ECLI:NL:RBLIM:2022:5826

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
29 juli 2022
Zaaknummer
03/702755-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valsheid in geschrift door notaris bij opstellen van testamenten en volmachten voor dementerende vrouw

Op 29 juli 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een notaris, die werd beschuldigd van valsheid in geschrift. De verdachte, die als notaris optrad, had op verzoek van een bevriende kennis en direct belanghebbende, een testament, levenstestament en volmacht opgesteld voor een 76-jarige vrouw die leed aan dementie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet zorgvuldig had onderzocht of de vrouw wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten. De verdachte was op de hoogte van de dementie van de vrouw en wist dat zij de Nederlandse taal niet beheerste, terwijl de akten in het Nederlands waren opgesteld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor bewuste samenwerking met een medeverdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte de noodzaak voor notarissen om hun zorgvuldigheidsverplichtingen na te komen, vooral in gevallen met kwetsbare cliënten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/702755-17
Tegenspraak (gemachtigde raadsman)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.M.H. Zuketto, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 1 juli 2022. Het onderzoek ter terechtzitting is op 15 juli 2022 gesloten. De verdachte is tijdens de inhoudelijke behandeling niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet samen met een ander valsheid in geschrift heeft gepleegd in een of meer authentieke akte(n).

3.De voorvragen

3.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is. In de tekst van de tenlastelegging worden namelijk zowel elementen uit artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zoals het ‘valselijk opmaken’, als elementen uit artikel 227 Sr, zoals het ‘doen opmaken’, wat lijkt op ‘doen opnemen’, genoemd. Dit, terwijl artikel 225 Sr ziet op het valselijk opmaken en artikel 227 Sr op het doen opnemen van een valse opgave. De raadsman heeft aangevoerd dat een verdachte ten aanzien van één feitelijke gedraging niet zowel pleger van artikel 225 Sr als pleger van artikel 227 Sr kan zijn. De tenlastelegging voldoet in zijn ogen dan ook niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en moet nietig worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de raadsman moet worden verworpen. Daartoe hebben zij naar voren gebracht dat zij zich aansluiten bij de beslissing van de rechtbank van 9 december 2020 op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld dat de tenlastelegging gezien haar inhoud ziet op de delictsomschrijving overeenkomstig het bepaalde in de wetsartikelen 225 juncto 226 Sr en dat er geen sprake is van een innerlijke tegenstrijdigheid. Hoewel de officieren van justitie begrijpen dat bewoordingen in de tenlastelegging, zoals ‘doen opmaken’ en ‘laten opmaken’, vragen oproepen bij de verdediging, benadrukken zij dat het openbaar ministerie weloverwogen de keuze heeft gemaakt de formulering
‘doen opnemen’
- die voorkomt in de wettekst van artikel 227 Sr - niet in de tenlastelegging op te nemen. Dit omdat het volgens de officieren van justitie nooit de bedoeling is geweest om artikel 227 Sr aan de verdachte ten laste te leggen. Van meet af aan heeft het openbaar ministerie beoogd om beide verdachten ter zake medeplegen van hetzelfde delict te vervolgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging voldoende feitelijk en duidelijk is als bedoeld in artikel 261 Sv. Hoewel er mogelijk sprake is van een tenlastelegging die zou kunnen zien op twee verwante strafbare feiten, maakt dit niet dat de feitelijke omschrijving onvoldoende duidelijk is en dat de verdachte niet heeft kunnen begrijpen wat hem wordt verweten. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen sprake van een obscuur libel. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat zij eerder, bij de beslissing op het bezwaarschrift tegen de dagvaarding, heeft geoordeeld dat de tenlastelegging gezien haar inhoud ziet op de delictsomschrijving overeenkomstig het bepaalde in de wetsartikelen 225 juncto 226 Sr.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde medeplegen van valsheid in geschrifte wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Daartoe hebben zij naar voren gebracht dat als een notaris voor iemand een algehele volmacht, een testament en een levenstestament opstelt zonder dat hij diens wilsbekwaamheid en vrije wilsvorming heeft vastgesteld, de akten daarmee per definitie vals zijn. De akten behelzen dan namelijk niet waarvan zij getuigen: de wilsbekwaamheid en vrije wilsvorming. Daarnaast bevatten de genoemde akten meerdere valsheden in de vorm van feitelijke onjuistheden.
De officieren van justitie hebben naar voren gebracht dat uit de stukken van de procedure van bewindvoering en mentorschap over mevrouw [slachtoffer] , die dateren van januari 2016, volgt dat zij in toenemende mate leed aan dementie en dat zij de Nederlandse taal niet machtig was. Volgens de officieren van justitie is het niet mogelijk dat diezelfde persoon dan op 13 juni 2016
compos mentisis en dat zij de formele en juridische teksten van de drie in de Nederlandse taal opgestelde notariële akten kon begrijpen of doorgronden. De verdachte wist dat mevrouw [slachtoffer] leed aan dementie en onder bewind stond. Dat de verdachte door het stellen van enkele vragen, ten antwoord waarop werd geknikt, heeft kunnen vaststellen dat [slachtoffer] desalniettemin wilsbekwaam was, is volgens de officieren van justitie niet alleen ongeloofwaardig, maar daarmee zou bovendien evenmin sprake zijn van een afdoende onderzoek gericht op de vaststelling van de wilsbekwaamheid. Zij concluderen dat de verdachte de wil van [slachtoffer] niet op onafhankelijke en deugdelijke wijze heeft vastgesteld.
Ten aanzien van het medeplegen hebben de officieren van justitie zich op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] . Daartoe hebben zij naar voren gebracht dat hoewel de verdachte de meest zwaarwegende uitvoeringshandelingen heeft verricht, namelijk het opstellen en laten passeren van de authentieke akten, de medeverdachte daarbij een zodanig initiërende en sturende rol heeft gehad, dat sprake is van medeplegen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de tenlastegelegde valsheid die ziet op het opnemen van de wil van mevrouw [slachtoffer] heeft de raadsman primair aangevoerd dat dit een tuchtrechtelijk verwijt betreft. Deze onderdelen van de tenlastelegging kunnen volgens de raadsman geen valsheid in geschrifte opleveren en zijn daarmee niet te kwalificeren. Dit moet volgens de raadsman leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van deze onderdelen van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van opzet en oogmerk.
Ten aanzien van de valsheid die ziet op het opnemen van een onjuist woonadres heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van dit onderdeel moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is geweest van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het opnemen van een onjuist woonadres. Daarnaast zijn de akten niet gepasseerd met als doel te bewijzen waar mevrouw [slachtoffer] woonachtig was en ontbreekt het oogmerk bij de verdachte.
Ten aanzien van de valsheid die ziet op het opnemen dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal voldoende verstond, heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van deze onderdelen moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerste. Bij de verdachte ontbreekt het opzet en het oogmerk.
Ten aanzien van resterende valsheden heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte van deze onderdelen moet worden vrijgesproken, omdat hij gebruik heeft gemaakt van vaste, in het notariaat veel gebruikte tekstmodellen. De verdachte heeft aanpassing van die algemene tekst aan de individuele situatie niet met opzet achterwege gelaten. Het niet aanpassen van standaardteksten doet niets af aan de geldigheid van de akten en heeft ook geen gevolgen voor de in de akten geregelde levenssituatie van mevrouw [slachtoffer] . Daarnaast ontbreekt het oogmerk bij de verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1
Korte inleiding
Op 3 september 2017 doorzocht de politie de woning van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en haar echtgenoot [echtgenoot medeverdachte] (hierna: [echtgenoot medeverdachte] ) aan de [adres 1] te Maastricht. Dit vond plaats in het kader van een strafrechtelijk onderzoek jegens [echtgenoot medeverdachte] . [2] In de woning werden onder meer afschriften van verschillende authentieke akten aangetroffen, te weten van een testament, een algehele volmacht en een levenstestament op naam van mevrouw [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), de op 29 juli 2016 overleden moeder van [medeverdachte] . [3] Het ging om drie getekende afschriften inclusief stempels van notaris mr. [verdachte] , zijnde de verdachte. Ook werd een declaratie van notariskantoor [verdachte] voor het laten opmaken van deze akten in de woning aangetroffen. [4]
Vervolgens diende de politie een aanvraag in tot doorzoeking van het notariskantoor van de verdachte. Die doorzoeking vond plaats op 16 november 2017. [5]
4.3.2
De authentieke akten
Tijdens de doorzoeking van notariskantoor [verdachte] werden onder meer de volgende drie originele notariële akten aangetroffen, allen gepasseerd op 13 juni 2016:
- een testament op naam van mevrouw [slachtoffer] ; [6]
- een levenstestament op naam van mevrouw [slachtoffer] ; [7]
- een algehele volmacht op naam van mevrouw [slachtoffer] . [8]
In het testament en de algehele volmacht was opgenomen dat [slachtoffer] wenste dat [medeverdachte] als enig erfgenaam dan wel gevolmachtigde werd aangewezen. Verder was opgenomen dat
[slachtoffer] had verklaard dat zij de taal van de akten voldoende verstond en geen vertaling nodig had. [9]
In het levenstestament was opgenomen dat [slachtoffer] wenste dat [medeverdachte] als algemeen gevolmachtigde werd aangewezen en voor het geval [medeverdachte] hier geen gebruik van kon of wilde maken, [echtgenoot medeverdachte] werd aangewezen als algemeen gevolmachtigde. In deze akte was verder opgenomen dat [slachtoffer] de maatregelen in dit levenstestament trof om te voorkomen dat over haar goederen beschermingsbewind of mentorschap werd ingesteld, dat zij zo lang mogelijk thuis wilde blijven wonen en dat [slachtoffer] had verklaard dat zij de taal van de akte voldoende verstond en geen vertaling nodig had. [10]
4.3.3
Verdere relevante feiten en omstandigheden
Op 10 november 2015 nam [slachtoffer] haar intrek bij Martha Flora te Maastricht, een verpleeghuis gespecialiseerd in ouderen met dementie. [echtgenoot medeverdachte] , de echtgenoot van medeverdachte [medeverdachte] en huisarts van beroep, werd vanaf dat moment de behandelend huisarts van [slachtoffer] . [11]
Op 6 december 2015 diende [medeverdachte] bij de rechtbank Limburg een verzoek tot onderbewindstelling en instelling van mentorschap in voor [slachtoffer] . [12]
Op 15 december 2015 stuurde [echtgenoot medeverdachte] een e-mail naar de verdachte met daarin onder meer en zakelijk weergegeven de volgende inhoud: [13]
Een eenvoudig testament gewenst, geen spoed, aldus uw confrère d’ Amsterdam! Bewindvoering is 6 dg geleden aangevraagd.
Ter onderbouwing van het verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap liet [medeverdachte] een tweetal brieven aan de kantonrechter te Maastricht toekomen. Deze brieven waren geschreven door behandelend huisarts [echtgenoot medeverdachte] . De eerste brief dateert van 6 december 2015 en had onder meer en zakelijk weergegeven de volgende inhoud: [14]
Vanwege matige dementie is het noodzakelijk dat Mw. [slachtoffer]
onderbewindstelling en mentorschap krijgt.
De tweede brief dateert van 14 januari 2016 en had onder meer en zakelijk weergegeven de volgende inhoud: [15]
In verband met een verzoek voor onderbewindstelling van Mevrouw [slachtoffer] kan ik verklaren dat ze de Nederlandse taal niet machtig is en Frans niet meer wenst te begrijpen. Ze spreekt vloeiend Duits en begrijpt Engels. Tevens is haar dementie zodanig ver gevorderd dat ik niet merk dat ze iets kan verklaren wat uw Rechtbank van verdere feiten en inschattingen van dienst kan doen zijn. Mevrouw naar een zitting brengen of haar bezoeken is inderdaad verspilling van tijd en energie van uw Rechtbank.
Ook de locatiemanager van Martha Flora informeerde de rechtbank in het licht van de gedane verzoeken. Haar brief aan de rechtbank van 18 januari 2016 had onder meer en zakelijk weergegeven de volgende inhoud: [16]
Naar aanleiding van uw schrijven willen wij bevestigen dat mevr. [slachtoffer] niet meer in
staat is om een zitting bij te wonen of om gehoord te worden. Zie medische gegevens.
De kantonrechter benoemde naar aanleiding van bovenstaande verzoeken van [medeverdachte] met ingang van 16 maart 2016 [medeverdachte] als bewindvoerder en mentor van haar moeder
[slachtoffer] . [17]
Bij de doorzoeking van het notariskantoor werd een brief aangetroffen, d.d. 22 mei 2016, met als afzender [medeverdachte] en gericht aan de verdachte, waarin zij de
(gezondheids-)situatie van haar moeder [slachtoffer] uitvoerig uiteenzette. Deze brief had onder meer en zakelijk weergegeven de volgende inhoud: [18]
Vanaf 2013 werd ze begeleid met de diagnose dementie, waarbij er reeds in 2014 door hulpverleners overwogen werd om beschermingsmaatregelen aan de Franse rechtbank te vragen. Duidelijk werd dat ze op 7 verschillende adressen probeerden haar dementie te beheersen. Aan de voogd en de rechtbank van moeder maakten we duidelijk dat mijn partner [echtgenoot medeverdachte] , huisarts met ook specialisatie dementenzorg, en ik van inzicht waren dat ze beter af was bij ons in Maastricht te wonen. Na hun toestemming haalden we mijn moeder op en benutten het laatste vrije bed in Martha Flora Maastricht, per 11 november 2015. Per 18 maart 2016 erkende de Maastrichtse rechtbank mij als voogd, waarna een maand later de voogdij in Frankrijk formeel beëindigde.
Op 8 juni 2016 stuurde [echtgenoot medeverdachte] per e-mail aan de verdachte: [19]
Voor [slachtoffer] . In bijzijn [medeverdachte] & [echtgenoot medeverdachte] . Maandag as om 16 “ter kantore”.
Op 13 juni 2016 vond op het notariskantoor van de verdachte in Maastricht in aanwezigheid van medeverdachte [medeverdachte] en [echtgenoot medeverdachte] de bespreking van de akten met [slachtoffer] plaats. De drie akten passeerden op dezelfde dag. [20]
De verdachte heeft over de gang van zaken en het opmaken van de akten onder meer en zakelijk weergegeven het volgende verklaard: [21]
Dochter en schoonzoon hebben contact met mij gezocht. Er is gesproken over wat er gemaakt moest worden: een duidelijke uiterste wilsbeschikking en de benodigde volmachten om de zaken voor mevrouw te kunnen regelen. Het initiatief tot het laten opmaken van een testament, een levenstestament en een volmacht is uitgegaan van [betrokkene] en de familie. Met de familie bedoel ik [medeverdachte] en [echtgenoot medeverdachte] . We hebben overlegd wat er conform de aanwijzingen van [betrokkene] geregeld zou moeten worden. Een testament, om de wettelijke erfopvolging vast te leggen. Die andere stukken zijn opgemaakt ter verzorging van de belangen van die mevrouw. De familie heeft daarom gevraagd. Vooral de dochter.
Op 13 juni 2016 heb ik die mevrouw ontvangen. Ik heb de aktes integraal met haar doorgenomen en daarna zijn ze getekend. Dit was bij mij op kantoor. Ze was samen met haar dochter en aanstaande schoonzoon. Ik weet dat mevrouw [slachtoffer] eerst onder bewindvoering in Frankrijk stond. Volgens mij is die bewindvoering in Frankrijk beëindigd en zou die overgedragen worden aan een Nederlandse bewindvoerder. Ik wist dat zij in een voogdijregeling zat. Dat is een bewindssituatie. Ik heb één keer met [slachtoffer] over haar testament en levenstestament gesproken en dat was tijdens het passeren van deze akten. Er is eerst overleg geweest met [echtgenoot medeverdachte] en [medeverdachte] naar aanleiding van de aanwijzingen van hun adviseur voor de Frankijkzaken en toen heb ik de standaardconcepten opgemaakt. Die heb ik gemaild naar [medeverdachte] . Van tevoren heb ik de akten niet met mevrouw doorgenomen. De concepten zijn via het e-mailadres van [medeverdachte] van tevoren ter beschikking gesteld. De concepten waren in het Nederlands. En toen dat akkoord was, is er een afspraak gemaakt en zijn die stukken integraal uitgelegd in het Duits. Aan mevrouw [slachtoffer] . En toen zijn ze getekend.
Ik heb de akte duidelijk uitgelegd in de Duitse taal. Ik weet niet hoe in de akte terecht is gekomen dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal voldoende verstond. Ik heb [slachtoffer] niet onder vier ogen gesproken om te vragen wat haar wil was. Ze
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] en [echtgenoot medeverdachte] )hebben erbij gezeten. Het klopt dat ik mevrouw [slachtoffer] niet alleen heb gesproken. Het is een omissie van mijn kant dat ik niet heb vastgelegd dat ik de aktes met haar in het Duits heb besproken. Ik ben geen beëdigd tolk-vertaler. Ik weet niet of ze het niet kon lezen. Ik zeg niet dat ik de akten in het Duits heb voorgelezen. Ik heb het uitgelegd en toegelicht in het Duits.
[medeverdachte] heeft mij eens een brief gestuurd over haar moeder, maar ik weet niet wat ik met die brief kon op dat moment.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft bij de politie onder meer en zakelijk weergegeven het volgende verklaard: [22]
Ik sprak Duits met mijn moeder.
Professor mr. J.S.L.A.W.B. Roes, hoogleraar Ethiek, grondslagen en geschiedenis van het notariaat, heeft onder meer op 17 juni 2018 over het handelen van de verdachte in deze zaak gerapporteerd: [23]
Notaris [verdachte] wist dat het vermogen van mevrouw [slachtoffer] onder bewind was gesteld en hij kende ook de reden waarom: dementie.
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft in mei 2006 een Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening (hierna: Stappenplan) geïntroduceerd, welk Stappenplan in april 2013 is geactualiseerd. Hoewel het niet-hanteren van het Stappenplan niet zonder meer en derhalve in alle gevallen tot (tuchtrechtelijke) aansprakelijkheid van de notaris leidt, had notaris [verdachte] naar mijn mening het bedoelde Stappenplan moeten volgen. Het Stappenplan geeft belangrijke indicatoren op grond waarvan een notaris aanleiding heeft om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van een cliënt. In casu waren 10 van de 13 in het Stappenplan genoemde indicatoren aan de orde. Bij notaris [verdachte] hadden daarom allerlei alarmbellen moeten hebben gaan rinkelen, hetgeen kennelijk niet is gebeurd. Notaris [verdachte] had ernstige twijfels moeten hebben gehad aangaande de wilsbekwaamheid van mevrouw [slachtoffer] . Hij had zich ten zeerste hebben moeten afvragen of mevrouw [slachtoffer] de drie akten nog wel had kunnen ondertekenen en of zij de daarin vervatte rechtshandelingen nog wel begreep of kon begrijpen. Kortom: of zij nog wel
compos mentiswas.
De notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft op
12 januari 2021 het handelen van de verdachte, als notaris, tuchtrechtelijk beoordeeld. Het gerechtshof overwoog in die uitspraak onder meer en zakelijk weergegeven als volgt: [24]
Het hof is van oordeel dat de notaris met zijn handelwijze zijn kerntaken als notaris
ernstigheeft veronachtzaamd. Notariële kernwaarden als ‘onafhankelijkheid’, ‘onpartijdigheid’ en ‘zorgvuldigheid’ zijn door de notaris op grove wijze geschonden. Bij de totstandkoming van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht heeft de notaris niet aan zijn informatie- en Belehrungsplicht voldaan. De notaris heeft niet met de in dit geval vereiste hoge mate van zorgvuldigheid onderzocht of moeder wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten. Juist in een zaak als deze had hij dat wel moeten doen. Zijn cliënte, de moeder, was een kwetsbare persoon, die op leeftijd was en niet de taal waarin de akten zijn gesteld beheerste. Alles wees erop dat haar geestelijke gezondheid ernstig was aangetast en dat zij dementerend was en volledig afhankelijk van haar dochter en de huisarts. De notaris heeft op geen enkele wijze oog gehad voor de kwetsbare positie van de moeder, laat staan dat hij zijn handelen daarop heeft afgestemd. Door enkel en alleen af te gaan op de informatie van de dochter en de huisarts/schoonzoon, nota bene twee (in)direct belanghebbenden bij de betreffende akten, heeft hij zich niet kritisch opgesteld ten opzichte van diensten die van hem worden verlangd.
4.3.4
Bewijsoverweging rechtbank omtrent valse opgaven
4.3.4.1 De wilsbepaling
Uit de rapportage van de deskundige Roes en de tuchtrechtelijke uitspraak van het gerechtshof Amsterdam blijkt dat de verdachte met zijn handelwijze zijn kerntaken als notaris
ernstigheeft veronachtzaamd. Bij de totstandkoming van de drie akten heeft de verdachte de plichten die in dat verband aan een notaris worden gesteld niet nageleefd en hij heeft niet met de in dit geval vereiste hoge mate van zorgvuldigheid onderzocht of [slachtoffer] wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten. Dit terwijl daar gelet op de voor hem kenbare omstandigheden wel de noodzaak toe bestond. Ten eerste het feit dat het initiatief tot het laten opmaken van de drie akten naar eigen zeggen van de verdachte niet bij mevrouw [slachtoffer] zelf lag, maar bij de direct begunstigde, namelijk haar dochter. De input die geleid heeft tot de opgestelde concepten kwam dus niet van comparante zelf en de verdachte heeft – in tegenstelling tot hetgeen bijvoorbeeld in de algehele volmacht is opgenomen – aan mevrouw [slachtoffer] voorafgaand aan het verlijden van de akten ook geen mogelijkheid geboden om van die inhoud (die haar wil diende te weerspiegelen) kennis te nemen. Ten tweede wist de verdachte dat mevrouw [slachtoffer] leed aan dementie, dat zij in verpleeghuis Martha Flora verbleef, dat zij onder bewind en mentorschap stond en dat zij de taal waarin de akten waren opgesteld niet (voldoende) beheerste. De verdachte heeft slechts eenmaal – ten tijde van het verlijden van de akten – met mevrouw [slachtoffer] over deze akten gesproken, waarbij de begunstigde nota bene aanwezig was en welk gesprek plaatsvond in een andere taal (Duitse taal) dan die waarin de akten zijn verleden (Nederlandse taal). Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de verdachte niet zorgvuldig en adequaat heeft onderzocht of [slachtoffer] op 13 juni 2016 wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten. Door dat na te laten, kon de verdachte niet vaststellen wat de wil van
[slachtoffer] was. Door desondanks in de drie authentieke akten op te nemen dat deze de wil van [slachtoffer] behelsden, zonder dit op een onafhankelijke en deugdelijke manier te hebben vastgesteld, is de rechtbank van oordeel dat valsheid in geschrifte is gepleegd.
Daar waar de akten voorzien in opgaven die de wil van [slachtoffer] weergeven is derhalve sprake van valsheid in geschrifte, waarbij de rechtbank de volgende opgaven als vals aanmerkt:
  • in het testament en de algehele volmacht de opgaven dat [slachtoffer] wenste dat [medeverdachte] als enig erfgenaam dan wel gevolmachtigde werd aangewezen;
  • in het levenstestament de opgave dat [slachtoffer] wenste dat [medeverdachte] als algemeen gevolmachtigde werd aangewezen en voor het geval [medeverdachte] hier geen gebruik van kon of wilde maken, [echtgenoot medeverdachte] werd aangewezen als algemeen gevolmachtigde;
  • in het levenstestament de opgave dat [slachtoffer] de maatregelen in dit levenstestament trof om te voorkomen dat over haar goederen beschermingsbewind of mentorschap werd ingesteld;
  • in het levenstestament de opgave dat zij zo lang mogelijk thuis wilde blijven wonen;
  • in het levenstestament de opgave dat de volmacht ook gold voor beslissingen over plaatsing in en overplaatsing van en naar medische en/of verzorgingsinstellingen.
4.3.4.2 De taal
De rechtbank komt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, tot het oordeel dat valsheid in geschrifte is gepleegd door in de drie akten op te nemen onder het kopje “geen tolk/vertaling” dat [slachtoffer] zou hebben verklaard dat zij de taal van de akten voldoende verstond en geen vertaling nodig had. Dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal niet voldoende verstond, leidt de rechtbank af uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] en het schrijven van huisarts [echtgenoot medeverdachte] aan de rechtbank van 14 januari 2016. Die bevindingen worden bovendien bevestigd in de verklaring van de verdachte zelf. Hij heeft immers verklaard dat hij de akten met mevrouw [slachtoffer] in de Duitse taal heeft besproken, welk gegeven bevestigt dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal inderdaad niet (voldoende) verstond en vertaling nodig en geboden was.
De volgende opgaven in de akten dienen dientengevolge als vals te worden aangemerkt:
- in het testament, de algehele volmacht en het levenstestament de opgave dat
[slachtoffer] zou hebben verklaard dat zij de taal van de akten voldoende verstond en geen vertaling nodig had.
4.3.4.3 Het woonadres
Mevrouw [slachtoffer] stond vanaf 23 mei 2016 ingeschreven op het adres Sint Pieterstraat 23, 6211 JM Maastricht, zijnde het adres van verpleeghuis Martha Flora. Voorafgaand aan de inschrijving op dit adres stond zij ingeschreven op het adres [adres 2] .
De rechtbank is van oordeel dat, hoewel het opnemen van het adres [adres 2] als het woonadres van [slachtoffer] een feitelijke onjuistheid betreft, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat opzettelijk, ook niet in voorwaardelijke zin, een vals woonadres in de akten is opgenomen. Dat het adres tijdens het passeren van de akten niet meer is geverifieerd, moet naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezien als een opzettelijke valse opgave, eerder als een administratieve omissie. De verdachte zal aldus van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.3.5
Bewijsoverweging rechtbank opzet en oogmerk
Zoals hierboven reeds uiteengezet komt de rechtbank tot de conclusie dat ten aanzien van de drie authentieke akten valsheid in geschrifte is gepleegd.
Artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover hier van belang:
“Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 225 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘valselijk heeft opgemaakt’ zijn gebruikt in de betekenis die die woorden hebben in die bepaling. In de bewoordingen ‘valselijk opgemaakt’ ligt besloten dat de verdachte opzet moet hebben gehad op het valselijk opmaken van een geschrift (vgl. HR 18 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9271).
De rechtbank overweegt ten aanzien van het opzet bij de verdachte als volgt.
De rechtbank heeft reeds onder 4.3.4.1 vastgesteld en uiteengezet dat de verdachte niet met de in dit geval vereiste hoge mate van zorgvuldigheid heeft onderzocht of [slachtoffer] wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten, terwijl hier wel de noodzaak toe bestond. Door op deze manier te handelen en enkel en alleen af te gaan op de informatie van de dochter, nota bene de direct belanghebbende bij de betreffende akten, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het opnemen van valse opgaven in authentieke akten heeft aanvaard.
Voor wat betreft het oogmerk overweegt de rechtbank dat de verdachte wist met welk doel de authentieke akten werden opgesteld, namelijk om de wettelijke erfopvolging vast te leggen en de beschikking te krijgen over een duidelijke uiterste wilsbeschikking en de benodigde volmachten en dat ze met dat doel als echt zouden worden gebruikt.
4.3.6
Overweging rechtbank medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
De rechtbank stelt vast dat de verdachte het testament, levenstestament en de algehele volmacht op naam van [slachtoffer] valselijk heeft opgemaakt. Door niet te onderzoeken of
[slachtoffer] wilsbekwaam was en haar wil vrij kon vormen, terwijl er alle reden was daaraan te twijfelen, heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het opnemen van valse opgaven.
Is er nu sprake van medeplegen? Voor medeplegen is weliswaar niet vereist dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering of van het vervullen van eenzelfde rol (die er hier ook niet is omdat het opmaken van een akte is voorbehouden aan een notaris), maar de verdachte moet wel opzet hebben op de samenwerking met zijn medepleger. Met andere woorden: medeplegers werken willens en wetens samen bij het verrichten van de delicteuze gedraging. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier onvoldoende feiten en omstandigheden waaruit die bewuste samenwerking is af te leiden, noch voorafgaand, noch na afloop van het opmaken van de akten. Dit maakt dat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 15 december 2015 tot en met 13 juni 2016 in de gemeente Maastricht, authentieke akten, te weten:
  • een testament op naam van mevrouw [slachtoffer] , gedateerd 13 juni 2016 en
  • een algehele volmacht op naam van mevrouw [slachtoffer] , gedateerd 13 juni 2016 en
  • een levenstestament op naam van mevrouw [slachtoffer] , gedateerd 13 juni 2016
zijnde telkens een authentieke akte die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die akten als echt en onvervalst door anderen te doen gebruiken, als ware hun opgaves in overeenstemming met de waarheid,
en bestaande die valsheid hierin dat hij, verdachte, in het testament en de algehele volmacht voornoemd, heeft opgenomen dat:
[slachtoffer] wenste dat [medeverdachte] als (enig) erfgenaam en/of gevolmachtigde werd
aangewezen, terwijl hij de laatste wilsbepaling van mevrouw [slachtoffer] niet onafhankelijk en deugdelijk heeft vastgesteld en
(onder het kopje "Geen tolk/vertaling") van genoemde akten dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal voldoende verstaat, terwijl hij, verdachte, wist dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerste en
bestaande die valsheid hierin dat hij, verdachte, in het levenstestament voornoemd, heeft opgenomen dat:
[slachtoffer] wenste dat [medeverdachte] als algemeen gevolmachtigde (inclusief medische
aangelegenheden) werd aangewezen en voor het geval [medeverdachte] geen gebruik kan
of wil maken van haar volmacht, de heer [echtgenoot medeverdachte] werd aangewezen tot
algemeen gevolmachtigde (inclusief medische aangelegenheden), terwijl hij de laatste wilsbepaling van mevrouw [slachtoffer] niet onafhankelijk en deugdelijk heeft vastgesteld en
(onder het kopje "doel van dit levenstestament") dat mevrouw [slachtoffer] de
maatregelen genoemd in het levenstestament treft om te voorkomen dat over haar
goederen beschermingsbewind of ten behoeve van haar persoon mentorschap wordt
ingesteld, terwijl zij op 13 juni 2016 reeds onder bewindvoering en mentorschap was geplaatst en
(onder het kopje "Woning") dat mevrouw [slachtoffer] zo lang mogelijk thuis wilde
blijven wonen, zulks terwijl zij op 13 juni 2016 reeds woonachtig was in het
verpleeghuis Martha Flora en
(onder het kopje “Medische aangelegenheden”) de opgave dat de volmacht ook geldt voor beslissingen over plaatsing in en overplaatsing van een naar medische en/of verzorgingsinstellingen en
(onder het kopje "Geen tolk/vertaling") van genoemde akten dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal voldoende verstaat, terwijl hij, verdachte, wist dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal niet voldoende beheerste.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben op grond van hetgeen zij bewezen hebben geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank toepassing zou moeten geven aan artikel 9a Sr.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het handelen door de verdachte
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrifte door een testament, een levenstestament en een algehele volmacht valselijk op te maken, zonder dat hij deugdelijk en onafhankelijk had vastgesteld of de inhoud van die akten in overeenstemming was met de (laatste) wilsbepaling van mevrouw [slachtoffer] . Daarnaast waren deze akten opgesteld in de Nederlandse taal, terwijl de verdachte wist dat mevrouw [slachtoffer] deze taal niet beheerste.
De verdachte is destijds door medeverdachte [medeverdachte] en haar echtgenoot, zijnde bevriende kennissen, benaderd met het verzoek om een testament, een levenstestament en een algehele volmacht voor haar moeder op te maken. Zij hebben de input geleverd voor de inhoud van de te verlijden akten. Vervolgens heeft de verdachte uitvoering aan dit verzoek gegeven, zonder ook maar op enige manier te onderzoeken of mevrouw [slachtoffer] nog wel in staat was haar wil te bepalen. Juist in een zaak als deze had hij dat wel moeten doen. Mevrouw [slachtoffer] was een kwetsbaar persoon, die op leeftijd was en niet de taal waarin de akten zijn gesteld, beheerste. Alles wees erop dat haar geestelijke gezondheid ernstig was aangetast en de verdachte wist dat zij dementerend was. De rechtbank neemt het de verdachte zeer kwalijk dat hij op geen enkele wijze oog heeft gehad voor de kwetsbare positie van mevrouw [slachtoffer] , laat staan dat hij zijn handelen daarop heeft afgestemd. De verdachte is enkel en alleen afgegaan op de informatie van de dochter, nota bene de direct belanghebbenden bij de betreffende akten.
De gevolgen voor de maatschappij
Een notaris vervult een bijzondere positie in het maatschappelijk verkeer. Van hem mag onafhankelijkheid en onpartijdigheid worden verwacht. Voor verrichtingen als het sluiten van testamenten en het afwikkelen van nalatenschappen zijn personen grotendeels afhankelijk van de werkzaamheden van een notaris. Dat betekent dat de betrouwbaarheid van deze functionaris boven elke twijfel verheven dient te zijn. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig afbreuk gedaan aan het vertrouwen dat de maatschappij in een notaris mag en ook moet kunnen hebben.
Strafverminderende omstandigheden
Uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie of justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank neemt bij het bepalen van de straf ook mee dat deze strafzaak een zware wissel op het (financiële) leven van de verdachte heeft getrokken. De rechtbank is zich hiervan bewust. Deze zaak heeft voor de verdachte grote persoonlijke gevolgen gehad. Zo is hij ontzet uit het ambt van notaris en is hij zijn praktijk kwijtgeraakt. Ook ervaart de verdachte als gevolg van deze zaak de nodige psychische en lichamelijke klachten waarmee hij dagelijks wordt geconfronteerd.
Verder stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in deze zaak is overschreden. Wat in een zaak een redelijke termijn is, is afhankelijk van onder meer de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of diens advocaat op het procesverloop, en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling van een strafzaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM van kracht is geworden, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358).
Op 6 februari 2018 is de verdachte voor de eerste keer verhoord en vanaf dat moment heeft de op de redelijkheid daarvan te beoordelen termijn een aanvang genomen. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn op dit moment met ongeveer twee jaar is overschreden, zodat strafvermindering op zijn plaats is.
Welke straf is passend?
De ernst van het handelen van de verdachte rechtvaardigt in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In de overschrijding van de redelijke termijn in combinatie met de grote impact die deze zaak reeds op de persoonlijke levenssfeer en gezondheid van de verdachte heeft gehad, ziet de rechtbank echter aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken en de verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Met een voorwaardelijke straf wil de rechtbank enerzijds de verdachte ervan weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen, anderzijds wil de rechtbank in het kader van generale preventie een signaal afgeven.
Ofschoon de rechtbank met de officier van justitie van oordeel is dat een stevig signaal moet worden afgegeven, acht de rechtbank, rekening houdend met alle omstandigheden, de hoogte van de door de officieren van justitie geëiste voorwaardelijke gevangenisstraf te hoog.
Alles overwegende acht de rechtbank passend de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en
mr. L. Feuth, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Feron-Voncken en
mr. A.F. Stuurman, griffiers, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juli 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 15 december 2015 tot en met 13 juni 2016 in de gemeente Maastricht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een of meer authentieke akte(n), te weten:
  • een testament op naam van mevrouw [slachtoffer] , gedateerd 13 juni 2016 en/of
  • een algehele volmacht op naam van mevrouw [slachtoffer] , gedateerd 13 juni 2016 en/of
  • een levenstestament op naam ven mevrouw [slachtoffer] , gedateerd 13 juni 2016,
zijnde telkens (een) authentieke akte(n) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken, zulks met het oogmerk om die akte(n) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, als ware zijn/hun opgave(s) in overeenstemming met de waarheid,
en bestaande die valsheid hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in het testament en de algehele volmacht voornoemd, heeft/hebben opgenomen danwel laten opnemen dat:
[slachtoffer] wenste dat [medeverdachte] als (enig) erfgenaam en/of gevolmachtigde werd aangewezen, terwijl op geen enkel moment de (laatste) wilsbepaling van mevrouw [slachtoffer] onafhankelijk en deugdelijk is vastgesteld en/of
(in de aanhef van genoemde akte(n)), dat mevrouw [slachtoffer] woonachtig was op de [adres 2] , terwijl zij blijkens de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie sinds 23 mei 2016 was ingeschreven op het adres Sint Pieterstraat 23, 6211 JM Maastricht (Martha Flora) en/of
(onder het kopje "Geen tolk/vertaling") van genoemde akte(n) dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal voldoende verstaat, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist/wisten dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal niet (voldoende) beheerste en/of
bestaande die valsheid hierin dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) in het levenstestament voornoemd, heeft/hebben opgenomen dan wel laten opnemen dat:
[slachtoffer] wenste dat [medeverdachte] als algemeen gevolmachtigde (inclusief medische aangelegenheden) werd aangewezen en voor het geval [medeverdachte] geen gebruik kan of wil maken van haar volmacht, de heer [echtgenoot medeverdachte] werd aangewezen tot algemeen gevolmachtigde (inclusief medische aangelegenheden), terwijl op geen enkel moment de (laatste) wilsbepaling van mevrouw [slachtoffer] onafhankelijk en deugdelijk is vastgesteld
en/of
(onder het kopje "doel van dit levenstestament") dat mevrouw [slachtoffer] de maatregelen genoemd in het levenstestament treft om te voorkomen dat over haar goederen beschermingsbewind of ten behoeve van haar persoon mentorschap wordt ingesteld, terwijl zij op 13 juni 2016 reeds onder bewindvoering en mentorschap was geplaatst en/of
(onder het kopje "Woning") dat mevrouw [slachtoffer] zo lang mogelijk thuis wilde blijven wonen, zulks terwijl zij op 13 juni 2016 reeds woonachtig was in het verpleeghuis Martha Flora, en/of
(onder het kopje "medische aangelegenheden) dat de volmacht ook geldt voor "beslissingen over plaatsing in... medische en/of verzorginstellingen", zulks terwijl zij op 13 juni 2016 reeds woonachtig was in het verpleeghuis Martha Flora, en/of
(in de aanhef van genoemde akte(n)), dat mevrouw [slachtoffer] woonachtig was op de [adres 2] , terwijl zij blijkens de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie sinds 23 mei 2016 was ingeschreven op het adres Sint Pieterstraat 23, 6211 JM Maastricht (Martha Flora) en/of
(onder het kopje "Geen tolk/vertaling") van genoemde akte(n) dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal voldoende verstaat, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat mevrouw [slachtoffer] de Nederlandse taal niet voldoende beheerste.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2018011749, gesloten d.d. 12 januari 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 1279.
2.Proces-verbaal van doorzoeking en binnentreden in woning d.d. 4 september 2017, pagina’s 563 en 564.
3.Schriftelijke bescheiden, pagina’s 746 tot en met 759.
4.Schriftelijk bescheid, pagina 738.
5.Proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van rc-zoeking bij notaris mr. [verdachte] te Maastricht d.d. 16 januari 2018, pagina’s 64 tot en met 68.
6.Schriftelijk bescheid, pagina’s 84 tot en met 87.
7.Schriftelijk bescheid, pagina’s 88 tot en met 97.
8.Schriftelijk bescheid, pagina’s 98 tot en met 100.
9.Schriftelijk bescheid, pagina’s 84 tot en met 87 en schriftelijk bescheid, pagina’s 98 tot en met 100.
10.Schriftelijk bescheid, pagina’s 88 tot en met 97.
11.Stamproces-verbaal, pagina 35.
12.Schriftelijk bescheid, pagina’s 611 tot en met 618.
13.Schriftelijk bescheid, pagina 71.
14.Schriftelijk bescheid, pagina 621.
15.Schriftelijk bescheid, pagina 622.
16.Schriftelijk bescheid, pagina 623.
17.Beschikking van de rechtbank Limburg d.d. 9 maart 2016, pagina’s 609 en 610.
18.Schriftelijk bescheid, pagina’s 79 en 80.
19.Schriftelijk bescheid, pagina 82.
20.Schriftelijk bescheid, pagina 83.
21.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 februari 2018, pagina’s 933 tot en met 1017 en proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 mei 2019, pagina 1090 tot en met 1112
22.Proces-verbaal verhoor getuige [medeverdachte] d.d. 6 februari 2018, pagina’s 676 tot en met 678 en proces-verbaal telefonisch contact getuige [medeverdachte] d.d. 6 februari 2018, pagina 679.
23.Deskundigenverslag prof. mr. Roes d.d. 17 juni 2018, apart doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 29.
24.Vindplaats: ECLI:NL:GHAMS:2021:3.