ECLI:NL:RBLIM:2022:726

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
1 februari 2022
Zaaknummer
03/700187-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van witwassen en het in vereniging voorhanden hebben van wapens, munitie en harddrugs

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen en het in vereniging voorhanden hebben van wapens, munitie en harddrugs. De verdachte, eigenaar van de woning waar de goederen werden aangetroffen, ontkende wetenschap te hebben van de aanwezigheid van deze voorwerpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en haar medeverdachte, die regelmatig bij haar verbleef, gezamenlijk verantwoordelijk waren voor de aangetroffen goederen. Tijdens een doorzoeking op 4 april 2016 werden in de woning aanzienlijke hoeveelheden contant geld, wapens, munitie en harddrugs aangetroffen. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen, gezien de toegankelijkheid en de locaties waar ze waren verstopt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank verklaarde een deel van het in beslag genomen geld, dat als witgewassen werd beschouwd, verbeurd.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700187-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 februari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte 2] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. W.R. Smeets, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 januari 2022. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:een geldbedrag van € 20.541,40 heeft witgewassen;
Feit 2: twee pistolen en 319 volmantelpatronen voorhanden heeft gehad;
Feit 3:5 liter amfetamine-olie, 41,1 gram MDMA, 6 tabletten MDMA en 36 tabletten 2C-B aanwezig heeft gehad;
Feit 4:voorwerpen en stoffen die bestemd zijn voor de productie van amfetamine/MDMA/N-ethyl MDA/metamfetamine/tenamfetamine voorhanden heeft gehad.
Aan de verdachte wordt verweten dat zij al deze feiten samen met medeverdachte [medeverdachte] , althans alleen, heeft gepleegd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte alle ten laste gelegde feiten samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft gepleegd. Het geld, de wapens en munitie, de harddrugs en de goederen en stoffen bestemd voor de productie van harddrugs werden allen op 4 april 2016 aangetroffen in de woning van de verdachte. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat een deel van de aangetroffen goederen van hem waren en dat hij de rest in bewaring hield voor een ander, zodat [medeverdachte] de spullen in ieder geval aanwezig heeft gehad. De verklaring van de verdachte dat zij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de wapens, munitie en harddrugs in haar woning, is volgens de officier van justitie onaannemelijk. Alle spullen lagen immers op eenvoudig toegankelijke en zichtbare plaatsen in haar woning, zodat ook de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen en over de goederen kon beschikken. Ten aanzien van feit 1, het witwassen, geldt dat de verdachte en [medeverdachte] geen aannemelijke verklaring hebben gegeven voor de aanwezigheid van de geldbedragen in de woning, terwijl dit onder deze omstandigheden wel op hun weg had gelegen. De officier van justitie acht daarom ook witwassen bewezen (
feit 1).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 (het witwassen) heeft de raadsman aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat het in de woning aangetroffen geld afkomstig is uit enig misdrijf. Zowel de verdachte als [medeverdachte] hebben een concrete, verifieerbare en aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van (een deel van) het geld, zodat geen sprake is van witwassen.
Voor de feiten 2 tot en met 4 geldt dat niet bewezen kan worden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze spullen in haar woning. De verdachte wist niet dat [medeverdachte] deze spullen in haar woning had gelegd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op 4 april 2016 vond er een doorzoeking plaats in de woning aan de [adres 1] in Geleen. De verdachte en haar vriend [medeverdachte] waren op dat moment in de woning aanwezig. De woning betreft het GBA-adres van de verdachte. [medeverdachte] verblijft regelmatig op dit adres. [2]
In de keuken trof de politie in het rechterbovenkastje een geldbedrag van € 120,00 aan, [3] alsmede een Albert Heijn-tas met daarin in totaal (16,2+12,1+12,8) 41,1 gram bruine brokken, die MDMA bleken te bevatten. [4] Verder werden in dezelfde Albert Heijn-tas 6 gekleurde tabletten aangetroffen die MDMA bleken bevatten [5] , alsmede 36 tabletten die 2C-B bleken te bevatten. [6] Dit rechterbovenkastje was niet afgesloten met een deur. [7]
Op het aanrecht stond een groen plastic doosje met daarin 50 volmantelpatronen van het merk GECO, kaliber 9 mm. Deze patronen vallen onder categorie III van de Wet wapens en munitie. [8]
In het keukenkastje onder de gootsteen werd een blauwe stoffen Zeeman-tas aangetroffen met daarin ongeveer 269 volmantelpatronen van diverse merken, met name van het merk Partizan, kaliber 7,62x39mm. De patronen vallen onder categorie III van de Wet wapens en munitie. [9]
In het keukenkastje onder het gasstel trof de politie in een zwarte braadpan een half geladen vuurwapen van het merk/type Walther PPK aan, geladen met zeven scherpe patronen. Het vuurwapen valt onder categorie III van de Wet wapens en munitie. [10]
Ook werd in een keukenkast onder het aanrecht een plastic zak met daarin een veiligheidsbril, een gasmaker en rubberen handschoenen aangetroffen. [11] Op de hoofdband en de binnenrand van de veiligheidsbril werd een DNA-mengprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA van [medeverdachte] . Op het gasmaker werden aan de binnenrand/binnenzijde twee DNA-profielen aangetroffen: 1 vol profiel dat matcht met het DNA van [medeverdachte] en 1 afgeleid hoofdprofiel dat matcht met het DNA van [medeverdachte] . Op de handschoen werd aan de binnenkant DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van [medeverdachte] . [12] Ook werd er op de handschoen DNA aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte. [13] Verder werden op de veiligheidsbril, het masker en de handschoen resten van amfetamine aangetroffen. [14]
Op de slaapkamer trof de politie onder de topper van het bed aan de deurzijde een geldbedrag van € 9.900,00 aan. Dit bedrag bestond uit 8 biljetten van € 500,00, 1 biljet van
€ 200,00, 17 biljetten van € 100,00 en 80 biljetten van € 50,00. Aan de raamzijde werd onder de topper een geldbedrag van € 800,00 aangetroffen, verdeeld in coupures van € 100,00 en
€ 50,00. In een Gucci-tasje dat eveneens onder de topper van bed lag, trof de politie een geldbedrag van € 2.020,00 aan, verdeeld in coupures van € 50,00, € 100,00 en € 20,00. [15] Ook werd er onder de topper van het bed een vuurwapen van het merktype Walther TPH aangetroffen, geladen met zes scherpe ‘hollow point’-patronen. Het vuurwapen valt onder categorie III van de Wet wapens en munitie. Op het vuurwapen zat DNA van [medeverdachte] . [16] Verder werd op de slaapkamer een Louis Vuitton-tas aangetroffen met daarin een geldbedrag van
€ 740,00. [17]
In de kelder van de woning werd een jerrycan van 10 liter aangetroffen. Deze jerrycan was voor ongeveer de helft gevuld met een gele, basische vloeistof die amfetaminebase bleek te bevatten. [18]
In de schuur werden 3 jerrycans van elk 30 liter aangetroffen met het opschrift ‘MET’. Een van de jerrycans was leeg, een jerrycan was voor de helft gevuld met een vloeistof die methanol bleek te bevatten en een van de jerrycans was volledig gevuld met een vloeistof die methanol bleek te bevatten. [19]
Op de binnenplaats achter de woning werd, in de nabijheid van de achtergevel, een blauwe jerrycan van 30 liter aangetroffen. Deze jerrycan was voor de helft gevuld met een vloeistof die zwavelzuur bleek te bevatten. [20]
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft beschreven dat de combinatie van zwavelzuur, amfetamineolie en methanol te relateren is aan het bewerken van amfetamine. [21]
Van de verdachte [medeverdachte] zijn over de jaren 2011 tot en met 2015 geen inkomensgegevens bekend. [22] Uit onderzoek is gebleken dat in de periode van september 2015 tot en met april 2016 zeven auto’s zijn gehuurd bij de firma [autoverhuurbedrijf] in Geleen, waarbij [medeverdachte] optrad als tweede bestuurder. De eigenaar van het betreffende kantoor van [autoverhuurbedrijf] heeft verklaard dat [medeverdachte] sinds 2015 auto’s bij hem huurt waarbij [medeverdachte] zelf optreedt als tweede bestuurder. [medeverdachte] was diegene die maandelijks contant de huur van de auto’s kwam betalen. [23] [verdachte 2] had over het jaar 2014 een brutoloon Zorgverzekeringswet van € 6.916,00 en over het jaar 2015 een brutoloon uit dienstbetrekking van € 14.450,00. [24]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de vuurwapens die in de woning aan de [adres 1] werden aangetroffen, in bewaring hield voor iemand anders. [medeverdachte] twijfelde of hij een van de wapens wilde houden. Ook een deel van de drugs en de stoffen en goederen voor de productie van drugs die in de woning werden aangetroffen, bewaarde [medeverdachte] voor een ander. [medeverdachte] wil niet verklaren wie die ander is. De MDMA en 2C-B die werden aangetroffen in de woning van de verdachte, waren van [medeverdachte] zelf.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat de verdachte alle ten laste gelegde feiten samen met [medeverdachte] heeft gepleegd (het witwassen, het bezit van wapens en munitie, het bezit van harddrugs en de voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs). De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs in het bijzonder het volgende.
T.a.v. de feiten 2 en 3
Voorhanden hebben wapens, munitie en drugs (feiten 2 en 3).
Aan de verdachte is onder meer ten laste gelegd dat zij wapens, munitie en drugs voorhanden heeft gehad (
de feiten 2 en 3). De rechtbank stelt voorop dat zowel voor het ‘voorhanden hebben’ van wapens en munitie in de zin van artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, als voor het ‘aanwezig hebben’ van drugs als bedoeld in artikel 2 onder C van de Opiumwet, is vereist dat de verdachte
wetenschaphad van de aanwezigheid van deze goederen, én dat deze goederen zich binnen zijn/haar
machtssfeerbevonden. [25] De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat [medeverdachte] wetenschap had van de aanwezigheid van de wapens, munitie, en drugs in de woning van de verdachte en dat hij over deze goederen kon beschikken. De verklaring die [medeverdachte] hierover tijdens de inhoudelijke behandeling heeft afgelegd, inhoudende dat hij het grootste deel van de drugs en de wapens en munitie sinds één dag in bewaring had voor een ander, en dat [verdachte 2] die dag pas laat in de avond thuis was gekomen, waardoor zij geen weet had van het bestaan of het aanwezig zijn van die goederen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. [medeverdachte] heeft dit scenario pas voor het eerst ter terechtzitting naar voren gebracht. Hij noemt in zijn verklaring geen enkel element dat op waarheidsgehalte kan worden geverifieerd of gecontroleerd. Zo noemt hij niet de naam van deze persoon en verstrekt hij verder ook geen details over de wijze waarop de overdracht van de goederen dan zou hebben plaatsgevonden. Daarnaast is van belang dat de goederen verspreid door de hele woning werden aangetroffen, hetgeen er niet op wijst dat verdachte deze goederen sinds een dag in opslag hield voor een ander om ze op een later tijdstip weer terug te geven. De rechtbank gaat daarom aan deze verklaring van [medeverdachte] voorbij en acht bewezen dat de goederen zich al langer in de woning bevonden. [medeverdachte] had dus ook al langere tijd wetenschap van de aanwezigheid van de goederen en kon hierover beschikken.
De rechtbank acht daarnaast bewezen dat ook de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze spullen in haar woning en dat zij hierover kon beschikken. De spullen zijn immers aangetroffen in de woning die eigendom is van de verdachte. De verdachte is ook de hoofdbewoonster van dit adres en haar vriend, [medeverdachte] , verblijft regelmatig bij haar in de woning. Gelet op de hoeveelheid spullen die zich in de woning bevonden en gelet op de locaties waar de drugs en wapens/munitie werden aangetroffen – namelijk op toegankelijke en alledaagse plekken in de woning, zoals in keukenkastjes, in een braadpan in de keuken, in een bakje op het aanrecht en onder de topper van het echtelijke bed – is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat ook de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze goederen. Gelet op de toegankelijke locaties waar deze spullen lagen, en met inachtneming van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de verklaring van [medeverdachte] dat de goederen er pas één dag lagen, kan geconcludeerd worden dat de spullen zich ook binnen de machtssfeer van de verdachte hebben bevonden. De verklaring van de verdachte dat zij niet wist dat er drugs en wapens/munitie in haar woning lagen, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande, ongeloofwaardig, zodat aan deze verklaring voorbij wordt gegaan.
Medeplegen
Nu de rechtbank bewezen acht dat zowel [medeverdachte] als de verdachte wisten dat er wapens, munitie en drugs in de woning aanwezig waren en dat zij hierover konden beschikken, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van medeplegen. Het enkele feit dat twee personen ieder voor zich de gehele delictsomschrijving vervullen, maakt hen immers nog niet tot medeplegers.
Medeplegen vereist een bewuste, nauwe samenwerking. Dit betekent dat in ieder geval is vereist dat de (mede)dader zich niet alleen bewust is van de aanwezigheid van de goederen waartoe hij/zij in een zekere machtsrelatie staat, maar ook (1) dat zulks voor de andere mededaders ieder voor zich eveneens geldt, én (2) dat de mededaders zich over en weer bewust zijn van die bewustheid bij de ander(en). Het medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben vereist dus ten minste (de vaststelling van) een ‘tezamen afweten’ van de aanwezigheid van de goederen. Bovendien is vereist dat de ‘macht’ over de aanwezige goederen tezamen wordt uitgeoefend.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. De verdachte en [medeverdachte] verbleven allebei in de woning waar de spullen werden aangetroffen. De drugs en wapens/munitie lagen op toegankelijke en zichtbare plekken in de woning ‘verstopt’. Gelet op deze feitelijke omstandigheden kan geconcludeerd worden dat de verdachte kennelijk heeft aanvaard dat de wapens en de drugs door verdachte in haar woning werden bewaard. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat sprake is geweest van een ‘tezamen afweten’ van de aanwezigheid van de goederen in de woning van de verdachte. De rechtbank kan dan ook niet anders concluderen dan dat de verdachte en [medeverdachte] de feiten 2 en 3 samen hebben gepleegd, zodat sprake is van medeplegen.
T.a.v. feit 4 (de voorbereidingshandelingen)
Onder feit 4 wordt de verdachte verweten dat zij goederen bestemd voor de productie van harddrugs voorhanden heeft gehad. Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben als bedoeld in artikel 10a lid 1, aanhef en onder 3°, Opiumwet, is opzet (daaronder begrepen voorwaardelijk opzet) vereist op het voorhanden hebben en op de voorbereiding of bevordering van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet. Daarnaast is vereist dat de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat de voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen bestemd zijn tot het plegen van het feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet. Van “voorhanden hebben” als bedoeld in artikel 10a lid 1 Opiumwet is sprake als de verdachte feitelijke macht over de voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het “voorhanden hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen aan de verdachte toebehoren of dat ten aanzien daarvan sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid (HR 21 december 2021, HR:2021:1945).
De rechtbank stelt voorop dat de verdachte als hoofdbewoner van de woning aan de [adres 1] geacht wordt weet te hebben van en verantwoordelijk te zijn voor de aanwezigheid van de daar aangetroffen voorwerpen en stoffen. Dit geldt te meer nu de voorwerpen en stoffen werden aangetroffen op direct toegankelijke plaatsen, zoals in de schuur, op de binnenplaats, in de kelder en in een keukenkastje. Plaatsen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat bij een normaal gebruik van de woning bewoners daar regelmaat kijken. De verklaring van de verdachte dat zij niets wist van de aanwezigheid van deze voorwerpen en stoffen, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er derhalve van uit dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de voorwerpen en stoffen en dat zij over deze voorwerpen kon beschikken.
De rechtbank stelt voorts vast dat zwavelzuur en methanol essentiële chemicaliën vormen voor de productie van amfetamine. Ook handschoenen, een gasmasker en een veiligheidsbril zijn goederen die bij dat productieproces gebruikt worden. Gelet op de combinatie van stoffen en voorwerpen die in/bij de woning is aangetroffen, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte deze stoffen en voorwerpen met dat doel, te weten de productie van amfetamine, in de woning aanwezig hield. Bij dat oordeel heeft de rechtbank meegewogen dat op de handschoenen, veiligheidsbril en het gasmaker resten amfetamine zijn aangetroffen en dat op deze spullen ook DNA van [medeverdachte] werd aangetroffen. Op de handschoenen werd bovendien DNA van de verdachte aangetroffen. De verklaring van [medeverdachte] dat hij deze goederen voor iemand anders bewaarde en dat zijn DNA op voornoemde goederen was terechtgekomen toen hij die goederen in ontvangst nam, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Eveneens ongeloofwaardig is de uitleg die de verdachte voor de aanwezigheid van haar DNA gaf, die erop neerkomt dat zij de bedoelde handschoen voor poetsen gebruikte. De raadsman heeft ter terechtzitting in dit verband nog andere mogelijke oorzaken bepleit, maar hij heeft op geen enkel moment een onderbouwd en verifieerbaar alternatief scenario gepresenteerd. Tekenend is in dit verband ook de hoeveelheid methanol en zwavelzuur die is aangetroffen, namelijk in totaal ongeveer 60 liter. De verdachte kan deze voor de synthese van amfetamine essentiële en kostbare stoffen in een dergelijke hoeveelheid redelijkerwijs niet anders voorhanden hebben gehad dan met de bedoeling om daarmee amfetamine te produceren of anderen in staat te stellen dat te doen. Van enig ander doel waarvoor deze vloeistoffen en voorwerpen zouden moeten worden gebruikt, is op geen enkele wijze gebleken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 4 ten laste gelegde voorbereidingshandelingen. De rechtbank acht gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ook bewezen dat de verdachte dit feit samen met [medeverdachte] heeft gepleegd.
T.a.v. feit 1 (witwassen)
Kwalificatieverweer
De raadsman heeft vrijspraak bepleit, omdat de zogeheten kwalificatie-uitsluitingsgrond van toepassing zou zijn. Er zou sprake zijn van geld afkomstig uit eigen misdrijf, terwijl enig misdrijf is ten laste gelegd. Uit de bewijsmiddelen vloeit echter niet voort dat de geldbedragen die in de woning van de verdachte werden aangetroffen, afkomstig zijn uit een
eigen misdrijf. De enkele omstandigheid dat dit niet kan worden uitgesloten is daartoe onvoldoende. Reeds daarom doet zich de kwalificatie-uitsluitingsgrond niet voor, zodat het verweer van de raadsman op dit punt wordt verworpen.
Verdere bespreking
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen ex artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel bevat twee strafbepalingen. Artikel 420bis lid 1 onderdeel a betreft het verhullen en verbergen van de werkelijke aard en herkomst van een voorwerp en lid 1 onderdeel b betreft het verwerven en voorhanden hebben van een voorwerp. De rechtbank leest de tekst van de tenlastelegging zo dat aan de verdachte beide strafbepalingen uit artikel 420bis, eerste lid, ten laste zijn gelegd. De tekst van de tenlastelegging omvat namelijk de bestanddelen van beide strafbepalingen.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde lid 1 onderdeel a-variant van artikel 420bis Sr. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het enkele (op een ongebruikelijke plaats) verstoppen van een voorwerp immers onvoldoende om te spreken van het ‘verbergen of verhullen’ (ECLI:NL:HR:2016:553). Uit het dossier blijkt echter niet dat de verdachte meer of anders heeft gedaan dan het enkele verstoppen van (een deel van het) geld op ongebruikelijke plaatsen
Ten aanzien van de b-variant van artikel 420bis, eerste lid, Sr overweegt de rechtbank als volgt. Voor een veroordeling voor witwassen artikel 420bis, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafrecht) moet worden bewezen dat de verdachte op zijn minst redelijkerwijs moest vermoeden dat het betrokken voorwerp afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank stelt voorop dat niet is gebleken uit welk gronddelict het geldbedrag afkomstig uit. Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij/zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Vervolgens ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de alternatieve herkomst van de voorwerpen uit de verklaring van verdachte.
Alleen als vervolgens uit dit onderzoek blijkt dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de voorwerpen een legale herkomst hebben en dat dus een criminele herkomst de enige aanvaardbare verklaring is, kan het witwassen van die voorwerpen bewezen worden.
In de woning waar de verdachte samen met haar vriend [medeverdachte] verbleef is een grote hoeveelheid cashgeld aangetroffen, namelijk voor een totaalbedrag van € 20.541,40. Dit geld lag grotendeels op ongebruikelijke - maar wel toegankelijke - plaatsen verstopt, zoals in de afzuigkap van de keuken en onder de topper van het bed. Verder werden in de woning wapens, munitie, drugs en middelen/goederen voor de productie van drugs aangetroffen. Onder deze omstandigheden mag ervan worden uitgegaan dat zowel de verdachte als [medeverdachte] wisten van de aanwezigheid van dit geld in de woning. Niet alleen omdat zij daar samen wonen, maar ook omdat een groot deel van het bedrag verstopt was onder de topper van het echtelijke bed.
Dat uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte] geen inkomen had ten tijde van de doorzoeking en dat het inkomen van de verdachte niet zodanig was om de aanwezigheid van het grote contante bedrag te kunnen verantwoorden, maakt dat er een gerechtvaardigd vermoeden is ontstaan dat verdachte zich schuldig maakte aan witwassen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het in de woning aanwezig hebben van zulke grote contante geldbedragen een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich brengt en bovendien zeer ongebruikelijk is in het geval dat geld op legale wijze is verkregen.
Als gevolg van dit gerechtvaardigd vermoeden mag van de verdachte en [medeverdachte] worden verlangd dat zij een concrete en min of meer verifieerbare verklaring geven omtrent de herkomst van het geld. Deze verklaring mag niet zo onwaarschijnlijk zijn dat daar bij voorbaat aan voorbij kan worden gegaan.
De verdachte heeft een verklaring gegeven voor de herkomst van een deel van het aangetroffen geldbedrag, namelijk ten aanzien van een bedrag van € 6.550,00 dat in de afzuigkap in de keuken werd aangetroffen. Zo heeft zij bij de doorzoeking tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij een stuk grond had verkocht voor € 13.000,00, dat zij een deel van de koopsom hiervan contant uitgekeerd had gekregen en dat dit contante geldbedrag in de woning aanwezig was. Ook heeft de verdachte tijdens de doorzoeking aan de rechter-commissaris een akte getoond, welke akte door de rechter-commissaris verder niet is bekeken. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte alvorens het geld in haar woning werd aangetroffen al een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van contant geld in haar woning. Ter terechtzitting heeft de verdachte deze verklaring nadere handen en voeten gegeven. Zo heeft zij verklaard dat het geldbedrag dat in de afzuigkap in haar woning werd aangetroffen, bestond uit de contante betaling die zij ontving voor de verkoop van het stuk grond, plus dat deel van de verkoop van de grond dat zij contant van haar rekening heeft opgenomen. De verdachte heeft hierbij gewezen op door de officier van justitie op 12 april 2016 gevorderde en door de Belastingdienst verstrekt gegevens waaruit blijkt dat zij tot 9 juni 2015 eigenaar was van het object ‘ [adres 2] ’ in Geleen. Dit is volgens de verdachte het stuk grond dat zij in juni 2015 verkocht heeft. Ook heeft de verdachte bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat er door de notaris op 11 juni 2015 € 10.029,25 op haar rekening is gestort met de omschrijving ‘saldo afr akte dd 9 juni’. Na storting van dit geld heeft de verdachte meerdere bedragen contant van haar rekening opgenomen, waaronder twee keer € 1.500,00 op 20 juli 2015. De verdachte heeft daarnaast een kwitantie overlegd waaruit blijkt dat op 27 mei 2015 een contact geldbedrag van € 3.000,00 heeft ontvangen.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat de verdachte een concrete, verifieerbare verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van € 6.550,00 in de afzuigkap van haar woning. Het had vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie gelegen om nader onderzoek te doen naar die verklaring. De politie beschrijft in haar proces-verbaal weliswaar dat zij dit onderzoek heeft gedaan (o.a. door navraag te doen bij het Kadaster) en dat daaruit niet naar voren is gekomen om welk stuk grond het zou moeten gaan, maar gelet op de onderbouwing die de verdachte ter terechtzitting heeft gegeven alsmede de door de Belastingdienst reeds in 2016 verstrekte gegevens, is dit onderzoek van de politie kennelijk niet volledig/nauwkeurig geweest. Nu een nader onderzoek naar de verklaring van de verdachte door het Openbaar Ministerie achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat de verdachte dit geldbedrag van € 6.550,00 is witgewassen, zodat hiervoor vrijspraak moet volgen.
Ook ten aanzien van een aantal andere geldbedragen acht de rechtbank witwassen niet bewezen. Het gaat dan om het geldbedrag van € 250,00 dat in een verjaardagskaart werd aangetroffen, de € 20,00 die in de jas van de verdachte werden aangetroffen, het bedrag van € 115,00 dat in kleding werd aangetroffen en het bedrag van € 26,40 dat in een heuptas werd gevonden. Gelet op de hoogte van deze bedragen in combinatie met de plekken waar dit geld werd aangetroffen, kan namelijk niet vastgesteld worden dat dit geld afkomstig moet zijn uit enig misdrijf.
[medeverdachte] heeft ook een verklaring afgelegd over de herkomst van een deel van het aangetroffen geldbedrag. Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat hij een bedrag van € 15.000,00 voor de aanschaf van een nieuwe auto had geleend van [naam 1] . [naam 1] is als getuige door de rechter-commissaris gehoord. Daar heeft [naam 1] verklaard dat hij begin 2016 een bedrag van € 15.000,00 aan [medeverdachte] heeft geleend voor de aanschaf van een nieuwe auto en dat dit bedrag waarschijnlijk bestond uit coupures van € 50,00 en € 100,00. [naam 1] heeft ook een schriftelijke geldleningsovereenkomst overgelegd, waaruit blijkt dat [medeverdachte] € 16.500,00 moest terugbetalen.
De rechtbank overweegt over deze verklaring als volgt. Het is zeer opmerkelijk en onwaarschijnlijk dat iemand een dergelijk hoog bedrag contact uitleent zonder dat in de overeenkomst gesproken wordt over wanneer en in hoeveel termijnen de terugbetaling zou plaatsvinden. Bovendien is het opmerkelijk dat [medeverdachte] dit geldbedrag zou hebben geleend voor de aanschaf van een nieuwe auto, terwijl uit het onderzoek van de politie is gebleken dat hij in de periode van 19 september 2015 tot en met 4 april 2016 in aaneengesloten periodes ten minste zeven keer als tweede bestuurder een auto heeft gehuurd, waarbij hij steeds de huur contant betaald heeft. Ook na het lenen van het geld van [naam 1] , is [medeverdachte] dus auto’s blijven huren. Verder is belang dat bij de Belastingdienst geen inkomensgegevens van hem bekend zijn over de periode 2011 tot en met 2015 en dat een deel van de aangetroffen geldbedragen bestond uit andere coupures dan de coupures van € 50,00 en € 100,00 waarover [naam 1] heeft verklaard. De verklaring van [medeverdachte] dat hij deze coupures heeft ingeruild voor hogere coupures omdat hij dit mooiere bankbiljetten vond, vindt de rechtbank in het licht van het voorgaande volstrekt ongeloofwaardig. Uit het voorgaande concludeert de rechtbank dat de door [medeverdachte] gegeven verklaring over de herkomst van het bedrag van € 15.000,00 op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Deze verklaring wordt daarom ter zijde geschoven.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachten geen (aannemelijke) verklaring hebben gegeven voor de aanwezigheid van een deel van het aangetroffen geld, te weten (€ 20.541,40 –
€ 6.550,00 - € 250,00 - € 20,00 – € 115,00 - € 26,40 =) € 13.580,00. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook bewezen dat deze bedragen afkomstig moeten zijn uit enig misdrijf en dat de verdachte hier ook van op de hoogste was. Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] van elkaar wisten dat zij contante geldbedragen voorhanden hadden en zij gezamenlijk verbleven in de woning van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat zij als medeplegers het ten laste gelegde feit hebben gepleegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 4 april 2016, te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en vereniging met een ander, een voorwerp, te weten 13.580,00 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl zij en haar mededader wisten dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2.
op 4 april 2016 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, in een woning gelegen aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie III onder 1, te weten een pistool (Walther PPK) en een pistool (Walther TPH), en munitie van categorie III, te weten ongeveer 269 volmantelpatronen, met name van het merk Partizan, kaliber 7,62x39mm, en 50 volmantelpatronen van het merk GECO, kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
3.
op 4 april 2016 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, in een woning gelegen aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5 liter van een materiaal bevattende amfetaminebase en 41,1 gram en 6 tabletten van een materiaal bevattende MDMA en 36 tabletten van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde amfetaminebase en MDMA en 2C-B, middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
4.
op 4 april 2016 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, in een woning gelegen aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van amfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of metamfetamine en/of tenamfetamine, zijnde amfetamine en MDMA en N-ethyl MDA en metamfetamine en tenamfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden, ongeveer 45 liter methanol en ongeveer 15 liter zwavelzuur en een veiligheidsbril en een gasmasker en rubberen handschoenen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden, dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1:
medeplegen van witwassen
t.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet
wapens en munitie, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 3:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C,
van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 4:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of
ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van
dat feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 20.541,40. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een bewezenverklaring volstaan moet worden met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis. Daarnaast kan aan de verdachte eventueel een voorwaardelijk strafdeel opgelegd worden. Gelet op de beperkte rol van de verdachte, de forse overschrijding van de redelijke termijn, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de verdachte na de onderhavige feiten niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van de voorlopige hechtenis overschrijdt, niet passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft half doorgeladen wapens, munitie, harddrugs en voorwerpen bestemd voor de productie van harddrugs in haar woning aanwezig gehad. Deze goederen lagen op direct toegankelijke plekken door de woning verspreid. De verdachte heeft door haar handelen ervoor gezorgd dat de drugshandel in stand wordt gehouden, met alle daaraan verbonden negatieve effecten. Het gebruik van drugs werkt verslavend en is zeer schadelijk voor de gezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik leidt tot (vermogens)criminaliteit en dat het zorgt voor veel schade en onrust in de samenleving. Dat er in de woning naast drugs ook half doorgeladen wapens en grote hoeveelheden munitie werden aangetroffen, maakt het gevaar alleen maar groter. De rechtbank merkt hierbij ook op dat de goederen op vrij toegankelijke plekken in de woning waren opgeslagen, terwijl de verdachte met haar vierjarige zoon in de woning verbleef. Ook lag er onder de topper van het matras waar haar zoon op sliep, een half doorgeladen wapen. Dit toont ook aan hoe gevaarlijk de situatie in de woning was en dit neemt de rechtbank de verdachte kwalijk.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Dit is een ernstig strafbaar feit. Witwassen vormt namelijk een bedreiging voor de legale economie en het tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Bovendien heeft het in omloop zijn van dergelijke grote witgewassen geldbedragen een sterk corrumperende werking en faciliteert dit veelal ander strafbaar handelen. Op het witwassen staan dan ook hoge straffen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de hoeveelheid feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die langer duurt dan de periode die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank ook gekeken naar het strafblad van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder voor een drugsfeit met politie en justitie in aanraking is geweest. Er is sprake van recidive nu de in de onderhavige zaak bewezenverklaarde feiten dateren van 4 april 2016. De reclassering heeft in december 2021 laten weten dat de verdachte niet het gesprek wenst aan te gaan met de reclassering. Dit in combinatie met de ontkennende houding van de verdachte maakt dat de rechtbank verder geen inschatting kan maken van het recidiverisico. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat zij niet de initiator lijkt te zijn geweest voor de opslag van de goederen in haar woning. De goederen waren van haar vriend [medeverdachte] en de verdachte heeft haar vriend toegestaan dat hij deze goederen in haar woning opsloeg.
Alle feiten en omstandigheden beziend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is namelijk dat een strafzaak in eerste aanleg dient te zijn afgerond met een vonnis binnen twee jaar vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze redelijkerwijs de verwachting kan ontlenen dat tegen hem strafvervolging kan worden ingesteld. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met ruim 3,5 jaar. Deze forse overschrijding van de redelijke termijn is niet aan de schuld van de verdachten te wijten. Gelet op deze overschrijding zal de rechtbank een korting op de straf toepassen van 4 maanden. Dit maakt dat de rechtbank, alles overwegend, komt tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop geldbedragen voor een totaalbedrag van € 20.541,40. Het geldbedrag waarvoor de rechtbank witwassen bewezen acht, te weten
€ 13.580,00, wordt verbeurd verklaard. Het witwassen is immers ten aanzien van dit geldbedrag begaan.
Het overige in beslag genomen geld kan in beginsel worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijze als rechthebbende kan worden aangemerkt, nu het strafvorderlijk belang zich hier niet tegen verzet. De rechtbank merkt echter op dat uit het dossier niet duidelijk naar voren komt of op deze geldbedragen tevens conservatoir beslag (artikel 94a Sv) rust.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 tot en met 4 tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
-
verklaart verbeurdhet volgende in beslag genomen geldbedrag:
€ 13.580,00;
-
gelast de teruggavevan de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende (voor zover daarop geen conservatoir beslag rust):
€ 6.961,40 (€ 20.541,40 - € 13.580,00).
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens, voorzitter, mr. D. Osmić en
mr. W. Loof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 04 april 2016, te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en verening met een andere of anderen, althans alleen, van een voorwerp, te weten 20.541,40 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld en/of heeft/hebben verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten die 20.541,40 euro, was, en/of dat voorwerp, te weten die 20.541,40 euro, voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
zij op of omstreeks 04 april 2016 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, in een woning gelegen aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meer wapens van categorie III onder 1, te weten een pistool (Walther PPK) en/of een pistool (Walther TPH), en/of munitie van categorie III, te weten ongeveer 269, in elk geval enkele honderden, volmantelpatronen (met name van het merk Partizan, kaliber 7,62x39mm) en/of 50 volmantelpatronen(merk GECO, kaliber 9mm), voorhanden
heeft gehad;
3.
zij op of omstreeks 4 april 2016 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, in een woning gelegen aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 5 liter, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine-olie/base en/of ongeveer 41,1 gram en/of 6 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 36 tabletten, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde amfetamine-olie/base en/of MDMA en/of 2C-B, (een) middel(en) vermeld op de bij
de Opiumwet behorende lijst I;
4.
zij op of omstreeks 4 april 2016 te Geleen, in de gemeente Sittard-Geleen, in een woning gelegen aan de [adres 1] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of metamfetamine en/of tenamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of metamfetamine en/of tenamfetamine, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of N-ethyl MDA en/of metamfetamine en/of tenamfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, ongeveer 45 liter methanol en/of ongeveer 15 liter zwavelzuur en/of een veiligheidsbril en/of een gasmasker en/of rubberen handschoenen voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, dienst regionale recherche, afdeling generiek, team opsporing, onderzoeksnummer 2451114005, onderzoek KIEVIT: (1) beslagdossier SS10, doorgenummerd van pagina 1 t/m 230, (2) zaakdossier K3f, gesloten d.d. 7 juli 2016, doorgenummerd van pagina 1 t/m 161, (3) zaakdossier K2g, gesloten d.d. 27 juni 2016, doorgenummerd van pagina 1 t/mk 37, en (4) zaaksdossier K6 (witwassen), gesloten d.d. 10 oktober 2016, doorgenummerd van pagina 1 t/m 103.
2.Het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 10-11, alsmede de verklaring van de verdacht, afgelegd ter terechtzitting.
3.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 12, en het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 42.
4.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 12 en 13, het proces-verbaal van onderzoek, pagina 41-43, het proces-verbaal, beslagdossier SS10, pagina 65-66, het NFI-rapport, pagina 69-70, en de kennisgevingen van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 141 t/m 150.
5.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 13, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 41-43, het proces-verbaal, beslagdossier SS10, pagina 65, het NFI-rapport beslagdossier SS10, pagina 100-101, de aanvraag extern forensisch onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 168-169, de kennisgevingen van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 142-148.
6.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 13, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 41-43, de kennisgevingen van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 141 t/m 149, het NFI-rapport, beslagdossier SS10, pagina 69-70 en 102-103.
7.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting.
8.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 13, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 44, de kennisgeving van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 191, het proces-verbaal van onderzoek, zaakdossier K3f, pagina 18-19.
9.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 13, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 44, de kennisgeving van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 192, het proces-verbaal van onderzoek, zaakdossier K3f, pagina 18-19.
10.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 13, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 44-45, de kennisgeving van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 193, het proces-verbaal, zaakdossier K3f, pagina 22-27.
11.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 14, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 45, de kennisgeving van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 195-196, het proces-verbaal aanvulling onderzoek beslag, beslagdossier SS10, pagina 51-54, het NFI-rapport, beslagdossier SS10, pagina 87-92, en het NFI-rapport d.d. 25 oktober 2016.
12.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 14, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 45, de kennisgeving van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 195-196, het proces-verbaal aanvulling onderzoek beslag, beslagdossier SS10, pagina 51-54, en het NFI-rapport, beslagdossier SS10, pagina 87-92.
13.Het NFI-rapport d.d. 25 oktober 2016.
14.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 14, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 45, de kennisgeving van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 195-196, het proces-verbaal aanvulling onderzoek beslag, beslagdossier SS10, pagina 51-54, en het NFI-rapport, zaakdossier K2g, pagina 206-210.
15.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 15, en het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 48.
16.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 15, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 48, de kennisgeving van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 194, het proces-verbaal, zaakdossier K3f, pagina 22-27, het proces-verbaal sporenonderzoek, zaakdossier K3f, pagina 42-48, het NFI-rapport, beslagdossier SS10, pagina 87-92.
17.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 14-15, en het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 47-48.
18.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 16, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 49-50, het proces-verbaal van bevindingen, beslagdossier SS10, pagina 73-74, het NFI-rapport, beslagdossier SS10, pagina 75-78, de kennisgeving van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 190, en proces-verbaal van bevindingen, beslagdossier SS10, pagina 66.
19.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 14, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 46, het proces-verbaal van bevindingen, beslagdossier SS10, pagina 73-74, het NFI-rapport, beslagdossier SS10, pagina 75-78, en de kennisgeving van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 189.
20.De kavellijst, zijnde een bijlage bij het proces-verbaal van doorzoeking, beslagdossier SS10, pagina 14, het proces-verbaal van onderzoek, beslagdossier SS10, pagina 47, het proces-verbaal van bevindingen, beslagdossier SS10, pagina 73-74, het NFI-rapport, beslagdossier SS10, pagina 75-78, en de kennisgeving van inbeslagname, beslagdossier SS10, pagina 190.
21.Het NFI-rapport, beslagdossier SS10, pagina 78.
22.Het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, zaakdossier K6, pagina 11-19.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, zaakdossier K6, pagina 27, het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , zaakdossier K6, pagina 28 t/m 31, het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, zaakdossier K6, pagina 32-41.
24.Het proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens, zaakdossier K6, pagina 47 t/m 96.
25.Vgl. ECLI:NL:HR:2020:504 voor het beoordelingskader ten aanzien van het voorhanden hebben van een wapen of munitie en ECLI:NL:HR:2021:1945 voor het beoordelingskader ten aanzien van het aanwezig hebben van verdovende middelen.