ECLI:NL:RBLIM:2022:7838

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
ROE 20/2068
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door korpschef

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 11 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van de verleende toestemming voor beveiligingswerkzaamheden door de korpschef behandeld. De rechtbank oordeelt dat de korpschef bevoegd was om de toestemming in te trekken, maar dat eiser betwist dat deze intrekking noodzakelijk en evenredig was. De rechtbank concludeert dat de korpschef voldoende heeft gemotiveerd dat de intrekking noodzakelijk en evenredig is, gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had eerder toestemming gekregen om als beveiliger te werken, maar zijn betrokkenheid bij een schietincident leidde tot de intrekking van deze toestemming. De rechtbank stelt vast dat de korpschef de intrekking van de toestemming als een passende maatregel heeft kunnen beschouwen, gezien de risico's die eiser had genomen door te schieten op een verkeersbord. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de toestemming niet onredelijk was en dat eiser niet in zijn beroepsmogelijkheden werd beperkt, aangezien hij in de toekomst opnieuw toestemming kan aanvragen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken om griffierecht en proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2068

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M.J.P. Penners),
en

de korpschef van politie (de korpschef)

(gemachtigde: mr. I.M. Haagmans).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank op het beroep van eiser tegen de intrekking van de verleende toestemming voor het verrichten van beveiligingswerkzaamheden door de korpschef.
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 juni 2020 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Feiten en omstandigheden

2. Bij afzonderlijke besluiten van respectievelijk 25 april 2018, 4 september 2018 en 10 december 2018 heeft de korpschef aan Mondriaan Zorggroep te Heerlen, [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] en Apeople Security te Born, toestemming verleend om eiser te werk te stellen als beveiliger.
3. Op 13 februari 2019 is eiser als getuige verhoord door de politie, naar aanleiding van een schietincident dat heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2018 in België, waarbij een politieagent is doodgeschoten. Uit het onderzoek in België was naar voren gekomen dat het eiser bekend was dat de vermoedelijke dader een vuurwapen had.
3.1.
Eiser heeft tijdens het getuigenverhoor het volgende verklaard: hij was in juni of juli 2018 samen met twee vrienden, de vermoedelijke dader en een derde persoon. De vermoedelijke dader vroeg aan eiser of hij mee ging schieten. Eiser is toen met beide personen rond 24:00 uur het veld ingelopen. Eiser had gezien dat de vermoedelijke dader een wapen had dat leek op een pistool. De vermoedelijke dader richtte op een boom of een verkeersbord en loste één schot. Het was een harde knal. Vervolgens hebben eiser en de andere vriend ook geschoten op een verkeersbord of boom. Eiser zelf heeft niets geraakt, de twee andere personen wel. Ze hebben alle drie nog naar de inslagen gekeken. De vermoedelijke dader vond dat de hulzen opgeraapt moesten worden. Eiser weet niet van wie het wapen was, wie het wapen bij zich had en wie het mee teruggenomen heeft. Op de vraag of hij een vermoeden had, heeft eiser verklaard dat de vermoedelijke dader een rugzakje bij zich had, dat hij ook gevraagd had mee te gaan schieten en dat hij ook degene was die voorstelde om de hulzen op te rapen.

Totstandkoming van het besluit

4. Bij brief van 19 juni 2019 heeft de korpschef het voornemen uitgebracht dat ertoe strekt de verleende toestemming om beveiligingswerkzaamheden te verrichten, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wpbr [1] , bij Polygarde B.V. te Maastricht, Mondriaan Zorggroep te Heerlen, [naam bedrijf] te [vestigingsplaats] en Apeople Security B.V te Born, op grond van artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr, in te trekken. Tegen dit voornemen is geen zienswijze ingebracht.
5. Bij het primaire besluit van 16 juli 2019 heeft de korpschef de verleende toestemming voor de hiervoor genoemde organisaties, met uitzondering van Polygarde B.V., ingetrokken.
6. Bij het bestreden besluit heeft de korpschef het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt of de korpschef tot intrekking van de verleende toestemming heeft mogen overgaan. Zij doet dat aan de hand van de argumenten, de beroepsgronden, die eiser heeft aangevoerd.
8. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
9. Ter zitting is gebleken dat eiser de bevoegdheid van de korpschef om tot intrekking van de toestemming over te gaan, niet langer betwist. De rechtbank zal dit onderdeel van de besluitvorming daarom buiten beschouwing laten.
9.1.
Wat partijen verdeeld houdt is de vraag of de intrekking noodzakelijk en evenredig is. De rechtbank zal daarop in het navolgende ingaan.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de korpschef redelijkerwijs gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om de toestemming in te trekken?
11. Eiser voert aan dat de intrekking niet noodzakelijk was. Het was een eenmalige gebeurtenis en het was niet zo ernstig dat verweerder niet had kunnen volstaan met een waarschuwing.
11.1.
Verder voert eiser aan dat de intrekking niet evenredig is gelet op de zwaarte van het incident. Daar komt bij dat hij niet werkzaam is in de gewapende beveiligingsbranche. Ook kan hij zijn vak niet meer uitoefenen.
12. Artikel 7, vijfde lid, van de Wpbr heeft gelet op de bewoordingen ervan geen imperatief karakter. Dit verplicht de korpschef daarom niet om, als zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, de toestemming voor tewerkstelling bij een beveiligingsorganisatie in te trekken. Bij deze beoordeling bestaat dus ruimte voor een belangenafweging [2] .
13. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [3] volgt dat aan medewerkers in de beveiligingsbranche hogere eisen worden gesteld dan aan medewerkers in andere betrekkingen. De korpschef mag als maatstaf hanteren dat de betrouwbaarheid en integriteit van deze medewerkers boven iedere twijfel verheven dienen te zijn. Uit deze jurisprudentie volgt verder dat intrekking van de verleende toestemming op grond van de Wpbr op zichzelf geen onredelijk middel is om een betrouwbare veiligheidszorg te bewerkstelligen. Het ligt echter wel op de weg van de korpschef om duidelijk te maken dat de intrekking in het specifieke geval een noodzakelijke en passende maatregel is. Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de maatregel staat de vraag centraal of de maatregel noodzakelijk is om het doel te bereiken. Als het antwoord op die vraag is dat het gewenste doel van een betrouwbare veiligheidszorg ook kan worden bereikt met een minder ingrijpende maatregel dan intrekking van de toestemming, dan is dat laatste niet noodzakelijk.
14. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef voldoende heeft gemotiveerd dat de intrekking in dit specifieke geval noodzakelijk, passend en evenredig is. Daarbij heeft de korpschef van belang mogen achten dat eiser door te schieten aan de openbare weg op een verkeersbord onverantwoorde risico’s heeft genomen. Hij heeft hierdoor burgers in gevaar gebracht en dat rijmt zich niet met het verrichten van beveiligingswerkzaamheden. Dit doet afbreuk aan het vertrouwen van burgers in beveiligingsmedewerkers. Op grond hiervan heeft de korpschef zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt mogen stellen dat niet volstaan had hoeven worden met een waarschuwing. De korpschef heeft zich verder rekenschap gegeven van de nadelige gevolgen die de intrekking voor eiser heeft en hij heeft zich daarbij op het standpunt mogen stellen dat deze gevolgen niet onevenredig zijn voor eiser. Hij heeft daarbij mogen verwijzen naar het proces-verbaal van het getuigenverhoor van 13 februari 2019 waaruit volgt dat eiser ten tijde van het verhoor al drie maanden een WW-uitkering ontving. Hij mocht toen voor vier bedrijven beveiligingswerkzaamheden verrichten, maar werd toen al enige tijd niet meer ingezet. Verder is gebleken dat de intrekking geen rol heeft gespeeld bij het niet verlengen van de arbeidscontracten bij deze bedrijven. Daarnaar gevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat de arbeidscontracten niet zijn verlengd vanwege het verhoor door de politie op 13 februari 2019. De korpschef heeft verder het standpunt kunnen innemen dat niet gebleken is dat eiser geen andere werkzaamheden dan beveiligingswerkzaamheden zou kunnen verrichten, hetgeen niet door eiser is weersproken. De rechtbank overweegt tot slot dat de intrekking van de toestemming niet betekent dat eiser in de toekomst niet opnieuw toestemming kan krijgen. Hij wordt immers niet blijvend uit de beveiliging geweerd. Als eiser een nieuwe aanvraag doet, zal de korpschef opnieuw een afweging moeten maken [4] .

Conclusie en gevolgen

15. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de korpschef zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de intrekking van de toestemming een passend en noodzakelijk middel was. Dit betekent dat niet met een minder ingrijpend middel dan intrekking van de toestemming kon worden volstaan. Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 oktober 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wetgeving

Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
Artikel 7
1. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau aan welke een vergunning is verleend stelt geen personen te werk die belast zullen worden met de leiding van de organisatie of het bureau, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van Onze Minister.
2. Een beveiligingsorganisatie of recherchebureau als bedoeld in het eerste lid stelt geen personen te werk die belast zullen worden met werkzaamheden, anders dan bedoeld in het eerste lid, dan nadat voor hen toestemming is verkregen van de korpschef. Indiende beveiligingsorganisatie of het recherchebureau dan wel een onderdeel daarvan is gevestigd op een luchtvaartterrein, wordt de toestemming, bedoeld in de eerste volzin, verleend door de commandant van de Koninklijke marechaussee.
(..)
5. De toestemming, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid kan worden ingetrokken indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan de toestemming niet zou zijn verleend, indien zij zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest op het tijdstip waarop de toestemming werd verleend.

Voetnoten

1.Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:865
3.Zie de uitspraken van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:564 en
4.zie de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:763