ECLI:NL:RBLIM:2022:6754

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
ROE 21/121
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming NOW-2 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor de tweede tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-2). Eiseres diende haar aanvraag op 25 november 2020 in, maar deze werd afgewezen door de minister omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank stelt vast dat de aanvraagtermijn voor de NOW-2 liep van 6 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020. Eiseres betoogde dat de late indiening het gevolg was van een herstructurering van haar bedrijf en dat zij aanvankelijk uitging van een te hoge omzet. De rechtbank oordeelt dat de NOW-2 geen ruimte biedt voor afwijkingen van de aanvraagtermijn, en dat de strikte toepassing van deze termijn niet in strijd is met het evenredigheidsbeginsel of andere beginselen van behoorlijk bestuur. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de afwijzing van de aanvraag blijft in stand.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21/121

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: R.W.G. van Helden)
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

(gemachtigde: M. Wardenburg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor de tweede tegemoetkoming tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid (NOW-2).
Verloop van de procedure
2. Eiseres heeft op 25 november 2020 een aanvraag voor een tegemoetkoming NOW-2 ingediend.
2.1.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 2 december 2020 afgewezen omdat zij te laat was ingediend (primaire besluit).
2.2.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing. Met het besluit van 23 december 2020 is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven (bestreden besluit).
2.3.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 december 2020.
2.4.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomenieraan: de heer [naam] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om de tweede tegemoetkoming NOW-2. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of de minister de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen. Vast staat dat de aanvraag werd ingediend op 25 november 2020. Dat is na het aanvraagtijdvak zoals genoemd in artikel 10, tweede lid, van de NOW-2. Het aanvraagtijdvak NOW-2 liep van 6 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020.
6. De rechtbank is van oordeel dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen. Het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag slaagt dus niet. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is afwijken van de aanvraagtermijn in de NOW-2 mogelijk?
7. De rechtbank zal eerst de vraag beantwoorden of afwijken van de aanvraagtermijn is toegestaan.
7.1.
Eiseres betoogt dat de (te) late indiening van de aanvraag kwam door een samenloop van omstandigheden. Haar bedrijf werd in 2020 geherstructureerd van een eenmanszaak naar een holding met twee werkmaatschappijen. De herstructurering was op 1 juni 2020 gerealiseerd. De aanvraag werd niet voor 31 augustus 2020 ingediend omdat eiseres op dat moment nog uitging van een te hoge omzet. Bij een latere controle bleek dat uitgangspunt echter onjuist. Eiseres voelt zich met de afwijzing gestraft voor haar eerlijkheid in augustus 2020.
7.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat de NOW-2 een regeling is met een bijzonder karakter. De NOW-2 maakt het mogelijk om op een zo kort mogelijke termijn financiële steun te geven aan bedrijven die getroffen zijn door de coronamaatregelen. De minister heeft daarbij gekozen voor een eenvoudig en snel uit te voeren regeling waarin de bepalingen over het recht op en de berekening van de tegemoetkoming dwingend zijn geformuleerd. Er is bewust geen hardheidsclausule opgenomen, omdat dit niet zou passen bij de randvoorwaarden van de NOW-2. Dit is een noodmaatregel die eenvoudig moet zijn en die de uitvoeringsorganisatie (het UWV) in staat moet stellen grote aantallen aanvragen snel te kunnen behandelen. Een hardheidsclausule zou deze uitgangspunten in gevaar brengen omdat dan per aanvraag zou moeten worden beoordeeld of er reden is om af te wijken van de NOW-2. Daarvoor is het aantal aanvragen te groot.
7.3.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 10, tweede lid, van de NOW-2 bepaalt dat een aanvraag voor subsidie kon worden ingediend vanaf 6 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020. Tussen partijen is niet in geschil dat de aanvraag van eiseres door de minister pas werd ontvangen op 30 november 2020. Verder vermeldt de Toelichting bij artikel 10, tweede lid, van de NOW-2: “Voor de subsidieaanvraag geldt een aanvraagtijdvak. De werkgever kan een aanvraag doen tot en met 31 augustus 2020. De aanvraag kan in ieder geval vanaf 6 juli 2020 ingediend worden. Indien een aanvraag buiten de gestelde periode valt, zal deze worden afgewezen. De werkgever kan per loonheffingennummer een keer een aanvraag indienen. Dat brengt met zich dat wanneer een subsidieaanvraag wordt geweigerd, de werkgever niet nogmaals voor datzelfde loonheffingennummer een aanvraag mag indienen.” [1]
De rechtbank stelt vast dat de NOW-2 geen ruimte biedt voor afwijken van de aanvraagtermijn. Een te laat ingediende aanvraag moet dus worden afgewezen.
Had de minister aan de omstandigheden van eiseres meer gewicht moeten toekennen?
8. De rechtbank vat het betoog van eiseres met betrekking tot de samenloop van omstandigheden op als een verzoek om artikel 10, tweede lid, van de NOW-2 buiten toepassing te laten, zodat haar aanvraag om een tegemoetkoming NOW-2 toch in behandeling kan worden genomen.
8.1.
Dit verzoek vraagt om een exceptieve toetsing van de NOW-regeling. Dat wil zeggen dat de rechter eerst onderzoekt of de regeling op dit punt niet in strijd is met hogere regelgeving en een voldoende basis biedt voor het bestreden besluit, en vervolgens overweegt of de regeling voor eiseres zo onredelijk uitpakt dat zij in dit geval opzij had moeten worden gezet. Daarvoor moet de rechtbank beoordelen of de regeling met betrekking tot de aanvraagtermijn in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in dit geval het evenredigheidsbeginsel. Analoog aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juli 2022 [2] stelt de rechtbank voorop dat de intensiteit van de exceptieve toetsing door de rechter terughoudend moet zijn, vanwege de ruime beslissingsruimte van de minister bij de totstandkoming van een subsidieregeling als de NOW, het gegeven dat de NOW-regeling het resultaat is van een politiek-bestuurlijke afweging en het feit dat de regeling een noodmaatregel is met een generiek en grofmazig karakter, waardoor niet steeds maatwerk kan worden geboden. De rechtbank betrekt hierbij dat uit de Toelichting bij de NOW-1 valt op te maken dat de minister er bewust voor heeft gekozen om in de NOW-regelingen geen hardheidsclausule op te nemen. [3]
8.2.
De rechtbank overweegt dat de strikte toepassing van artikel 10, tweede lid, van de NOW-2 voor eiseres nadelig uitpakt, maar niet wegneemt dat er een doorslaggevende betekenis toekomt aan de uitdrukkelijke bedoeling van de minister en de in dat verband gemaakte keuze voor de dwingend vastgestelde aanvraagtermijn. Het strikt hanteren van een aanvraagtermijn is bovendien niet ongebruikelijk bij subsidieregelingen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om artikel 10, tweede lid, van de NOW-2 in strijd te achten met het evenredigheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur of algemeen rechtsbeginsel en om deze bepaling om die reden buiten toepassing te laten. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Hadden de antwoorden op de Kamervragen voor eiseres tot een ander besluit kunnen leiden?
9. Eiseres wijst in het kader van haar beroep op de vragen die de Tweede Kamer aan de minister heeft gesteld over signalen van bedrijven die vastlopen in de NOW, terwijl deze regeling wel voor hen lijkt te zijn bedoeld. Eiseres doelt specifiek op de antwoorden op de vragen 4, 5 en 10, die op 14 september 2020 zijn gepubliceerd. [4] Zij vindt het erg vreemd dat er in het bestreden besluit door de minister geen rekening is gehouden met de antwoorden op deze vragen.
9.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat de vragen 4, 5 en 10 zien op de situatie waarin administratieve belemmeringen worden opgeworpen door een (overheids)instantie. Het gaat daarbij om belemmeringen die buiten de risicosfeer vallen van de ondernemer die de aanvraag heeft ingediend. Dat zijn volgens de minister administratief schrijnende gevallen, waarbij in de bezwaarprocedure kan worden bekeken of de te late aanvraag (toch) in overeenstemming is met de bedoeling van de NOW-2. De minister is van mening dat daarvan bij eiseres geen sprake is. In deze zaak gaat het om de herstructurering van een onderneming, die ertoe heeft geleid dat de administratie bij eiseres niet op orde was voor 31 augustus 2020. Deze consequentie valt volgens de minister binnen de risicosfeer van eiseres en kan niet worden vergeleken met de situaties zoals bedoeld in de Kamervragen.
9.2.
Het oordeel van de rechtbank sluit aan bij dit standpunt van de minister. Zowel uit de antwoorden op de Kamervragen als uit de rechtspraak [5] blijkt dat de mogelijkheid om in de bezwaarfase de beoordeling van een aanvraag te herzien, zich uitsluitend voordoet bij administratieve belemmeringen waarvan de oorzaak buiten de risicosfeer van de aanvrager ligt. Daarvan is volgens de rechtbank in dit geval geen sprake. De consequenties van de herstructurering van het bedrijf van eiseres komen voor haar rekening, ook als die er de oorzaak van zijn dat eiseres tijdelijk onvoldoende zicht had op de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming NOW-2. Deze beroepsgrond treft dus geen doel.
Had de minister de aanvraag kunnen beschouwen als een definitieve aanvraag NOW-2?
10. Tussen partijen is ook in geschil of de aanvraag van de subsidieverlening door tijdsverloop anders had kunnen worden opgevat.
10.1.
Eiseres heeft verzocht haar aanvraag in behandeling te nemen alsof het een definitieve aanvraag NOW-2 zou zijn. Volgens haar blijft de uitkomst van de tegemoetkoming dan hetzelfde als wanneer de aanvraag voor 31 augustus 2020 zou zijn ingediend, omdat pas bij de definitieve berekening wordt bepaald of er recht op NOW bestaat en wat dan de definitieve tegemoetkoming zou zijn.
10.2.
Namens de minister is ter zitting toegelicht dat de tegemoetkoming NOW-2 gefaseerd wordt verstrekt. Dat betekent dat aan het definitieve besluit een verleningsbesluit voorafgaat. Voordat de minister de tegemoetkoming kan vaststellen, moet er eerst een tegemoetkoming zijn verleend. Dat was bij eiseres niet het geval.
10.3.
De rechtbank overweegt dat de tegemoetkoming NOW-2 in de vorm van een subsidie wordt verstrekt. Uit de systematiek van de NOW-2 blijkt dat deze subsidieverstrekking gefaseerd plaatsvindt. De artikelen 11, 12 en 13 van de NOW-2 regelen de subsidieverlening, de hoogte van het verleningsbedrag en de hoogte van het subsidievoorschot. Artikel 15 van de NOW-2 bevat de verplichtingen die bij de subsidieverlening worden opgelegd. Artikel 18 van de NOW-2 regelt vervolgens de subsidievaststelling en artikel 19 bepaalt onder meer dat het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk kan worden teruggevorderd indien niet is voldaan aan de verplichtingen uit de artikelen 15, 16 of 17 van de NOW-2. De verstrekking van de tegemoetkoming omvat dus twee besluiten van de minister, waarbij het vaststellingsbesluit voortbouwt op wat in het verleningsbesluit is bepaald. De rechtbank oordeelt dat de NOW-2 een directe vaststelling zonder voorafgaande verlening niet mogelijk maakt. Deze beroepsgrond treft daarom geen doel.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 23 december 2020 in stand blijft en dat de aanvraag van eiseres voor een tegemoetkoming NOW-2 op juiste gronden is afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.J. Hardy, rechter, in aanwezigheid van E.M. Hendriks – van der Haar, griffier
.De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022
griffier rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op 2 september 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke regelgeving

Tweede tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-2)

Artikel 10. Aanvraag van de subsidieverlening

1. De werkgever dient een subsidieaanvraag in door middel van een door de Minister beschikbaar gesteld formulier.
2. Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend vanaf 6 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020.
3. De werkgever kan eenmaal per loonheffingennummer een subsidieaanvraag indienen.
4. (…).

Artikel 11. Verlening van de subsidie

1. De Minister besluit binnen 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag tot subsidieverlening.
2. De subsidiebeschikking vermeldt in ieder geval:
a. de periode waarvoor de subsidie wordt verleend;
b. de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening en het voorschot;
c. de verplichtingen, bedoeld in artikel 15, 16 en 17, waaraan de werkgever moet voldoen; en
d. de termijn waarbinnen de vaststelling van de subsidie moet worden aangevraagd.
3. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt niet het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

Artikel 12. Berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening

De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B x 4 x 1,4 x 0,9
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B voor de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 8, eerste tot en met vierde lid.

Artikel 13. Voorschot

1. De Minister verstrekt de werkgever bij de beschikking tot subsidieverlening een voorschot.
2. De hoogte van het voorschot bedraagt 80% van het bedrag van de verlening, bedoeld in artikel 12.
3. Het voorschot wordt betaald in ten hoogste twee termijnen.

Artikel 14. (…)

Artikel 15. Verplichtingen

Aan de werkgever aan wie subsidie wordt verleend, worden de volgende verplichtingen opgelegd:
a. de werkgever is verplicht de loonsom zoveel mogelijk gelijk te houden;
b. de werkgever doet in de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 geen verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gedurende het tijdvak waarover de subsidie is verleend;
c. de werkgever is verplicht om, indien hij in de periode van 30 mei 2020 tot en met 30 september 2020 een melding doet als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet melding collectief ontslag:
1*. over het voorgenomen collectief ontslag op overeenstemming gericht overleg te voeren met de belanghebbende verenigingen van werknemersverenigingen, of bij gebreke daarvan een andere vertegenwoordiging van werknemers; en
2*. niet eerder dan vier weken na de melding verzoeken om toestemming te doen om arbeidsovereenkomsten in het kader van het collectief ontslag op te zeggen op grond van artikel 669, derde lid, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
d. de werkgever is verplicht de subsidie uitsluitend aan te wenden voor het doel waarvoor de subsidie is verstrekt, met dien verstande de subsidie in ieder geval wordt aangewend voor de betaling van loonkosten;
e. de werkgever is verplicht de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden, of bij het ontbreken daarvan, de werknemers te informeren over de subsidieverlening;
f. de werkgever is verplicht zich in te spannen om werknemers te stimuleren om deel te nemen aan een ontwikkeladvies of aan scholing;
g. de werkgever voert een zodanig controleerbare administratie dat alle voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde gegevens kunnen worden nagegaan en verleent desgevraagd tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie inzage in deze administratie;
h. de werkgever doet de loonaangifte op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 op de voorgeschreven momenten;
i. de werkgever meldt onverwijld en schriftelijk aan de Minister indien zich omstandigheden voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie;
j. de werkgever overlegt na afloop van de periode waarover subsidie is verleend een definitieve opgave van de omzetdaling in de omzetperiode; en
k. de werkgever werkt tot vijf jaar na de datum van vaststelling van de subsidie, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie, de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan, of de ontwikkeling van het beleid van de Minister.

Artikel 16. Verplichting overleggen accountantsverklaring

1. De werkgever aan wie subsidie wordt verleend is verplicht bij de aanvraag van de vaststelling van de subsidie een verklaring over de naleving van de subsidievoorwaarden, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het accountantsberoep, te overleggen. Deze verklaring voldoet aan standaarden die door de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants zijn vastgesteld, met inachtneming van het Accountantsprotocol dat door de Minister wordt vastgesteld.
2. Van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen is de werkgever vrijgesteld, indien het totale voorschot dat is verstrekt aan die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, zevende lid, minder is dan € 100.000,–. In afwijking van de vorige zin geldt de vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen niet indien de totale subsidie voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, zevende lid, wordt vastgesteld op een bedrag van € 125.000,– of meer, of indien de werkgever heeft verzocht om toepassing van artikel 7.
3. De werkgever die op grond van het tweede lid is vrijgesteld van de verplichting om een verklaring van een accountant over te leggen, overlegt ten behoeve van de vaststelling van de subsidie een door de Minister beschikbaar gesteld formulier met een verklaring van een deskundige derde waarmee de omzetdaling wordt bevestigd. De Minister wijst aan welke deskundige derden een verklaring kunnen afgeven.
4. Van de verplichting om een verklaring van een deskundige derde te overleggen is de werkgever vrijgesteld, indien het totale voorschot voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, zevende lid, dat verstrekt is minder dan € 20.000,– bedraagt. In afwijking van de vorige zin geldt de vrijstelling van de verplichting om een verklaring van een deskundige derde te overleggen niet indien de totale subsidie voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, zevende lid, wordt vastgesteld op een bedrag van € 25.000,– of meer.

Artikel 17. Verplichting niet uitkeren dividenden en bonussen

1. De werkgever of rechtspersoon keert over 2020, tot en met de datum van de vergadering waarin de jaarrekening wordt vastgesteld in 2021, geen dividenden uit aan aandeelhouders of bonussen aan de Raad van Bestuur, bestuur en directie van het concern en de rechtspersoon of vennootschap, waaronder mede begrepen winstdelingen, en kopen geen eigen aandelen in. Met dividend worden andere winstuitkeringen aan derden gelijkgesteld.
2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien het totale voorschot dat is verstrekt aan die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, zevende lid, minder is dan € 100.000,–. In afwijking van de vorige zin is het eerste lid wel van toepassing, indien de totale subsidie voor die natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, zevende lid, wordt vastgesteld op een bedrag van € 125.000,– of meer.
3. Indien artikel 7 wordt toegepast, keert de werkgever of rechtspersoon, de groep, en de moedermaatschappij, bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, over 2020, tot en met de datum van de vergadering waarin de jaarrekening wordt vastgesteld in 2021, geen dividenden uit aan aandeelhouders of bonussen aan de Raad van Bestuur, bestuur en directie van het concern en de rechtspersoon of vennootschap waarop artikel 7 wordt toegepast, waaronder mede begrepen winstdelingen, en kopen de rechtspersonen binnen de groep geen eigen aandelen in. Met dividend worden andere winstuitkeringen aan derden gelijkgesteld.
4. Indien de werkgever, rechtspersoon, natuurlijke persoon of groep verplicht is op grond van een vaststellingsverklaring met de Belastingdienst of een wettelijke plicht om dividend uit te keren dan blijft dit toegestaan voor het gedeelte waarover de plicht, bedoeld in het eerste en derde lid, geldt.
5. Indien artikel 7 wordt toegepast, beschikt de werkgever of de rechtspersoon over een voorafgaand aan de subsidieaanvraag verstrekte schriftelijke verklaring van het groepshoofd, bedoeld in artikel 406, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, en de moedermaatschappij, bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit blijkt dat gehandeld zal worden overeenkomstig het derde lid.
6. Indien de werkgever of rechtspersoon een boekjaar heeft aangewezen dat niet op een kalenderjaar is gebaseerd, dan geldt de verplichting in het eerste lid voor het boekjaar of de boekjaren waarin in de periode 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 valt tot en met de vergadering waarin de jaarrekening van dat boekjaar, danwel dat laatste boekjaar, wordt vastgesteld. De vorige zin is van overeenkomstige toepassing op het derde lid, met dien verstande dat dit geldt voor de groep of moedermaatschappij, bedoeld in artikel 24a van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 18. Subsidievaststelling

1. De werkgever vraagt de vaststelling van de subsidie binnen 24 weken na 15 november 2020 aan, door middel van een door de Minister vast te stellen formulier. Indien de omzetperiode eindigt na 15 november 2020 vraagt de werkgever de vaststelling van de subsidie aan binnen 24 weken na afloop van de omzetperiode. De termijn, bedoeld in de eerste of tweede zin, bedraagt 38 weken, indien de werkgever op grond van artikel 16, eerste lid, een verklaring van een accountant overlegt. Artikel 10, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Bij de aanvraag van de vaststelling worden in ieder geval meegezonden:
a. de definitieve gegevens over de omzetdaling in de omzetperiode, alsmede documentatie en informatie waaruit dit blijkt;
b. een verklaring waaruit blijkt of in de periode, bedoeld in artikel 6, vijfde lid, onderdelen of activiteiten zijn afgestoten;
c. de verklaring van een accountant of een derde, bedoeld in artikel 16, eerste en derde lid; en
d. een verklaring dat voldaan is aan de in artikel 15, onderdelen a, d, e en g tot en met k, en artikel 17 genoemde verplichtingen;
3. De werkgever die bij de aanvraag van de vaststelling verzoekt om toepassing van artikel 7, zendt de stukken mee waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden uit artikel 7, voorzien van een verklaring van een accountant, waaruit dat blijkt.
4. Indien aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon of groep als bedoeld in artikel 6, zevende lid, een voorschot wordt verstrekt van € 100.000,– of meer, of indien de hoogte van de subsidie die wordt verstrekt € 125.000,– of meer bedraagt, vult de werkgever, die geen verklaring van een accountant heeft meegezonden, op verzoek van de minister de aanvraag binnen 14 weken aan met een verklaring van een accountant.
5. Bij de aanvraag van de vaststelling maakt de werkgever kenbaar:
a. of voldaan is aan de voorwaarden voor verlaging op grond van artikel 9, eerste lid; en
b. indien dat het geval is, of aan de voorwaarden voor het niet toepassen van de verlaging op grond van artikel 9, tweede lid, is voldaan, voorzien van de stukken waaruit dat blijkt.
6. De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 8, met dien verstande dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, indien:
a. de omzetdaling in de omzetperiode minder dan 20% bedraagt;
b. de werkgever geen verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 16, eerste lid, of een verklaring van een deskundige derde als bedoeld in artikel 16, derde lid, verstrekt, tenzij hij daarvan op grond van artikel 16, tweede en vierde lid, is vrijgesteld; of
c. de werkgever die verzocht heeft om toepassing van artikel 7, niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 7; of
d. indien in strijd is gehandeld met een verplichting, als bedoeld in artikel 17.
7. De Minister stelt de subsidie vast binnen 52 weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 19. Terugvordering

Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 15, 16 of 17, is voldaan.

Voetnoten

1.Staatscourant 2020, 34308, p. 32-33.
3.Staatscourant 2020, 19784, p. 16.
4.Tweedekamer.nl, 2020D35146.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van rechtbank Limburg van 26 mei 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:4269), rechtbank Oost-Brabant van 21 juli 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:2973) en rechtbank Oost-Brabant van 3 augustus 2022 (ECLI:NL:RBOBR:2022:3260).