overleden, en de stiefvader van [naam 1] /weduwnaar van mevrouw [naam moeder] , de heer [naam stiefvader] . [naam 1] heeft drie kinderen verwekt, namelijk [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en verzoekster.
Verzoekster is niet op de hoogte van de wijze waarop het vaderschap van [naam 1] over [belanghebbende 2] is ontstaan. Zij heeft vernomen dat het vaderschap van [naam 1] over [belanghebbende 1] is ontstaan door de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap door een rechter in België aan de hand van een DNA-onderzoek met het DNA van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] . Gebleken is dat zij dezelfde biologische vader hebben. Verzoekster heeft belang bij de vaststelling van een familierechtelijke band tussen haar en [naam 1] . Dit heeft verstrekkende gevolgen. Het is voor verzoekster van belang dat de sociale en biologische werkelijkheid overeenstemt met de juridische werkelijkheid. Voorts is het van belang voor haar identiteitsgevoel.
De Nederlandse rechter heeft op grond van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) rechtsmacht en op grond van artikel 10:97 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is Nederlands recht het toepasselijke recht.
Verzoekster verzoekt de rechtbank op grond van artikel 1: 207 BW het ouderschap van [naam 1] over haar vast te stellen, omdat [naam 1] haar verwekker is. Dit blijkt uit de door verzoekster overgelegde stukken.
Verzoekster acht DNA-onderzoek niet noodzakelijk ter onderbouwing van het verwekkerschap van [naam 1] . Zij stelt dat er sprake is van concrete, objectieve verifieerbare aanwijzingen die haar stelling ondersteunen. Indien nodig biedt verzoekster aan haar stelling te bewijzen door middel van een vergelijkend DNA-onderzoek met het DNA van verzoekster en het DNA van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] . Ten behoeve van dat vergelijkend DNA-onderzoek dient verzoekster te beschikken over het DNA-onderzoek uitgevoerd met het DNA van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , en het Belgische vonnis waarin het ouderschap van [naam 1] over [belanghebbende 1] is vastgesteld. Omdat [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] de stukken niet vrijwillig overhandigen verzoekt verzoekster om [belanghebbende 1] op grond van artikel 22 Rv te bevelen het DNA-onderzoek en het vonnis in het geding te brengen. Indien de rechtbank [belanghebbende 1] niet beveelt de stukken in het geding te brengen dan verzoekt verzoekster een afschrift van de stukken op grond van artikel 843a Rv.
Indien de rechtbank het vaderschap van [naam 1] gerechtelijk heeft vastgesteld, wenst verzoekster op grond van artikel 1:5 lid 7 BW de geslachtsnaam [naam 1] te verkrijgen. Verzoekster heeft schriftelijk verklaard dat zij die geslachtsnaam wenst. Voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat op verzoekster enige bewijslast zou rusten, biedt verzoekster aan al haar stellingen te bewijzen met alle middelen rechtens. Zo nodig door het doen horen van getuigen.

4.De reactie van [belanghebbende 1]

heeft bij brief van 23 september 2022 onder meer aangegeven bereid te zijn om het vonnis van de rechtbank Tongeren van 1 december 2021 in het geding te brengen, evenals het rapport van het DNA-onderzoek. Hiervoor is echter ook het akkoord van [belanghebbende 2] nodig, evenals van de andere partijen, zijnde mevrouw [naam 2] evenals van de heer [naam 3] . Bij gebreke hiervan kan op dit ogenblik noch het vonnis noch het DNA-verslag in het geding gebracht worden. [belanghebbende 1] is bereid mee te werken aan een verwantschapsonderzoek tussen verzoekster en haar, en meent dat verzoekster daarom geen belang (meer) heeft bij het in het geding brengen van de gevraagde documenten.
voert geen verweer tegen de hoofdverzoeken en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.

5.De standpunten ter zitting

5.1.
Verzoekster heeft naar voren gebracht dat zij genoeg stukken heeft ingebracht aan de hand waarvan het ouderschap van [naam 1] ten aanzien van verzoekster kan worden vastgesteld.
5.2.
[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] hebben aangegeven dat zij er, net als verzoekster, van uitgaan dat [naam 1] de biologische vader van verzoekster is en dat zij halfzussen van elkaar zijn. Beiden hebben zij verzoekster vroeger bij hun oma, mevrouw [naam moeder] (moeder van [naam 1] ) ontmoet.
[belanghebbende 1] is bereid mee te werken aan een DNA-onderzoek. De kosten daarvan dienen volgens [belanghebbende 1] voor rekening van verzoekster te komen.
5.3.
De moeder heeft aangegeven dat zij bij haar verklaring, welke door verzoekster bij haar verzoekschrift is overgelegd, blijft. Verder heeft zij aangegeven dat het de laatste wens van mevrouw [naam moeder] was dat ook verzoekster de geslachtsnaam [naam 1] zou krijgen.

6.De beoordeling

6.1.
De rechtsmacht
De onderhavige zaak heeft een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom eerst ambtshalve te beoordelen of aan de Nederlandse rechter (in internationale zin) bevoegdheid toekomt. Nu verzoekster in Nederland haar woonplaats heeft, komt aan de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv rechtsmacht toe.
6.2.
De relatieve bevoegdheid
Vervolgens ligt de vraag voor of deze rechtbank (in relatieve zin) bevoegd is van het verzoek kennis te nemen. De relatieve bevoegdheid dient in deze procedure getoetst te worden aan de hand van de hoofdregel van artikel 262, aanhef en onder a, Rv. Op grond van voormeld artikel is bevoegd de rechter van de woonplaats of het werkelijk verblijf van verzoeker. Nu verzoekster in [woonplaats 4] woonachtig is, is deze rechtbank bevoegd.
6.3.
Het toepasselijke recht
Het internationaal privaatrecht ten aanzien van afstamming is geregeld in titel 5 van Boek 10 BW. Deze titel is blijkens artikel 10:102 BW slechts van toepassing op rechtsbetrekkingen die na 1 januari 2003 zijn vastgesteld of gewijzigd alsmede op de erkenning van na 1 januari 2003 in het buitenland vastgestelde of gewijzigde rechtsbetrekkingen. In artikel 10:102 BW is abusievelijk de datum 1 januari 2003 vermeld, daar dient de datum 1 mei 2003 te worden gelezen. De in titel 5 opgenomen regels van internationaal privaatrecht zijn, met enige aanpassingen en aanvullingen, overgenomen uit de Wet conflictenrecht afstamming (verder te noemen: Wca), die heeft gegolden vanaf 1 mei 2003 tot aan de inwerkingtreding van Boek 10 van het BW op 1 januari 2012. Een belangrijk deel van voornoemde wet betreft de codificatie van voordien bestaand ongeschreven Nederlands internationaal privaatrecht op het gebied van afstamming.
In de onderhavige zaak gaat het om een familierechtelijke betrekking die is vastgesteld door de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente [geboorteplaats 1] in de op
13 januari 1998 opgemaakte akte van geboorte van verzoekster op [geboortedatum 1] 1998. Daarom zijn de Wca en Boek 10 van het BW niet van toepassing. Ten tijde van de geboorte van verzoekster bestond er geen geschreven wetgeving betreffende het internationaal privaatrecht. Nu de bepalingen van titel 5 van Boek 10 van het BW (en de bepalingen van de Wca) echter in belangrijke mate aansluiten bij het tevoren bestaande ongeschreven recht, zijn die bepalingen ook richtinggevend voor de beoordeling van feiten, rechtshandelingen en beslissingen die zich vóór de inwerkingtreding van de Wca en de inwerkingtreding van Boek 10 van het BW hebben voorgedaan (zie onder andere HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:293 en Kamerstukken II 2009-2010, 32 137, nr. 3, p. 60-61). De rechtbank zal daarom de bepalingen van titel 5 Boek 10 BW toepassen op het verzoek.
Op grond van artikel 10:97 lid 1 BW wordt de vraag of en onder welke voorwaarden ouderschap van een persoon gerechtelijk kan worden vastgesteld, bepaald door het recht van de staat van de gemeenschappelijke nationaliteit van die persoon en de moeder of, indien dit ontbreekt, door het recht van de staat waar die persoon en de moeder elk hun gewone verblijfplaats hebben of, indien ook dit ontbreekt, door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind. Volgens artikel 10:97 lid 3 BW is voor de toepassing van lid 1 bepalend het tijdstip van de indiening van het verzoek. Is de persoon, genoemd in het eerste lid, op dat tijdstip overleden, dan is, bij gebreke van een gemeenschappelijke nationaliteit op het tijdstip van zijn overlijden, toepasselijk het recht van de staat waar die persoon en de moeder op dat tijdstip elk hun gewone verblijfplaats hadden of, indien ook dat ontbreekt, het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind op het tijdstip van de indiening van het verzoek.
Uit de ingediende stukken is gebleken dat de moeder ten tijde van het overlijden van [naam 1] de Nederlandse nationaliteit had en [naam 1] de Belgische en dat de moeder destijds in Nederland en [naam 1] in België woonde. Bij [naam 1] en de moeder was op het tijdstip van overlijden van [naam 1] dus geen sprake van een gemeenschappelijke nationaliteit of een gemeenschappelijke staat van hun gewone verblijfplaats. Daarmee is het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van verzoekster op het tijdstip van indiening van het verzoek toepasselijk, en daarmee Nederlands recht.
6.4.
Het verzoek tot vaststelling van het ouderschap
Op grond van artikel 1:207, lid 1 aanhef en onder b, BW kan de rechtbank op verzoek van het kind het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, vaststellen op de grond dat deze de verwekker is van het kind. Vaststelling van het ouderschap kan niet geschieden indien sprake is van de beletselen als bedoeld in het tweede lid van artikel 1:207 BW. Vast staat dat van deze beletselen geen sprake is.
Daarmee is de vraag aan de orde of met een voldoende mate van zekerheid kan worden aangenomen dat [naam 1] de verwekker is van verzoekster. Hier geldt dat met het verzoek een rechtsgevolg wordt beoogd dat niet ter vrije bepaling van partijen staat en dat de rechter daarom bevoegd blijft bewijs te verlangen.
Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende verklaringen en stukken:
  • hetgeen verzoekster in haar verzoekschrift heeft gesteld;
  • de verklaringen ter zitting van verzoekster, [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en de moeder, kort gezegd, inhoudend dat [naam 1] de verwekker/biologische vader is van verzoekster;
  • het testament van de heer [naam stiefvader] , waarin verzoekster als kleinkind van [naam moeder] wordt genoemd;
  • het overlijdensbericht van [naam 1] , waarin verzoekster (samen met [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] ) als kind van [naam 1] wordt genoemd;
  • de door verzoekster overgelegde verklaringen van de moeder, [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] , die allen (onder meer) verklaren dat [naam 1] en de moeder een affectieve relatie hebben gehad waaruit verzoekster is geboren.
Gezien de hiervoor vermelde verklaringen en stukken, in onderling verband en samenhang bezien, staat voor de rechtbank met een voldoende mate van zekerheid vast dat [naam 1] de verwekker is van verzoekster. Het verzoek tot vaststelling van het ouderschap van [naam 1] van verzoekster ligt daarmee voor toewijzing gereed.
6.5.
De wijziging van de geslachtsnaam
Verzoekster heeft haar verzoek tot wijziging van haar geslachtsnaam ter zitting ingetrokken.
De rechtbank overweegt het volgende. Zolang de rechtbank geen beschikking heeft gegeven, bestaat de mogelijkheid om een verzoek in te trekken. De intrekking heeft dan tot gevolg dat het verzoek niet meer verder kan worden onderzocht (zie bijvoorbeeld Hoge Raad
2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6482). Gelet daarop zal de rechtbank het verzoek van verzoekster tot wijzing van haar geslachtsnaam afwijzen.
6.6.
De proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De rechtbank:
7.1.
stelt het ouderschap vast van [naam 1] , geboren op
[geboortedatum 2] 1965 in [geboorteplaats 2] en overleden op [overlijdensdatum] 2002 in [overlijdensplaats] , van het kind [verzoekster] , geboren op [geboortedatum 1] 1998 in [geboorteplaats 1] ;
7.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
7.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.M.L.C. Vos-Limpens, griffier op 21 oktober 2022.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.