ECLI:NL:RVS:2014:4646
Raad van State
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- E. Helder
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wijziging bestemmingsplan Dorpskern De Rijp
Op 24 december 2014 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in de zaak tussen [appellant], wonend te De Rijp, en het college van burgemeester en wethouders van Graft-De Rijp. De zaak betreft een verzoek van [appellant] tot wijziging van het bestemmingsplan 'Dorpskern De Rijp (1e herziening)' om een aantal appartementen mogelijk te maken op het perceel [locatie] te De Rijp. Het college had eerder, op 11 oktober 2012, dit verzoek afgewezen. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 22 augustus 2013 het eerdere besluit herroepen, maar [appellant] heeft hiertegen beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak op 4 november 2014 ter zitting behandeld. [appellant] was bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.T.H. van Oostrum, terwijl het college werd vertegenwoordigd door R.S. van Diepen. Tijdens de zitting heeft [appellant] aangevoerd dat het besluit van 22 augustus 2013 onvolledig was, omdat het college niet met een nieuw besluit kwam dat de door hem gewenste ontwikkeling mogelijk maakte.
De Afdeling overwoog dat het procesbelang van [appellant] niet meer aanwezig was, aangezien het bestemmingsplan 'Graft en De Rijp' op 30 mei 2013 was vastgesteld en op 31 oktober 2013 in werking was getreden. Dit nieuwe bestemmingsplan had de bestemming 'Bedrijf' aan het perceel van [appellant] toegekend, en het college had geen bevoegdheid om deze bestemming te wijzigen. Hierdoor was de bevoegdheid van het college om een besluit te nemen over de wijzigingsbevoegdheid komen te vervallen. De Afdeling concludeerde dat [appellant] met zijn beroep geen nieuw besluit kon afdwingen en dat hij geen belang had bij een uitspraak op zijn beroep tegen het bestreden besluit.
De uitspraak resulteerde in de verklaring van niet-ontvankelijkheid van het beroep van [appellant]. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Helder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, griffier.