6.1. Het tweede middel is tevergeefs voorgesteld, omdat — wat er ook zij van de zinsnede, luidende: ‘’terwijl zij van die Dienst een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet genoot’’ — de opgave van het feit, als weergegeven onder 4.1 sub 2, voldoet aan de eis van art. 114a van de Rechtspleging bij de Land- en Luchtmacht, waarbij de Hoge Raad in aanmerking neemt dat uit de notulen van 's Hofs terechtzitting niet blijkt, dat door of namens de beklaagde een beroep op nietigheid van de dagvaarding is gedaan.
6.2.1. Blijkens de notulen van 's Hofs terechtzitting heeft de raadsman van de beklaagde vrijspraak bepleit van het onder 4.1 sub 2 weergegeven telastegelegde feit en daartoe aangevoerd:
‘’Een essentieel bestanddeel uit de tenlastelegging kan niet worden bewezen. [betrokkene 1] had n.l. geen W.W.-uitkering, maar een R.W.W.-uitkering’’.
6.2.2. Dit verweer kan bezwaarlijk anders worden verstaan dan in die zin, dat daarin tevens besloten ligt dat de verklaring van de getuige [betrokkene 1] ter 's Hofs terechtzitting op een misvatting berust voor zover deze inhoudt, dat zij van de Gemeentelijke Sociale Dienst van [plaats] ontvangen uitkering ‘’ingevolge de Werkloosheidswet’’ genoot.
6.2.3. Voor de beoordeling van voormeld verweer is van belang, dat noch uit art. 13 van de Werkeloosheidswet — luidende: ‘’In de uitvoering van de in deze wet geregelde verzekeringen wordt voorzien door bedrijfsverenigingen en door een Algemeen Werkloosheidsfonds.’’ — noch uit enige andere bepaling van de Werkloosheidswet blijkt of kan worden afgeleid dat met betrekking tot uitkeringen ingevolge deze wet enige taak is toebedeeld aan de gemeentelijke sociale diensten.
6.2.4. In voormelde omstandigheden had het Hof aanleiding kunnen vinden de in het onder 2 telastegelegde voorkomende zinsnede, luidende: ‘’terwijl zij van die Dienst een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet genoot’’, slechts bewezen te verklaren, voor zover inhoudende: ‘’terwijl zij van die Dienst een uitkering genoot’’. Immers, de in die zinsnede voorkomende woorden ‘’ingevolge de Werkloosheidswet’’ zijn — gelet op hetgeen aan de verdachte in het onder 2 telastegelegde wordt verweten — van bijkomstige aard en kunnen uit het geheel van het onder 2 telastegelegde worden losgemaakt zonder dat de betekenis van het overblijvende gedeelte daarvan wordt veranderd.
6.2.5. Nu het Hof niet heeft gedaan hetgeen het in overeenstemming met het onder 6.2.4 overwogene had kunnen doen, doch ondanks het gevoerde verweer de onder 6.2.4 aangehaalde zinsnede in haar geheel heeft bewezen verklaard en het bewijs daarvan heeft doen steunen op de onder 4.3.2 sub A vermelde verklaring van de getuige [betrokkene 1] — met inbegrip van de in de eerste volzin daarvan voorkomende woorden: ‘’ingevolge de Werkloosheidswet’’ — is de onder 4.3.2 weergegeven bewijsvoering onbegrijpelijk.
6.2.6. Het vierde en het vijfde middel treffen derhalve doel.