ECLI:NL:RBLIM:2022:6860

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
7 september 2022
Zaaknummer
ROE 21/822
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag NOW-3 op basis van nulaangifte en peildatum

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedaan op 8 september 2022, wordt het beroep van PSI Support B.V. tegen de afwijzing van haar aanvraag om een tegemoetkoming onder de derde tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-3) behandeld. De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gebeurd, omdat op de peildatum van 26 augustus 2020 een nulaangifte bekend was. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, waarin is vastgesteld dat een nulaangifte loongegevens bevat waar de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vanuit moet gaan. De rechtbank concludeert dat er geen ruimte is om van deze peildatum af te wijken en dat de loongegevens die op die datum beschikbaar waren, bepalend zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

De procedure begon met de aanvraag van eiseres op 11 december 2020, die op 23 december 2020 door de minister werd afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd op 26 februari 2021 ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 18 augustus 2022 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en de minister gehoord. Eiseres betoogde dat zij in juni 2020 loonkosten had gemaakt, maar de rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft afgezien van de correcties die na de peildatum zijn ingediend. De rechtbank bevestigt dat de peildatum een harde datum is, die al vanaf de eerste tranche van de NOW als zodanig wordt beschouwd.

De rechtbank concludeert dat de minister bij het bepalen van de loonsom gebruik moest maken van de loongegevens die op de peildatum beschikbaar waren. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiseres over het gebruik van de nulaangifte niet slaagt en dat de keuze voor de harde peildatum niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en eiseres geen recht heeft op de tegemoetkoming NOW-3.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/822

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2022

in de zaak tussen

PSI Support B.V. uit Geleen, eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] )
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(gemachtigde: M. Wardenburg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag om een tegemoetkoming derde tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-3).
Verloop van de procedure
2.1.
Eiseres heeft op 11 december 2020 een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming NOW-3. Op 23 december 2020 heeft de minister besloten de aanvraag af te wijzen (primaire besluit).
2.2.
Eiseres is het hier niet mee eens. De minister heeft op 26 februari 2021 de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard (bestreden besluit).
3. De rechtbank heeft op 18 augustus 2022 het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomenieraan: de gemachtigde van de minister. Eiseres heeft zich op 17 augustus 2022 telefonisch afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt het besluit van de minister om de aanvraag van eiseres om een tegemoetkoming NOW-3 af te wijzen. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
5. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft voor eiseres.
5.1.
De voor de beoordeling van dit beroep belangrijke bepalingen uit de NOW-3 zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de minister bij de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is uitgegaan van de loongegevens die hem op 26 augustus 2020 ter beschikking stonden.
Welke loongegevens moesten bij de berekening van de tegemoetkoming worden betrokken?
7.1.
Eiseres betoogt dat zij in juni 2020 wel degelijk loonkosten heeft gemaakt. Over de maand juni 2020 is tijdig een loonaangifte gedaan, maar deze is later gewijzigd. Eiseres doet loonaangifte per vier weken. De loonaangifte over het zesde tijdvak is gedaan op 10 juli 2020; de loonaangifte over het zevende tijdvak op 3 augustus 2020. Deze loonaangifte was een ‘0’-aangifte, die nadien is gecorrigeerd. Op de peildatum 26 augustus 2020 waren er dus wel loongegevens over de maand juni 2020 voorhanden, maar toen was er geen loonaangifte zichtbaar in de systemen.
7.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat de loonaangifte over het zevende tijdvak pas na 26 augustus 2020 is gecorrigeerd. Artikel 16, tweede lid, van de NOW-3 schrijft voor dat voor het bepalen van de loonsom wordt uitgegaan van het zevende aangiftetijdvak 2020 indien een werkgever per vier weken verloont. Het derde lid geeft een uitwijkmogelijkheid naar het vierde aangiftetijdvak 2020 voor het geval er geen loongegevens beschikbaar zijn over het zevende aangiftetijdvak 2020. Het zevende lid van artikel 16 van de NOW-3 geeft een peildatum voor de gegevens uit de loonaangifte: 26 augustus 2020. [1] Deze peildatum geldt ook voor eventuele correcties. Op 26 augustus 2020 bedroeg de loonaangifte van eiseres over het zevende tijdvak € 0,-. Deze loonaangifte is nadien gecorrigeerd, maar daarmee kon de minister gelet op artikel 16, derde lid, van de NOW-3 geen rekening houden.
7.3.
De rechtbank volgt dit standpunt van de minister. Uit de Toelichting bij de NOW-3 blijkt dat de loonsom een van de bouwstenen is voor de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming. Zij wordt gebruikt bij de subsidieverlening, specifiek bij het berekenen van het subsidievoorschot. De Toelichting vermeldt onder meer dat voor de bepaling van de loonsom de voorschotten van alle drie de tranches zullen worden gebaseerd op de loonsom van juni 2020. Hiervoor is bewust gekozen omdat juni 2020 de meest representatieve maand was waarbij de loongegevens waren vastgesteld in de polisadministratie van het UWV, nog voor de bekendmaking van het steun- en herstelpakket, wat risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik vermindert. Is de loonsom van juni 2020 niet gevuld, dan wordt uitgegaan van de loonsom van april 2020. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie wordt de loonsom die bij de bevoorschotting is gebruikt vergeleken met de loonsom van de driemaandsperiode waarover subsidie wordt ontvangen. Indien een werkgever loonaangifte per vier weken doet, wordt het loon over vier weken omgerekend naar het loon over een maand door het te verhogen met 8,33%. Als benadering van de loonsom in juni 2020 wordt dan de loonsom van het zevende tijdvak van 2020 genomen (15 juni t/m 12 juli 2020). [2] Dit was ook het geval bij de aanvraag van eiseres.
7.4.
Over de peildatum waarop de loongegevens beschikbaar moeten zijn, vermeldt de Toelichting bij artikel 16, zevende lid, van de NOW-3:
“Op grond van het zevende lid wordt voorzien in een peildatum voor de gegevens uit de loonaangifte. Een peildatum is nodig omdat een werkgever de loonaangifte met terugwerkende kracht kan corrigeren door middel van correctieberichten. Voor de vaststelling van de hoogte van het voorschot is noodzakelijk dat kan worden uitgegaan van de loongegevens zoals deze gelden op een bepaald tijdstip. Deze datum is vastgesteld op uiterlijk 15 augustus 2020, een datum die gelegen is vóór de aankondiging van deze regeling. Sindsdien hebben werkgevers namelijk een financieel belang bij een zo hoog mogelijke loonsom in juni. Ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s worden correctieberichten op de loonaangifte van na 15 augustus 2020 niet meer meegenomen in de bepaling van de loonsom op grond van dit artikel.” [3]
7.5.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de regelgever bewust heeft gekozen voor een peildatum die was gelegen vóór de aankondiging van de regeling. Deze peildatum geldt ook voor eventuele correcties op de loonaangifte. De rechtbank overweegt verder dat de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraak van 14 juli 2022 heeft bepaald dat een 0-aangifte over de maand juni 2020 niet inhoudt dat er geen loongegevens bekend zijn over die maand. [4] Er is immers een loonaangifte gedaan, waarmee de loonsom over die maand bekend is. Deze loonsom moet worden gebruikt bij de berekening van de hoogte van het subsidievoorschot volgens artikel 16, eerste lid, van de NOW-3.
7.6.
Dit betekent dat de minister bij het bepalen van de loonsom gebruik moest maken van de loongegevens die hem op 26 augustus 2020 ter beschikking stonden. De minister heeft dus moeten uitgaan van de 0-aangifte voor het zevende aangiftetijdvak en de na 26 augustus 2020 ingediende correctie buiten beschouwing moeten laten. De berekening op basis van deze loongegevens leidt ertoe dat er voor eiseres geen recht bestaat op een tegemoetkoming NOW-3. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiseres over het gebruik van de 0-aangifte door de minister niet slaagt.
Wordt eiseres door de toepassing van artikel 16 van de NOW-3 onevenredig benadeeld?
8.1.
Eiseres betoogt dat zij door deze benadering wordt benadeeld, omdat zij op basis van de daadwerkelijk gemaakte loonkosten in juni 2020 en het omzetverlies ten gevolge van Covid19 wel recht zou hebben gehad op een tegemoetkoming NOW-3.
8.2.
De minister wijst op de rechtspraak waarin de vraag naar de evenredigheid van de strikte toepassing van de peildatum voor het bepalen van de loonsom inmiddels is beantwoord. Dat zijn uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland, de rechtbank Zeeland-West-Brabant en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 januari 2021. [5] Uit deze rechtspraak volgt dat de peildatum al vanaf de eerste tranche van de NOW als een harde datum wordt beschouwd, waarvan niet kan worden afgeweken.
8.3.
De rechtbank volgt deze conclusie van de minister. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 januari 2021 geoordeeld over de evenredigheid van de keuze voor een harde peildatum, zoals neergelegd in artikel 8, zevende lid, van de NOW-2. Deze datum is in haar toepassing identiek aan de peildatum uit artikel 16, zevende lid, van de NOW-3. [6] De Centrale Raad oordeelt dat de minister op basis van een 0-aangifte op de peildatum het voorschot op nihil mocht stellen en vindt de keuze voor deze peildatum door de minister voldoende onderbouwd. De Centrale Raad ziet geen aanleiding om artikel 8, zevende lid, in samenhang met artikel 8, eerste lid, en de artikelen 12 en 13, tweede lid, van de NOW-2 (vergelijkbaar met artikel 16, zevende lid, in samenhang met artikel 16, eerste lid, en de artikelen 17 en 9, tweede lid, van de NOW-3) in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel en om deze bepaling om die reden buiten toepassing te laten.
8.4.
De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel van de Centrale Raad van Beroep. Het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep van eiseres is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 26 februari 2021 in stand blijft. Eiseres krijgt dus geen tegemoetkoming NOW-3. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.J. Hardy, rechter, in aanwezigheid van E.M. Hendriks – van der Haar, griffier
.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
8 september 2022
griffier rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op 8 september 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regelgeving

Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-3)

Artikel 15. Voorwaarden voor subsidieverlening

De Minister kan op grond van dit hoofdstuk aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten
periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 28 februari 2021
verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020.

Artikel 16. Hoogte van de subsidie

1. De hoogte van de subsidie is de uitkomst van:
A x B x 3 x 1,4 x 0,8
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de
werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met
dien verstande dat:
a. de uitbetaling van vakantiebijslag in het gehanteerde aangiftetijdvak niet wordt meegenomen
bij de vaststelling van de loonsom, met uitzondering van de uitbetaling van vakantiebijslag
door de werkgever die geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in
artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
b. de loonsom wordt vermenigvuldigd met 0,926, indien de werkgever geen vakantiebijslag voor de werknemer reserveert, als bedoeld in artikel 5, derde lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
c. de loonsom wordt verminderd met een extra periode salaris dat naast het reguliere loon en
vakantiebijslag wordt uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid; en
d. het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan tweemaal het
maximale dagloon, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen, maal
21,75, berekend na toepassing van de onderdelen a tot en met c.
2. Voor de loonsom, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het zevende aangiftetijdvak van het jaar 2020, waarbij de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt
verhoogd met 8,33 procent.
3. Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand april van het jaar 2020. Indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, wordt uitgegaan van het loon over het vierde aangiftetijdvak van het jaar 2020, waarbij de
loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
4. Indien er geen sprake is van een aangiftetijdvak van een maand of vier weken, wordt het loon per werknemer herleid naar een loon per aangiftetijdvak van een maand.
5. Indien de loonsom als bedoeld onder de letter C meer dan 10%, naar beneden afgerond, lager is dan driemaal de loonsom als bedoeld in het eerste lid, onder de letter B, wordt de subsidie verlaagd met:
((0,9B x 3) – C) x 1,4 x 0,8
Hierbij staat:
B voor de loonsom, zoals berekend op grond van het eerste lid tot en met vierde lid;
C voor de loonsom over de periode 1 oktober 2020 tot en met 31 december 2020, met dien
verstande dat het eerste en het vierde lid van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij de
gehanteerde aangiftetijdvakken het tiende tot en met het twaalfde aangiftetijdvak van het jaar 2020
zijn.
6. Indien er sprake is van een werkgever die per vier weken aangifte doet voor de loonheffingen, wordt de loonsom, bedoeld in het vijfde lid, onder de letter C, bepaald door het elfde tot en met het dertiende aangiftetijdvak van het jaar 2020 te hanteren, waarbij de loonsom in die aangiftetijdvakken worden verhoogd met 8,33 procent.
7. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de letter B, bedoeld in het eerste lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 augustus 2020 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden.
8. De in aanmerking te nemen gegevens uit de loonaangifte van de werkgever ten behoeve van de bepaling van de letter C, bedoeld in het vijfde lid, worden beoordeeld op grond van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 15 februari 2021 is ingediend, alsmede de aanvullingen daarop die uiterlijk op die datum hebben plaatsgevonden. Indien de loonaangifte na laatstgenoemde datum naar beneden wordt bijgesteld, kan de Minister besluiten de gewijzigde loonaangifte in aanmerking te nemen voor de vaststelling van de loonsom, bedoeld in het vijfde lid, onder de letter C.
9. De subsidie wordt verlaagd met 5% indien de werkgever niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 12, onderdeel e.

Artikel 17. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening

De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B x 3 x 1,4 x 0,8
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B voor de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 16, eerste tot en met vierde lid.

Voetnoten

1.Bij de publicatie van de NOW-3 was de peildatum nog 15 augustus 2020. Met ingang van 4 november 2020 is dit gewijzigd naar 26 augustus 2020 (Staatscourant 2020, 56774).
2.Staatscourant 2020, 52209, p. 18-19.
3.Staatscourant 2020, 52209, p. 38.
6.ECLI:NL:CRVB:2021:87, r.o. 4.9-4.12.