Wat de rechtbank vindt
9. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser voor 36,61% arbeidsongeschikt is (en dus recht heeft op een WIA-uitkering naar dat percentage). De rechtbank zal dat uitleggen.
10. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
De voorwaarden waaraan de rapporten moeten voldoen
11. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiser bestudeerd. Hij heeft eiser op het spreekuur gezien en onderzocht. Hij beschrijft (onder andere) de klachten van eiser, het dagverhaal, de diagnose en de prognose.
12. De arts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapporten van 3 augustus 2021 en 17 september 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier en informatie van de behandelaars bestudeerd. Ook heeft hij eiser gesproken op de hoorzitting. De arts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
13. Eiser vindt dat het onderzoek onzorgvuldig is omdat de beoordeling in bezwaar niet door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden. Ook was er ten onrechte geen verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de hoorzitting aanwezig.
14. De rechtbank volgt eiser niet. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep volgt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is te achten als een geregistreerde verzekeringsarts het rapport van een niet als verzekeringsarts geregistreerde arts beoordeelt, waarbij de verzekeringsarts de beschikking heeft over het gehele dossier en het rapport mede ondertekent.Deze rechtspraak ziet weliswaar op de beoordeling door de primaire (verzekerings-)arts, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om deze rechtspraak niet ook van toepassing te achten op een verzekeringsarts bezwaar en beroep die een rapport van een arts bezwaar en beroep mede ondertekent. Omdat de hoorzitting onderdeel uitmaakt van het onderzoek en bij de beoordeling is betrokken, kan ook de grond dat er ten onrechte geen verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was bij de hoorzitting niet slagen.
15. De arts bezwaar en beroep heeft verder alle klachten van eiser en de informatie van de behandelaars betrokken in zijn beoordeling. Gelet op deze onderzoeksactiviteiten is de rechtbank van oordeel dat de medische rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De arts bezwaar en beroep heeft bovendien eenduidig, inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden uitgelegd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. Dat betekent dat het rapport aan de drie voorwaarden voldoet.
De medische beoordeling
16. De verzekeringsarts heeft aangenomen dat eiser beperkt wordt door medische klachten. In de FML heeft de verzekeringsarts beperkingen opgenomen voor sociaal en persoonlijk functioneren, en werktijden.
17. De arts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 3 augustus 2021 uiteengezet op welke punten hij tot een andere conclusie dan de verzekeringsarts komt. Eiser wordt in de FML meer en/of aanvullend beperkt geacht voor een voorspelbare werksituatie, mate van zelfstandigheid, conflicthantering, samenwerken, werk waarin doorgaans weinig of geen rechtstreeks contact met klanten is vereist, werk waarin doorgaans weinig of geen contact met patiënten of hulpbehoevende is vereist, en werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. Bovendien wordt eiser beperkt op fysieke omgevingseisen (item 3.8 van de FML). In het aanvullend rapport van 17 september 2021 ziet de arts bezwaar en beroep geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen, omdat er geen nieuwe medisch inhoudelijke argumenten naar voren zijn gebracht in het aanvullend bezwaarschrift.
18. Eiser voert aan dat het UWV ten onrechte niet meer en andere beperkingen heeft aangenomen. Verder vindt eiser dat hij niet in staat is om voltijds te werken. Een urenbeperking had daarom aangenomen moeten worden.
19. De rechtbank vindt dat de arts bezwaar en beroep voldoende heeft uitgelegd waarom niet meer of andere beperkingen zijn aangenomen. Als iemand het niet eens is met een oordeel van een arts, dan moet hij of zij dat onderbouwen met (andere) medische stukken. Eiser heeft dit niet gedaan. Ook heeft eiser niet met medische stukken onderbouwd dat een urenbeperking nodig is. Bovendien heeft de arts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom eiser in deze mate beperkt wordt op samenwerken. Eiser moet in staat worden geacht een solitaire functie te vervullen met passende taken en instructies. Ook is hij in staat om werkcontacten te onderhouden, maar hij kan geen werk verrichten met leidinggevende aspecten. Verder heeft de arts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de aangevoerde klachten van eiser niet tot meer functionele beperkingen leiden. Dat een urenbeperking nodig is heeft eiser niet met medische stukken onderbouwd. Gelet hierop ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische onderbouwing van het besluit.
De arbeidskundige beoordeling
20. Uitgaande van de juistheid van de bij eiser vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
21. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiser met de middelste van de geduide functies 63,39% kan verdienen van het loon dat hij voorheen verdiende als coördinator/centralist, zodat eiser voor de overige 36,61% arbeidsongeschikt is.
22. Het UWV heeft tijdens de beroepsfase in zijn brief van 6 juli 2022 aangegeven dat de uitlooptermijn van de loongerelateerde uitkering ten onrechte op twee maanden na de beslissing op bezwaar is vastgesteld, te weten 3 januari 2022. De uitlooptermijn is op grond van artikel 60, derde lid, van de Wet WIA in dit geval 24 maanden en vangt aan op 1 november 2021. Daarmee staat vast dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft.