ECLI:NL:RBLIM:2022:7323

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
ROE 22/800
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot betaling van ov-schuld door eiser na beëindiging studiefinanciering

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 28 september 2022, wordt het beroep van eiser tegen een ov-schuld van € 626,32 beoordeeld. Eiser had een studentenreisproduct dat hij bleef gebruiken, terwijl hij per 1 september 2021 niet meer stond ingeschreven voor een opleiding die recht gaf op studiefinanciering. De rechtbank oordeelt dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om het studentenreisproduct tijdig stop te zetten. Eiser was op de hoogte van de verplichtingen en de gevolgen van het niet stopzetten van het product, zoals vermeld in de communicatie van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiser had in de periode van september tot en met november 2021 gebruik gemaakt van het studentenreisproduct, terwijl hij daar geen recht meer op had. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser de ov-schuld moet betalen. De rechtbank wijst erop dat de hoogte van de schuld is vastgesteld volgens de wet en dat de persoonlijke omstandigheden van eiser geen aanleiding geven om het bedrag te verlagen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van studenten om hun studiefinanciering en bijbehorende rechten goed te beheren en tijdig te stoppen wanneer zij niet langer recht hebben op deze voorzieningen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen een ov-schuld.
1.1.
Met het besluit van 10 december 2021 is eiser meegedeeld dat een ov-schuld is ontstaan van € 626,32 omdat eiser in september, oktober en november 2021 met het studentenreisproduct heeft gereisd terwijl hij daar geen recht op had. In het besluit van
25 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder na heroverweging in bezwaar de ov-schuld gehandhaafd.
1.2.
Eisers heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Partijen hebben niet gereageerd op het voornemen van de rechtbank om het onderzoek ter zitting achterwege te laten. Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, het onderzoek gesloten en de uitspraak bepaald op heden.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is studiefinanciering toegekend in de vorm van het studentenreisproduct voor de voltijd opleiding bedrijfskunde aan Avans Hogeschool vanaf september 2019 tot en met december 2021.
2.1.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is uit controle bij Avans Hogeschool gebleken dat eiser per 1 september 2021 niet meer staat ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering.
2.2.
Met een besluit van 11 november 2021 is eisers recht op studiefinanciering in de vorm van het studentenreisproduct herzien over de periode september 2021 tot en met december 2021. Reden daarvoor is dat eiser niet meer staat ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering.
2.3.
Eiser staat per 1 februari 2022 ingeschreven voor de bachelor opleiding Hotel Management.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of eiser een ov-schuld van € 626,32 moet betalen. Zij doet dit aan de hand van de door eiser aangevoerde argumenten, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verwijst voor de relevante wettelijke bepalingen ook naar de bijlage bij deze uitspraak.
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiser voert in beroep – samengevat – het volgende aan. Vanwege de relatief korte overgangsperiode van de ene studie naar de andere studie had hij niet in de gaten iets te moeten stopzetten. Daarbij heeft DUO eiser pas laat en onduidelijk geïnformeerd over het (mogelijk) vervallen van het ov-product. In plaats van een e-mail, SMS of ander bericht aan eiser te sturen, heeft DUO ervoor gekozen om een bericht in de digitale DUO omgeving van eiser te zetten. Eiser kijkt niet pro-actief in ‘mijn DUO’. Vanwege de gebrekkige administratie en communicatie van DUO zit eiser nu opgezadeld met een boete van € 626,32. Dit staat volgens hem niet in verhouding tot de enkele busritjes die gemaakt zijn.
7. De rechtbank stelt voorop dat – anders dan eiser meent en ook al ervaart hij dat zo – in juridische zin geen sprake is van een boete: eiser is een (compensatie)bedrag verschuldigd voor het niet tijdig beëindigen en nog gebruiken van het studentenreisproduct. De rechtbank verwijst daarvoor naar de bewoordingen van artikel 3.27 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en naar de vaste rechtspraak daarover van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:753).
7.1.
De ov-schuld gaat over de maanden september, oktober en november 2021. Niet in geschil is dat eiser in deze periode niet stond ingeschreven bij een onderwijsinstelling die recht geeft op een studentenreisproduct en eiser het studentenreisproduct niet heeft stopgezet maar deze in die periode nog heeft gebruikt.
7.2.
Uit artikel 2.8 van de Wsf 2000 volgt dat voorwaarde voor het recht op
studiefinanciering, waaronder het studentenreisproduct, is dat de student is ingeschreven voor het volgen van een voltijdse opleiding in het hoger onderwijs. Is daaraan niet voldaan dan bestaat geen recht op studiefinanciering en dus ook niet op het studentenreisproduct.
7.3.
Omdat eiser per 1 september 2021 niet meer stond ingeschreven voor het volgen van een opleiding die recht geeft op studiefinanciering, had hij dus vanaf die datum geen recht meer op een studentenreisproduct. Dat volgens hem sprake is van een overgangsperiode tussen twee opleidingen, doet daar niet aan af. Eiser had kunnen en moeten weten dat hij in die periode daar geen recht meer op had, omdat hij niet langer stond ingeschreven voor een opleiding. Volgens verweerder bevat de website daarover voldoende informatie en dat heeft eiser niet betwist. Als het eiser niet voldoende duidelijk was, had het op zijn weg gelegen daarover duidelijkheid te krijgen (bijvoorbeeld bij DUO). Bovendien merkt verweerder terecht op dat er in de berichten aan eiser op gewezen wordt dat het studentenreisproduct moet worden stopgezet als de opleiding stopt en ook wat de gevolgen zijn als dat niet gebeurt. Daarin staat namelijk het volgende:

Bent u klaar met uw opleiding of stopt u? Zet dan uw studiefinanciering zo snel mogelijk stop in Mijn DUO. Zet ook uw studentenreisproduct stop. Doe dat uiterlijk op de 10e van de 1e maand waarin u geen recht meer heeft op het studentenreisproduct. Reist u er toch mee terwijl u er geen recht meer op heeft? Dan krijgt u een ov-boete. In de eerste maand is deze boete € 75,- per halve maand, daarna € 150,- per halve maand. Ga voor meer informatie over stopzetten naar studentenreisproduct.nl.”
7.4.
Op grond van artikel 3.27, eerste lid, van de Wsf 2000 is de persoon die een reisrecht toegekend heeft gekregen verplicht er zorg voor te dragen dat het reisproduct is stopgezet op uiterlijk de tiende kalenderdag van de maand waarin zijn aanspraak op reisrecht is beëindigd. Op grond van het tweede lid van dit artikel ontstaat er een schuld als het studentenreisproduct na deze termijn wordt gebruikt. Deze schuld bedraagt per
1 januari 2021 € 78,29 voor zover het de eerste en tweede halve kalendermaand betreft en
€ 156,58 voor zover het de derde en daaropvolgende halve kalendermaanden betreft. Het op grond van artikel 3:27, tweede lid, van de Wsf 2000 verschuldigd zijn van het gefixeerde bedrag kan anders zijn in het geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 3.27, zevende lid, van de Wsf 2000. Het gaat dan om een situatie waarin het niet tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan de student.
7.5.
De rechtbank is het niet met eiser eens dat hem niet kan worden aangerekend dat hij dit niet op tijd heeft gedaan omdat DUO hem niet tijdig en onduidelijk heeft geïnformeerd over het (mogelijk) vervallen van het studentenreisproduct. Voorop staat dat het de verantwoordelijkheid van eiser is om het studentenreisproduct tijdig stop te zetten en daar geen gebruik meer van te maken als hij daar geen recht op heeft. Verweerder heeft verder toegelicht dat eiser – anders dan overigens in artikel 9.2, derde lid, van de Wsf 2000 is voorgeschreven – niet heeft doorgegeven dat hij per 1 september 2021 was uitgeschreven bij zijn toenmalige opleiding, maar dat DUO daarvan pas later (na controle bij de instelling) op de hoogte is geraakt. Eiser heeft dat niet betwist. Dat eiser pas laat bericht kreeg over het beëindigde ov-reisrecht, komt dus door zijn eigen handelen. Met andere woorden: als eiser zelf op tijd had gemeld dat hij was gestopt met de opleiding, dan was hij eerder geïnformeerd over de gevolgen daarvan voor zijn studentenreisproduct. Daarnaast blijkt eiser bij zijn aanvraag om studiefinanciering op 18 augustus 2019 zelf de keuze te hebben gemaakt om berichten digitaal via Mijn DUO te ontvangen, en eiser heeft ook dat niet betwist. Dat hij niet proactief kennisneemt van deze berichten komt dan ook voor rekening van eiser zelf.
7.6.
De rechtbank kan zich voorstellen dat eiser – als student – het verschuldigde bedrag van € 626,32 hoog vindt, maar dat is geen aanleiding om het bedrag lager vast te stellen. De hoogte van het verschuldigde bedrag volgt namelijk uit de wet (artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000) en het gaat hier om een periode van in totaal drie maanden. Dat volgens eiser de daadwerkelijke reiskosten in die periode niet in verhouding staan tot het totaalbedrag, is dus ook niet van belang. Eiser heeft verder geen gronden aangevoerd tegen de wijze waarop dat bedrag is vastgesteld, uitgaande van de halve maanden waarin hij van het studentenreisproduct gebruik heeft gemaakt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de ov-schuld van € 626,32 moet betalen.
9. Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 28 september 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Wet studiefinanciering 2000

Artikel 2.8. Voltijdse opleidingen hoger onderwijs
1. Voor studiefinanciering kan een ho-student in aanmerking komen die is ingeschreven voor het volgen van een voltijdse associate degree-opleiding, voltijdse bacheloropleiding of een voltijdse masteropleiding aan een universiteit of hogeschool, opgenomen in de bijlage van de WHW of aan een rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1 van de WHW.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing gedurende de termijn, bedoeld in de artikelen 5.21, tweede en zesde lid, 5.33 en 6.5, tweede lid, van de WHW.
Artikel 9.2. Verstrekken van inlichtingen door personen Artikel 9.2. Verstrekken van inlichtingen door personen
1. Een ieder is verplicht aan Onze Minister of aan een daartoe door of vanwege Onze Minister aangewezen persoon of instantie desgevraagd de ten behoeve van de uitvoering van deze wet benodigde inlichtingen over zichzelf te geven.
2. De inlichtingen worden verstrekt binnen een door Onze Minister of door een in het eerste lid bedoelde persoon of instantie te stellen redelijke termijn.
3. Inlichtingen over zichzelf, voor zover zij kunnen leiden tot de toekenning van minder studiefinanciering of tot verhoging van het bedrag van de termijnbetalingen worden steeds ongevraagd en schriftelijk verstrekt door de student onderscheidenlijk door de debiteur, onmiddellijk na het bekend worden van die gegevens. De inlichtingen, bedoeld in de eerste volzin, omvatten niet het doorgeven van een wijziging van het adres als bedoeld in de Wet basisregistratie personen.
4. Onze Minister kan bepalen dat de inlichtingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, worden verstrekt op een bij ministeriële regeling vast te stellen wijze.
Artikel 3.27. Beëindiging reisrecht
1. De persoon die een reisrecht toegekend heeft gekregen is verplicht er zorg voor te dragen dat het reisproduct is stopgezet op uiterlijk de tiende kalenderdag van de maand waarin:
a. zijn aanspraak op reisrecht is beëindigd; of
b. zijn reisproduct op grond van artikel 3.7, tweede of vierde lid, is vervangen door een reisvoorziening in de vorm van geld.
2. Indien het reisproduct niet is stopgezet na de termijn, genoemd in het eerste lid, aanhef, en er gebruik van is gemaakt, is degene aan wie het reisrecht is toegekend aan Onze Minister per halve kalendermaand een bedrag verschuldigd van, naar de maatstaf van 1 januari 2019:
a. € 75,00 [Red: per 1 januari 2021: € 78,29] voor zover het de eerste en de tweede halve kalendermaand betreft; en
b. € 150,00 [Red: per 1 januari 2021: € 156,58] voor zover het de derde en daaropvolgende halve kalendermaanden betreft.
3.De eerste helft van een kalendermaand loopt tot en met de vijftiende dag van die maand.
4. De opbouw van de bedragen, genoemd in het tweede lid, vangt aan op het moment dat sprake is van één van de situaties genoemd in het eerste lid, onderdelen a en b, waarbij voor de eerste halve kalendermaand waarin € 75,00 verschuldigd is uitsluitend wordt gekeken naar het gebruik van het reisproduct tijdens de elfde tot en met de vijftiende dag van die maand.
5. Er is geen bedrag verschuldigd over de halve kalendermaanden waarin geen gebruik gemaakt is van het reisproduct.
6.Indien een student na het beëindigen van zijn aanspraak op het reisrecht opnieuw een reisrecht toegekend heeft gekregen, is na het beëindigen van het laatst toegekende reisrecht wederom sprake van een eerste halve kalendermaand, als bedoeld in het tweede lid, onder a.
7. Het tweede lid is niet van toepassing op een periode waarin het degene aan wie het reisrecht is toegekend, aantoonbaar niet kan worden toegerekend dat het reisproduct niet tijdig is stopgezet.
8. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van beëindigen van het reisrecht, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en het tijdstip waarvoor de niet-toerekenbaarheid, bedoeld in het zevende lid, moet worden aangetoond.