Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2022
in de zaken tussen
[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers
de burgemeester van de gemeente Beek (de burgemeester)
Procesverloop
Overwegingen
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. Bij het primaire besluit heeft de burgemeester beperkingen aan de betoging van [verzoekers] gesteld die onder meer inhouden dat het gebruik van caravans niet is toegestaan. In het primaire besluit heeft de burgemeester toegelicht dat er beperkingen aan de betoging van [verzoekers] worden opgelegd ter bescherming van de gezondheid van de bewoners van de betreffende caravans met het oog op de komende winter en het gebrek aan voorzieningen voor de betreffende caravans. Ter bescherming van de verkeersveiligheid, omdat de caravans op het grasveld het vrij zicht op de weg ter plaatse beperken, met name bij het in- en uitrijden van de woonwagenlocatie. Ten slotte ter voorkoming van verdere wanordelijkheden, omdat de bewoners in de directe omgeving recht hebben op herstel van een ordelijke woon- en leefomgeving.
4. [Verzoekers] zijn het niet eens met het primaire besluit. Zij stellen zich allereerst op het standpunt dat de door de burgemeester opgenomen voorwaarde dat de caravans dienen te worden verwijderd feitelijk een verbod op het voortzetten van de betoging inhoudt. De gekozen vorm van een kampement is van essentieel belang voor hun betoging. Het continu blijven staan met kampeermiddelen is essentieel voor hun protest en laat hun manier van leven zien.
Het oordeel van de rechtbank
Dit brengt met zich dat de redelijke termijn ruim acht maanden is overschreden. Afgerond correspondeert daarmee een vergoeding van immateriële schade van € 1.000,- per eiser.
Het beroepschrift is ontvangen op 20 oktober 2020. De beroepsfase heeft daarmee (afgerond) 22 maanden, en daarmee 4 maanden en enkele dagen te lang geduurd. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk om de overschrijding van de redelijke termijn voor de helft toe te rekenen aan de bezwaarfase en voor de helft toe te rekenen aan de beroepsfase. Van de schadevergoeding dient verweerder € 500,- te betalen en de Staat der Nederlanden (de minister voor Rechtsbescherming) € 500.-.
Conclusie en gevolgen
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten per eiser op € 379,50 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). Voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling ter zitting van het verzoek om schadevergoeding bestaat in dit geval geen aanleiding.
Het door eisers betaalde griffierecht bedraagt € 178,- in het beroep met zaaknummer 20/2690. In het beroep met zaaknummer ROE 20/2691 waren eisers geen griffierecht verschuldigd.
Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan zowel verweerder als aan de rechtbank is toe te rekenen, komt deze vergoeding voor de helft voor rekening van verweerder en voor de helft voor rekening van de Staat.
Beslissing
16 augustus 2022