ECLI:NL:RBLIM:2022:6899

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
ROE 21/3375
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WIA- en ZW-uitkering van zelfstandig kapster na schending inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 9 september 2022, wordt het beroep van eiseres, een zelfstandig kapster, behandeld tegen de besluiten van het Uwv tot herziening en terugvordering van haar WIA- en ZW-uitkeringen. Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen, maar het Uwv stelde dat zij haar inlichtingenplicht had geschonden door niet te melden dat zij inkomen genereerde uit haar kapsalon. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiseres haar inkomen had moeten doorgeven, maar dat de herziening van de uitkeringen met terugwerkende kracht in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank vernietigt het besluit van het Uwv voor zover het de herziening en terugvordering van de ZW-uitkering betreft, maar laat de herziening van de WIA-uitkering in stand. Eiseres had sinds 1995 een eigen kapperszaak en was vrijwillig verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Na haar ziekmelding in 2012 ontving zij een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat zij haar inlichtingenplicht had geschonden omdat zij haar werkzaamheden had voortgezet zonder dit te melden. De rechtbank oordeelt dat het Uwv niet had mogen terugvorderen over de volledige uitkeringsperiode, maar zich had moeten beperken tot de WIA-periode. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat het Uwv een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3375

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 september 2022

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Heerlen)(het Uwv)
(gemachtigde: mr. E.F.D.A. Römgens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de besluiten tot het herzien en terugvorderen van de eerder aan eiseres toegekende uitkeringen ingevolge de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres had daar volgens het Uwv geen recht op, omdat zij haar werk als zelfstandig kapster heeft voortgezet zonder dat ze van die werkzaamheden en het daarmee verdiende inkomen melding heeft gedaan aan het Uwv.
2. Met het bestreden besluit van 10 november 2021 op het bezwaar van eiseres is het Uwv bij dat besluit gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep op 23 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar dochter, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het Uwv.

Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Eiseres heeft sinds 1995 een eigen kapperszaak aan huis, [naam] genaamd. Zij heeft zich vrijwillig verzekerd tegen arbeidsongeschiktheid. Op 24 december 2012 heeft eiseres zich ziek gemeld. Na het vollopen van de wachttijd van 104 weken is aan eiseres per 22 december 2014 een WIA-uitkering toegekend. Daarbij is uitgegaan van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100% en het verzekerde dagloon van € 60,-. Dat is gebaseerd op verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, waarin is geconstateerd dat eiseres lichamelijke beperkingen heeft waardoor zij haar fysieke eigen werkzaamheden niet kan verrichten en er in het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem van het Uwv geen functies zijn te vinden die zij met haar verminderde belastbaarheid kan vervullen.

Standpunt van het Uwv

5. Uit een melding van een ander bestuursorgaan op 30 april 2020 is bij het Uwv het vermoeden gerezen dat eiseres, ondanks haar arbeidsongeschiktheid, haar werkzaamheden in haar kapperszaak heeft voortgezet zonder dat te melden. Uit het vervolgens uitgevoerde onderzoek heeft het Uwv geconcludeerd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Over de gehele ZW-periode blijkt zij inkomen uit zelfstandige arbeid te hebben gegenereerd van een zodanige omvang dat dit de hoogte van die uitkering overstijgt. Daarom is bij primair besluit van 25 februari 2021 het recht op ZW-uitkering over de periode 24 december 2012 tot en met 21 december 2014 herzien en het ten onrechte ontvangen bedrag teruggevorderd. Het betreft een bedrag van € 22.139,24 bruto. Bij een afzonderlijk besluit van gelijke datum is daarnaast het recht op WIA-uitkering over de periode van 22 december 2014 tot en met 31 december 2017 herzien. Ook in die periode was namelijk sprake van inkomen uit zelfstandige arbeid. Het terug te betalen bedrag over die periode is € 30.446,12 bruto.
Standpunt van eiseres
6. Eiseres weerspreekt de conclusie van het Uwv dat zij de inlichtingenplicht zou hebben geschonden. Het was het Uwv van meet af aan duidelijk dat zij een kapperszaak had en dat het niet de bedoeling was dat zij die zou beëindigen vanwege haar arbeidsongeschiktheid. Zij was weliswaar regelmatig in de zaak aanwezig en hield een oogje in het zeil, maar kapperswerkzaamheden heeft zij niet verricht. Dat kan zij immers niet meer vanwege haar schouderklachten. Het werk werd gedaan door haar echtgenoot, stagiaires, medewerksters en later ook door haar dochter [naam dochter] . Het inkomen zoals dat door de Belastingdienst is vastgesteld, is daarom ten onrechte in het kader van de ZW en Wet WIA volledig aan eiseres toegerekend, zo betoogt eiseres.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de herziening en terugvordering van de ZW- en WIA-uitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die volgen uit de standpunten die eiseres naar voren heeft gebracht. De rechtbank is van oordeel dat het beroep deels gegrond en deels ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het inkomensbegrip in de ZW en in de Wet WIA
8. Niet ter discussie staat dat eiseres niet gestopt is met haar onderneming na haar ziekmelding en dat zij ten tijde hier van belang winst heeft genoten uit die onderneming. Deze omstandigheid leidt tot de vraag of de winst uit onderneming inkomen is dat op de ZW- en WIA-uitkering gekort moet worden. Die vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend.
9. De artikelen 31 van de ZW en de artikelen 61 en 62 van de Wet WIA regelen de berekening van de hoogte van de ZW- en de WIA-uitkering, indien sprake is van inkomen. Bij algemene maatregel van bestuur is bepaald wat onder inkomen als bedoeld in genoemde artikelen wordt verstaan. Deze algemene maatregel van bestuur is het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB).
10. Voor zover hier van belang bepaalt artikel 3.2, eerste lid, aanhef en onder d, van het AIB dat onder inkomen wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek en de mkb-winstvrijstelling, bedoeld in de artikelen 3.74 en 3.79a van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, van die wet, niet geacht worden te behoren tot de winst.
11. Uit de voorgaande artikelen volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt gesteld heeft dat winst uit onderneming inkomen is dat (in beginsel) gekort moet worden op een ZW- en WIA-uitkering.
De herziening met terugwerkende kracht
12. Partijen zijn het er vervolgens niet over eens of verweerder om die reden terecht de toekenning van ZW- en WIA-uitkering heeft herzien en het inkomen alsnog en met volledige terugwerkende kracht op de uitkeringen in mindering heeft gebracht.
13. Voor beantwoording van die vraag dient duidelijk te worden of sprake is van schending van de inlichtingenplicht en, zo ja, vanaf welk moment. Het Uwv is namelijk verplicht tot herziening van de beschikking tot toekenning van uitkering als sprake is van schending van de inlichtingenplicht
. [1] Daarmee is echter nog niet gegeven dat zo’n herziening moet gebeuren met terugwerkende kracht over de volle periode waarover inkomen is genoten.
14. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:2011 en ECLI:NL:CRVB:2015:2844) is intrekking of herziening van een uitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Slechts in uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan gevallen waarin het toekennen en/of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl de uitvoeringsinstelling een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien zij eerder wel de juiste feiten had gekend. Daar staat tegenover dat bij een belastend besluit tot herziening met terugwerkende kracht, op het Uwv de verplichting rust om niet alleen de feiten te stellen waarop hij het bestreden besluit doet steunen, maar ook – in geval van betwisting – om die feiten aannemelijk te maken (zie ook ECLI:NL:CRVB:2015:1295 en ECLI:NL:CRVB:2015:2844).
15. Het Uwv hanteert in dit verband beleid dat is neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, herziening en intrekking uitkeringen 2006 (Stct. 2006, 230) (de Beleidsregels). De artikelen 3 tot en met 5 van de Beleidsregels bepalen de dag waarop de intrekking of herziening ingaat. Hoofdregel is dat een uitkering wordt ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop niet langer recht op de uitkering bestaat of slechts recht bestaat op een lagere uitkering. Deze hoofdregel is neergelegd in artikel 3 en is met name van toepassing als de onterechte of te hoge uitkeringsverstrekking het gevolg is van toedoen van de verzekerde (eerste lid). Intrekking of herziening met terugwerkende kracht vindt ook plaats als een werknemer de verplichting inlichtingen te verstrekken of medewerking te verlenen niet is nagekomen (tweede lid). Als de verzekerde redelijkerwijs wist of kon weten dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de beslissing in beginsel ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop hij redelijkerwijs wist of kon weten dat hij ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering ontving (derde lid). Bij samenloop van een of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, wordt in de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag (vierde lid). Die beleidsregel is in vaste rechtspraak als redelijk aanvaard en mag dan ook door het Uwv als uitgangspunt voor zijn besluitvorming in herzieningszaken worden gehanteerd. Dat neemt niet weg dat het Uwv in concrete gevallen die niet vallen onder de in de beleidsregels genoemde categorieën niet in strijd mag komen met de rechtszekerheid.
De inlichtingenplicht en rechtszekerheid
16. Op grond van artikel 30a van de ZW en artikel 27 van de Wet WIA geldt een verplichting om zo spoedig mogelijk alle informatie (alle feiten en omstandigheden) te verstrekken aan het Uwv waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat die van invloed kan zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of betaling van de uitkering. Het gaat om informatie die van belang is voor een juiste beoordeling van het recht op uitkering, de hoogte of de betaling.
17. De rechtbank volgt het Uwv in het standpunt dat het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat zij haar inkomen uit de onderneming had moeten doorgeven. Zij volgt het Uwv echter niet in het standpunt dat dit leidt tot herziening van de toekenningen met terugwerkende kracht vanaf de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
18. Uit het rapport van 18 november 2014 van de arbeidsdeskundige van het Uwv in het kader van de WIA-aanvraag blijkt dat eiseres tijdens het spreekuur van 4 november 2014 heeft verklaard dat er in 2012 geen sprake is geweest van winstdaling in haar onderneming, maar wel in 2013 en 2014. Die winstdaling zou volgens eiseres naar verwachting 30 respectievelijk 40% bedragen. Daarbij heeft zij aangegeven dat de jaarstukken over 2013 nog niet gereed zijn maar bij de accountant liggen. De jaarstukken over 2014 zouden pas in 2015 gereed zijn. Uit de rapportage blijkt verder dat de arbeidsdeskundige aan eiseres heeft voorgehouden dat ‘pas een uitspraak kan worden gedaan over de definitieve hoogte van de WIA-uitkering als de winst uit onderneming definitief is vastgesteld: Ik heb (..) duidelijk gemaakt dat de hoogte van het inkomen bepalend is voor de definitieve vaststelling van de hoogte van de WIA-uitkering.’
19. Uitgangspunt is dat het een zelfstandige die recht heeft op ZW- of WIA-uitkering en zijn bedrijf gelijktijdig voortzet redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat daarmee gegeneerd inkomen van invloed kan zijn op de hoogte van de uitkering en daarom gemeld moet worden. Bovendien volgt uit de informatie als vermeld in de vorige overweging dat het eiseres vanaf 4 november 2014 in elk geval duidelijk geweest moet zijn dat de winst uit onderneming op haar WIA-uitkering in mindering zou moeten worden gebracht en dat ze daar dús tijdig melding van zou moeten doen. Door die melding in de WIA-periode niet te doen, heeft eiseres in strijd met de inlichtingenplicht gehandeld.
20. De rechtbank is echter van oordeel dat ook het Uwv steken heeft laten vallen en te lang heeft stilgezeten:
20.1.
Zo bevat de toekenningsbeslissing van de WIA-uitkering van 25 november 2014 - los van de algemene mededeling dat een van de plichten die eiseres heeft, is dat zij wijzigingen in haar situatie moet doorgeven - geen enkele expliciete informatie over de wijze waarop de winst uit onderneming gekort zou gaan worden op de WIA-uitkering en wat van eiseres in dat verband verwacht werd. Ook heeft verweerder bij het besluit van 26 november 2014 tot het beëindigen van de ZW-uitkering met geen woord gerept over het feit dat nog een afrekening zou moeten plaatsvinden indien en zodra het inkomen over de ZW-periode bekend was. Dat zou wel voor de hand hebben gelegen, wetende dat het Uwv op de hoogte was van het (voort)bestaan van de onderneming van eiseres.
20.2.
Verder heeft het Uwv desgevraagd ter zitting naar voren gebracht dat zelfstandigen met een ZW- of WIA-uitkering normaal gesproken geregistreerd worden in een computersysteem, ZOU genaamd. Bij eiseres is dat niet gebeurd, waarschijnlijk omdat eiseres vrijwillig verzekerd was. Desgevraagd heeft het Uwv ter zitting erkend dat als die registratie tijdig was gedaan, het UWV inkomensgegevens van de Belastingdienst zou hebben ontvangen en de WIA-uitkering meteen op voorschotbasis zou zijn verstrekt. Daarbij zou dan uitgegaan kunnen zijn van geschatte inkomsten uit 2013 en zou de WIA-uitkering waarschijnlijk zeer laag zijn. In elk geval had het voor het Uwv door de in overweging 18 weergegeven informatie die eiseres op 4 november 2014 aan de arbeidsdeskundige heeft verstrekt, duidelijk moeten zijn dat eiseres haar onderneming had voortgezet en daarmee ook nog winst maakte. Dit had voor het Uwv aanleiding moeten zijn om eiseres alsnog in ZOU te registreren, tot voorschotverlening over te gaan en om eiseres te informeren over de wijze waarop zij haar inlichtingenplicht moest vervullen.
21. Uit de gedingstukken blijkt, en ter zitting is door eiseres benadrukt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij met behoud van uitkering kon doorgaan met de onderneming, zolang zij maar niet de knipwerkzaamheden zou verrichten waarvoor zij was ‘afgekeurd’. De rechtbank acht dit geloofwaardig en goed voorstelbaar, zowel vanwege het feit dat zij het arbeidsongeschiktheidsrisico maar voor een beperkt bedrag bij het Uwv had verzekerd als door de hiervoor omschreven gang van zaken. Eiseres heeft steeds openheid van zaken gegeven over het feit dat de kapsalon nog bestond en dat zij daar ook aanwezig was en bepaalde werkzaamheden verrichtte, andere dan die waarvoor zij was ‘afgekeurd’. De rechtbank is daarom van oordeel dat het - ruim zes jaar nadat expliciet duidelijk was dat sprake was van te korten inkomen achteraf - met volledige terugwerkende kracht (dus over de volledige uitkeringsperiode) herzien van de ZW- en WIA-uitkering in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is. Het Uwv had zich voor de herziening moeten beperken tot de WIA-periode en had de ZW-uitkering ongemoeid moeten laten. De rechtbank maakt de ‘knip’ tussen de overgang van de ZW- naar de WIA-uitkering, omdat eiseres kort daarvoor, op 7 november 2014, expliciet aan de arbeidsdeskundige van het Uwv heeft gemeld dat zij in de gehele ZW-periode nog inkomen heeft gegenereerd uit haar onderneming en het Uwv haar toen niet alsnog heeft geregistreerd in ZOU, zodat het Uwv de belastinggegevens vanzelf zou ontvangen wanneer die definitief waren geworden. Verder speelt een rol dat het UWV eiseres niet heeft geïnformeerd over de wijze waarop eiseres aan haar inlichtingenplicht moest voldoen en bij het besluit van 26 november 2014 tot het beëindigen van de ZW-uitkering met geen woord gerept heeft over het feit dat nog een afrekening zou moeten plaatsvinden. Eiseres hoefde er redelijkerwijs geen rekening meer mee te houden dat het UWV (ruim 6 jaar later) de ZW-uitkering nog zou herzien.
De terugvordering
22. Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de Wet WIA wordt een uitkering die op grond van deze wet alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en hetgeen als gevolg van een beschikking als bedoeld in artikel 76 door verweerder onverschuldigd is betaald of verstrekt door verweerder teruggevorderd. In het zesde lid van dit artikel is bepaald dat verweerder kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
23. Nu de herziening van de ZW-uitkering ten onrechte heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de terugvordering van de ZW-uitkering eveneens ten onrechte is geweest.
24. Voor de WIA-uitkering overweegt de rechtbank dat het Uwv gehouden was het om de uitkering opnieuw vast te stellen en de te veel ontvangen uitkering terug te vorderen. Zij volgt het Uwv verder in het standpunt dat er in dit geval geen sprake is van een dringende reden om van terugvordering af te zien. Gesteld noch gebleken is dat de sociale en financiële gevolgen van de terugvordering voor eiseres onaanvaardbaar zijn.

Conclusie en gevolgen

25. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. De beroepsgronden die eiseres tegen de herziening en de terugvordering van de ZW-uitkering heeft aangevoerd, slagen namelijk. De rechtbank zal daarom de het bestreden besluit vernietigen voor zover het de herziening en terugvordering van de ZW-uitkering betreft. Het Uwv moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiseres, voor zover het de herziening en terugvordering van de ZW-uitkering betreft. Het Uwv moet zich daarbij houden aan deze uitspraak van de rechtbank. Voor het overige slagen de beroepsgronden van eiseres niet. Dat betekent dat het bestreden besluit voor het overige, dus ten aanzien van de WIA-uitkering, in stand blijft.
26. Omdat het beroep gegrond is, moet het Uwv het griffierecht vergoeden.
27. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij de ZW-uitkering is herzien en teruggevorderd;
- draagt verweerder in zoverre op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.J. Goofers, voorzitter, en mr. T.M. Schelfhout en mr. M.E.J. Sprakel, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
9 september 2022
griffier
rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 september 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dat volgt uit artikel 30a, eerste lid, onder c, van de ZW en artikel 76, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA.