ECLI:NL:RBLIM:2022:6898

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
C/03/308175 / JE RK 22-1425
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van een ongeboren kind in het kader van gezinsleven en ouderlijk gezag

In deze beschikking van de Rechtbank Limburg, uitgesproken op 23 augustus 2022, is het verzoek tot ondertoezichtstelling van een ongeboren kind toegewezen. De vader van het ongeboren kind heeft het kind erkend, maar staat onder curatele, waardoor hij niet het gezag kan uitoefenen. De kinderrechter heeft de vader als belanghebbende aangemerkt, omdat de toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling kan leiden tot inmenging in zijn familie- en gezinsleven. Het ongeboren kind wordt als geboren aangemerkt, omdat dit in het belang van het kind is. De moeder zal na de geboorte van het kind het ouderlijk gezag uitoefenen.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het ongeboren kind voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, omdat het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders zijn jong en kwetsbaar, met persoonlijke problematiek en een verstandelijke beperking. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders intensieve begeleiding nodig hebben, maar dat zij in het verleden wisselend hebben meegewerkt aan de hulpverlening. De moeder stemt in met het verzoek, evenals de curator van de vader.

De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de zorg voor het ongeboren kind op dit moment onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouders. Daarom is het noodzakelijk om het kind onder toezicht te stellen, zodat de nodige ondersteuning en begeleiding kan worden geboden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het ongeboren kind is onder toezicht gesteld tot 23 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Locatie Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/308175 / JE RK 22-1425
Datum uitspraak: 23 augustus 2022
Beschikking van de kinderrechter over verzoek tot ondertoezichtstelling
in de zaak van
de
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Limburg,
hierna te noemen: de raad,
gevestigd in Maastricht,
betreffende:
het ongeboren kind [het ongeboren kind] ,hierna te noemen: het ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend in [woonplaats] .
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend in [woonplaats] ,
in rechte vertegenwoordigd door
[curator] (vennoot van [naam VOF] ),
hierna te noemen: de curator, gevestigd in [vestigingsplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de raad, ontvangen op 4 augustus 2022;
  • de brief met bijlagen van de raad, ontvangen op 22 augustus 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling, met gesloten deuren, heeft plaatsgevonden op
23 augustus 2022. Verschenen zijn:
  • een vertegenwoordigster van de raad;
  • de moeder;
  • de vader en zijn curator, mevrouw [curator] .
1.3.
Aan de heer [naam ambulant begeleider] , ambulant begeleider van de vader van Stichting Wonen Plus en aan een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna te noemen: de GI), is bijzondere toegang verleend om de mondelinge behandeling als toehoorder bij te wonen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is op dit moment in verwachting van het ongeboren kind. Het gezag over het ongeboren kind zal na de geboorte van rechtswege worden uitgeoefend door de moeder.
2.2.
De vader is bij beschikking van deze rechtbank van 26 januari 2020 vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand voor onbepaalde tijd onder curatele gesteld.
2.3.
De kantonrechter heeft toestemming verleend voor de erkenning van het ongeboren kind door de vader
.Het ongeboren kind is op 27 juli 2022 erkend door de vader.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
De raad verzoekt het ongeboren kind voor de duur van zes maanden onder toezicht te stellen van de GI, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de te geven beschikking.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raad dat het ongeboren kind ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het ongeboren kind zal opgroeien bij jonge, kwetsbare ouders die beiden persoonlijke problematiek en een verstandelijke beperking hebben. De ouders hebben hun leven niet goed op de rit en zij overzien de gevolgen van hun gedragingen niet. De ouders woonden tot voor kort allebei in een voorziening voor beschermd wonen. De ouders hebben veel begeleiding nodig. Toch hebben zij de respectievelijke voorzieningen voor beschermd wonen tegen het advies van de hulpverlening in verlaten en zij zijn bij de grootmoeder van de vader gaan inwonen. Als gevolg hiervan zijn de ouders hun bijstandsuitkering verloren, althans de vader ontvangt een zeer beperkt bedrag en de moeder ontvangt geen uitkering meer omdat zij enkel een postadres heeft. Daar komt bij dat de vader verslavingsproblematiek heeft. Hij werd hiervoor behandeld bij het Vincent van Gogh Instituut, maar hij heeft die behandeling voortijdig beëindigd. Het is in het belang van het ongeboren kind noodzakelijk dat de ouders intensief, bij voorkeur in een woonvorm waar 24 uur per dag begeleiding wordt geboden, worden ondersteund in de verzorging en opvoeding van het ongeboren kind. Hoewel de ouders de hulpverlening op dit moment accepteren, is een ondertoezichtstelling noodzakelijk, aangezien de ouders in het verleden wisselend hebben meegewerkt aan de hulpverlening en afspraken onvoldoende zijn nagekomen.
3.2.
De moeder stemt in met het verzoek.
3.3.
De curator stemt in met het verzoek.

4.De beoordeling

De juridische positie van de vader
4.1.
De kinderrechter zal eerst de processuele positie van de vader beoordelen. Daarbij neemt de kinderrechter als uitgangspunt dat de vader het ongeboren kind weliswaar heeft erkend, maar dat hij na de geboorte van het kind niet het gezag zal uitoefenen. Zelfs als de ouders dit zouden willen regelen, geldt dat de vader onder curatele is gesteld. Hij is daarom op grond van artikel 1:246 van het Burgerlijk Wetboek (hierna te noemen: BW) onbevoegd het gezag uit te oefenen.
4.2.
Uit artikel 798 lid 1, eerste volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) volgt (voor zover van belang) dat degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft belanghebbende is. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie onder andere zijn beschikkingen van 30 maart 2018 ECLI:NL:HR:2018:463 ECLI:NL:HR:2018:488) dat een ondertoezichtstelling een gezagsbeperkende maatregel is, zodat de ouder zonder gezag niet rechtstreeks in zijn rechten en verplichtingen wordt geraakt. Daarbij weegt de Hoge Raad mee dat een ondertoezichtstelling niet in de weg staat aan de effectuering van het recht van de ouder zonder gezag op een gezinsleven, bijvoorbeeld in de vorm van omgang, met het kind. Dat betekent dat de vader, als in lijn hiermee zou worden geoordeeld, geen belanghebbende is in deze procedure.
4.3.
Uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (zie bijvoorbeeld EHRM 6 oktober 2015, nr. 58455/13, N.P./Moldavië) volgt echter dat een persoon die aanspraak kan maken op bescherming van zijn familie- en gezinsleven dan wel zijn privéleven, een en ander zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna te noemen: EVRM), ook aanspraak erop kan maken dat hij in voldoende mate wordt betrokken in het besluitvormingsproces dat kan leiden tot een inmenging in dat familie- en gezinsleven respectievelijk dat privéleven moet worden betrokken.
4.4.
In zijn beschikkingen van 30 maart 2018 verwijst de Hoge Raad naar deze rechtspraak en oordeelt hij dat de rechter de vraag of een betrokkene belanghebbende is in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv, moet beantwoorden met inachtneming van deze uit artikel 8 EVRM voortvloeiende eisen. De kinderrechter is in deze zaak van oordeel dat dit meebrengt dat de vader in dit specifieke geval wel als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hiertoe zijn de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
4.5.
De moeder en de vader wonen samen. Zij zijn van plan om, na de geboorte van het ongeboren kind, samen de verzorging en opvoeding van het kind voor hun rekening te nemen. De raad legt aan zijn verzoek ten grondslag dat het ongeboren kind ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd doordat het kind, kort gezegd, zal opgroeien bij de ouders, die jong en, als gevolg van een verstandelijke beperking, kwetsbaar zijn en allebei persoonlijke problematiek hebben. De raad acht begeleiding en ondersteuning van beide ouders noodzakelijk om de door hem gestelde ernstige ontwikkelingsbedreiging van het ongeboren kind weg te nemen. De GI kan, in het geval het verzoek tot ondertoezichtstelling zou worden toegewezen en de vader toch niet zou meewerken aan de hulpverlening geen schriftelijke aanwijzing aan de vader geven om op die manier medewerking af te dwingen. Een schriftelijke aanwijzing kan immers alleen aan een gezaghebbende ouder worden gegeven. Dit neemt echter niet weg dat de kinderrechter ervan uitgaat dat de GI - ervan uitgaande dat de GI dit net als de raad noodzakelijk vindt om de gestelde ontwikkelingsbedreiging van het ongeboren kind weg te nemen - in de praktijk wel alles in het zal werk stellen om de vader ertoe te bewegen medewerking te verlenen aan de hulpverlening.
4.6.
Bij deze stand van zaken kan niet anders worden geconcludeerd dan dat toewijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling in deze zaak kan leiden tot een inmenging in het familie- en gezinsleven van de vader, althans tot een inmenging in zijn privéleven. Daarom moet de vader in voldoende mate worden betrokken in het besluitvormingsproces over het verzoek tot ondertoezichtstelling. De kinderrechter zal de vader daarom in deze procedure aanmerken als belanghebbende.
Het aanmerken van het ongeboren kind als reeds geboren
4.7.
Op grond van artikel 1:2 BW wordt het kind waarvan een vrouw zwanger is als al geboren aangemerkt, als zijn belang dit vordert. Daaruit leidt de kinderrechter af dat een ongeboren kind de bescherming van het Nederlands recht toekomt vanaf het moment dat redelijkerwijs moet worden geoordeeld dat het ongeboren kind de, overeenkomstig de laatste stand van de medische wetenschap te bepalen, levensvatbaarheidgrens is gepasseerd. De moeder is op dit moment zwanger van een ongeboren kind. Zij is omstreeks 5 september 2022 uitgerekend. Het ongeboren kind is daarom op dit moment levensvatbaar.
4.8.
Gelet hierop en gelet op hetgeen de raad aan zijn verzoek ten grondslag legt, is de kinderrechter van oordeel dat het belang van het ongeboren kind vordert dat het kind als geboren wordt aangemerkt. De moeder zal na de geboorte van het kind van rechtswege belast worden met het gezag. Het ouderlijk gezag is een doelbevoegdheid. Het is weliswaar een aan de ouders toekomend ‘recht’, maar dit recht is gegeven in het belang van het kind en het kan daarom niet worden losgezien van de verplichting dat belang te dienen (zie Hoge Raad van 25 september 1998, NJ 1999/379 en Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:452). Dit impliceert dat het geboren aanmerken van een kind ertoe leidt dat uit moet worden gegaan van de aanname dat de moeder vanaf dat moment het ouderlijk gezag uitoefent. In deze sleutel bezien is in de (lagere) rechtspraak algemeen aanvaard dat het - in het geval het belang van het kind niet wordt gediend - mogelijk is een ongeboren kind dat als geboren is aangemerkt (voorlopig) onder toezicht te stellen en dus een gezagsbeperkende maatregel te treffen. Dit brengt mee dat, als de kinderrechter in deze zaak tot de conclusie zou komen dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 1:255 BW, het kind onder toezicht kan worden gesteld van de GI.
Het verzoek tot ondertoezichtstelling
4.9.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, als de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder, niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is te dragen.
4.10.
Uit de ingediende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat het ongeboren kind ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het ongeboren kind zal na haar geboorte opgroeien bij ouders die verstandelijk beperkt en als gevolg hiervan beperkt zelfredzaam zijn. Om die reden zijn zij allebei aangewezen op intensieve begeleiding en ondersteuning van de hulpverlening en verbleven zij tot voor kort in een voorziening voor beschermd wonen. De vader is bovendien onder curatele gesteld, omdat hij - zo blijkt uit de beschikking van de kantonrechter in deze rechtbank van 24 januari 2020 - als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn belangen niet behoorlijk waarneemt. Daarbij heeft de kantonrechter geoordeeld dat een voldoende behartiging van die belangen niet met een minder verstrekkende voorziening dan curatele kan worden bewerkstelligd. Verder heeft de vader verslavingsproblemen.
4.11.
De ouders hebben op dit moment weliswaar ambulante begeleiding, maar aanvullende hulpverlening die specifiek is gericht op het bieden van begeleiding en ondersteuning ten behoeve van het ongeboren kind is noodzakelijk. Nog afgezien van het feit dat de hulpverlening intensievere begeleiding - in de vorm van verblijf in een begeleide woonvorm - dan de ouders nu hebben nodig vindt, geldt dat de huidige ambulante hulpverlening niet specifiek gericht is op het ongeboren kind. De ouders hebben echter ook bij de verzorging en opvoeding van het ongeboren kind ondersteuning en begeleiding nodig. Dat erkennen zij ook. Deze moet in het kader van een ondertoezichtstelling worden geboden. De ouders staan op dit moment weliswaar open voor hulp en begeleiding en zij zijn op dit moment bereid om medewerking te verlenen aan een gezinsopname bij de Moederacademie, maar het staat vast dat zij onlangs, tegen het advies van de hulpverlening in, de beschermde woonvormen waar zij verbleven hebben verlaten. Daarnaast heeft de vader de behandeling voor zijn verslavingsprobleem voortijdig beëindigd. Op basis hiervan concludeert de kinderrechter dat de zorg die nodig is in ieder geval op dit moment, onvoldoende - want niet structureel - wordt geaccepteerd.
4.12.
Aangezien het ongeboren kind zal opgroeien bij de moeder, de gezaghebbende ouder, is per definitie voldaan aan de hiervoor onder 4.9. genoemde aanvaardbare termijn.
4.13.
De kinderrechter zal het verzoek daarom toewijzen en het ongeboren kind met ingang van 23 augustus 2022 voor de duur van zes maanden onder toezicht stellen van de GI. Deze termijn is in ieder geval noodzakelijk om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van het ongeboren kind weg te nemen. Mogelijk, als de ouders duurzaam hun medewerking aan de hulpverlening blijven verlenen, kan daarna overdracht aan het vrijwillig kader plaatsvinden.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
stelt het ongeboren kind, waarvan [de moeder] nu zwanger is, met ingang van 23 augustus 2022 onder toezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering voor de duur van zes maanden, dus tot 23 februari 2023;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.H.J. Lafghani, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M. Verhey, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2022, en op schrift gesteld op 6 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.