ECLI:NL:GHAMS:2021:3

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
200.278.339/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht van het Bureau Financieel Toezicht tegen een notaris wegens schending van de informatieplicht en onzorgvuldig handelen

In deze zaak heeft het Bureau Financieel Toezicht (BFT) een klacht ingediend tegen een notaris, waarbij de kamer de klacht gegrond verklaarde en een schorsing van twee weken oplegde. Het BFT ging in hoger beroep, waarbij het hof de beslissing van de kamer bevestigde, maar de opgelegde maatregel van schorsing vernietigde. Het hof oordeelde dat de notaris zijn kerntaken ernstig had veronachtzaamd, met name op het gebied van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en zorgvuldigheid. De notaris had niet voldaan aan zijn informatie- en Belehrungsplicht, en had onvoldoende onderzoek gedaan naar de wilsbekwaamheid van de moeder, die dementerend was en in een verpleeghuis verbleef. De notaris had de akten opgesteld zonder moeder zelf onder vier ogen te spreken, en had zich te veel verlaten op de informatie van de dochter en de huisarts, die beiden belanghebbenden waren. Het hof oordeelde dat de ernst van de tekortkomingen van de notaris het opleggen van de zwaarste maatregel van ontzetting uit het ambt rechtvaardigde. De notaris had niet alleen zijn zorgplicht geschonden, maar ook de belangen van een kwetsbare cliënt in gevaar gebracht. De beslissing van het hof werd op 12 januari 2021 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.278.339/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2019/46
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 12 januari 2021
inzake
BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,
gevestigd te Utrecht,
appellant,
gemachtigden: [gemachtigden] ,
tegen
[notaris] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. E.J.M. Rosier, advocaat te Maastricht.
Partijen worden hierna het BFT en de notaris genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Het BFT heeft op 14 mei 2020 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Bosch (hierna: de kamer) van 20 april 2020 (ECLI:NL:TNORSHE:2020:13).
1.2.
Het hof heeft op 9 juni 2020 een aanvullend beroepschrift van het BFT ontvangen.
1.3.
De notaris heeft op 9 juli 2020 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 29 oktober 2020. Namens het BFT is verschenen mr. R. Wisse, vergezeld van de mrs. K.L.M. Faber- de Jong en Y. Oortwijn-Schilthuizen. De notaris, bijgestaan door zijn gemachtigde is eveneens verschenen. Allen hebben het woord gevoerd, de gemachtigde van de notaris en mr. Wisse aan de hand van overgelegde pleitnota’s.

2.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Samengevat komen de feiten neer op het volgende.
2.1.
De notaris is vanaf 1 september 1988 tot en met 1 april 2008 werkzaam geweest als kandidaat-notaris. Per 2 april 2008 is hij benoemd als notaris met als vestigingsplaats [vestigingsplaats] .
2.2.
Mevrouw [X] (hierna: moeder) is in mei 1940 geboren in [plaats] . Zij bezat de Franse nationaliteit. Sinds 2015 verbleef zij in Nederland. Aanvankelijk woonde ze bij haar dochter, mevrouw [Y] (hierna: de dochter). Later is moeder opgenomen in verpleeghuis “ [naam] ” in [plaats] (hierna: het verpleeghuis). Het verpleeghuis is een particuliere zorginstelling die gespecialiseerde dementiezorg biedt.
2.3.
De partner van de dochter, de heer [Z] (hierna: de huisarts) was de behandelend huisarts van moeder en een kennis van de notaris.
2.4.
Op 3 mei 2016 heeft de notaris een bespreking gehad met de dochter en de huisarts over een ten behoeve van moeder op te maken testament, levenstestament en algehele volmacht.
2.5.
In de gespreksaantekeningen van de notaris staat vermeld dat de dochter per 16 maart 2016 was benoemd tot bewindvoerder over het vermogen van moeder en tot mentor van moeder en dat moeder op dat moment verbleef in een verpleeghuis.
2.6.
Naar aanleiding van die bespreking op 3 mei 2016 met de dochter en de huisarts heeft de notaris ten behoeve van moeder concepten opgesteld voor een testament, levenstestament en een algehele volmacht. De notaris heeft een concept van het testament en het levenstestament bij e-mailbericht van 30 mei 2016 aan de dochter gestuurd. Naar moeder zijn geen concepten gestuurd.
2.7.
Op 13 juni 2016 heeft de notaris in aanwezigheid van de dochter en de huisarts een bespreking gehad met moeder en de akte van haar testament, levenstestament en algehele volmacht (hierna: de drie akten) gepasseerd.
Bij dit testament heeft moeder de dochter tot haar enig erfgenaam en tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder van haar nalatenschap benoemd. Voor het geval de dochter deze functie niet zou kunnen of willen waarnemen, heeft moeder de huisarts tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder benoemd. Bij het levenstestament heeft moeder de dochter, en voor het geval zij geen gebruik zou willen of kunnen maken van de volmacht, de huisarts aangewezen tot algemeen gevolmachtigde in de zin van artikel 3: 62 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Verder heeft moeder bij het levenstestament volmacht gegeven aan de dochter, en voor het geval zij geen gebruik zou kunnen of willen maken van de volmacht aan de huisarts, om in moeders behandelingsrelatie met de medische hulpverleners de niet-vermogensrechtelijke belangen van moeder als patiënt te behartigen in de zin van artikel 7:465 lid 5 BW, indien moeder naar het oordeel van een hulpverlener niet meer in staat zou zijn tot een redelijke waardering van haar belangen. Ten slotte bevat het levenstestament een behandelverbod en een euthanasieverklaring.
Bij de algehele volmacht heeft moeder de dochter alle nodige volmachten verleend, in het bijzonder op het gebied van beheer en administratie, belegging en beschikking, ter leen opnemen en ter leen verstrekken van alle gelden, borgtocht, optreden in rechte, afwikkeling van nalatenschappen en aannemen van schenkingen.
2.8.
In de drie akten van 13 juni 2016 staat vermeld dat moeder op het adres van de dochter woont. In de akten staat ook het volgende vermeld:

GEEN TOLK/VERTALING
[
Moeder] verklaarde aan mij, notaris, hetwelk ik constateerde, dat zij de taal van deze akte voldoende verstaat en dat zij geen vertaling door een beëdigde tolk zoals bedoeld in artikel 42 lid 1 van de Wet op het notarisambt nodig heeft”
2.9.
Moeder is op [overlijdensdatum] 2016 overleden in het verpleeghuis.
2.10.
De dochter is op [huwelijksdatum] 2016 getrouwd met de huisarts.
2.11.
Het BFT heeft op basis van zijn toezichthoudende taak, omschreven in artikel 110 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna), op 11 juni 2018 een onderzoek ingesteld bij de notaris. Het BFT heeft zijn onderzoeksbevindingen vastgelegd in een rapportage van 9 mei 2019 (hierna: het onderzoeksrapport). In hoofdstuk 2 van dit onderzoeksrapport staat vermeld dat de aanleiding voor dit onderzoek was dat de notaris in diverse mediaberichten in januari/februari 2018 werd genoemd in verband met een strafrechtelijk onderzoek waarvan het slachtoffer een cliënt van de notaris was en dat de notaris in dat strafrechtelijk onderzoek door de politie is verhoord. Daarnaast was voor het BFT een aanleiding voor onderzoek dat tegen de notaris in 2017/2018 een aantal tuchtklachten is ingediend die betrekking hadden op (gebrekkige) communicatie met cliënten en met de KNB als bemiddelaar, voortvarendheid in de afwikkeling van een dossier, de Belehrung en de uitvoering van de informatieplicht. De klacht van het BFT tegen de notaris is gebaseerd op deze onderzoeksbevindingen.

3.Standpunt van het BFT

3.1.
Het BFT verwijt de notaris in het inleidende klaagschrift:
I. Onzorgvuldig handelen bij het passeren van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht van moeder. De onzorgvuldigheid zit hem volgens het BFT in:
a. onvoldoende onderzoek naar de wilsbekwaamheid van moeder;
b. onvoldoende onderzoek naar de onafhankelijke wilsvorming van moeder;
c. schending van de informatieplicht;
d. onzorgvuldig handelen.
II. Onzorgvuldig handelen bij de afwikkeling van de verschillende boedeldossiers. De onzorgvuldigheid zit hem volgens het BFT in:
a. onvoldoende communicatie/voortvarendheid/zorgvuldigheid;
b. schending van de informatieplicht/Belehrung;
c. onzorgvuldige dossiervoering.
3.2.
Volgens het BFT spelen in dit dossier vele indicatoren; een nader onderzoek naar de wilsbekwaamheid van moeder was daarom geboden. Er is daarnaast sprake van meerdere normschendingen. De normschendingen zien niet alleen op de beoordeling van de wilsbekwaamheid maar ook op het waarborgen van een vrije en onafhankelijke wilsvorming. Ten slotte betreffen de normschendingen meerdere akten.

4.Beoordeling

4.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van het BFT tegen de notaris op alle onderdelen gegrond verklaard en de notaris de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken opgelegd. Voorts heeft de kamer de notaris veroordeeld tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer ad € 3.500,00 nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.
4.2.
Blijkens het beroepschrift richt het hoger beroep van het BFT zich (vrijwel) uitsluitend tegen het oordeel van de kamer omtrent de kern van de klacht zoals neergelegd in de klachtonderdelen I A tot en met I D. De notaris heeft zich in zijn verweerschrift in hoger beroep ook (vrijwel) uitsluitend tot deze klachtonderdelen beperkt. Gelet op het vorenstaande zal het hof enkel de klachtonderdelen I A tot en met I D bespreken. Het hof ziet geen reden ten aanzien van de klachtonderdelen II A tot en met II C anders te oordelen dan de kamer heeft gedaan.
Klachtonderdeel I A
4.3.
Het BFT stelt dat de notaris, vanwege de volgende in het onderzoeksrapport vermelde omstandigheden meer onderzoek had moeten doen naar de wilsbekwaamheid van moeder, :
“ - Het verzoek tot het opmaken van de akten kwam van (…) dochter, derhalve niet van …[moeder] zelf;
- [Moeder] was woonachtig in een tehuis voor dementerenden;
- [Moeder] stond reeds onder bewind;
- [ De notaris] was blijkens zijn dossieraantekeningen op de hoogte van de dementie van [moeder];
- Niet blijkt uit de gespreksaantekeningen dat [de notaris] [moeder] zelf heeft gesproken (…);
- Niet blijkt dat [moeder], als Française, tijdens haar leven woonachtig in [land 1] of in de tijd daarvoor toen ze in [land 2] woonde, de Nederlandse taal voldoende machtig was. Ook u vond het nodig om met haar in het Duits te spreken.”
Het BFT verwijt de notaris dat hij dat niet heeft gedaan.
4.4.
De notaris voert aan dat hij niet twijfelde aan de wilsbekwaamheid van moeder. De dochter heeft hem opdracht gegeven tot het opmaken van de drie akten; het ging om “rechttoe rechtaan” akten. Voor zover de notaris kon overzien werden er geen belangen van derden geschaad. Omdat veel ouderen niet beschikken over een eigen e-mailadres gaf de opdracht van de dochter om de concepten naar het e-mailadres van de dochter te sturen geen aanleiding voor de notaris om daar bijzondere aandacht aan te schenken. Dit gold ook voor het feit dat de dochter in het testament tot enig erfgenaam werd benoemd; iedereen die de dochter kende wist niet beter dan dat zij het enig kind van moeder was. De notaris heeft moeder voor het eerst gesproken in november 2015 bij de verjaardag van de dochter; hij kreeg toen de indruk dat moeder volledig in staat was om haar wil te bepalen. De notaris had daarnaast het volste vertrouwen in het oordeel van de huisarts. De notaris ging daarom ervan uit dat de huisarts hem zou hebben geïnformeerd indien moeder niet in staat zou zijn geweest om haar wil te bepalen.
De notaris heeft voor de passeerafspraak met moeder ruim de tijd (1,5 uur - 2 uur) genomen; voorafgaand aan de Belehrung heeft hij op zijn kantoor met moeder gesproken over allerlei zaken uit haar leven. Ze wist welke dag het was, waar ze geboren was en hoe oud ze was. Ook de vragen over waar zij in haar leven gewoond had en over haar (eerdere) relaties kon zij adequaat beantwoorden. De notaris heeft hieruit afgeleid dat moeder op dat moment zeker wilsbekwaam was. De notaris heeft de Belehrung in het Duits gedaan. Deze taal beheerst de notaris als zijn moedertaal en die werd door moeder gesproken. Hierbij heeft de notaris de akten aan moeder inhoudelijk voorgehouden zodat zij de inhoud en strekking hiervan kon begrijpen. Ten tijde van deze bespreking heeft moeder nog expliciet verzocht om een passage over de onterving van haar overige kinderen uit het testament te schrappen. Alleen al hieruit blijkt, aldus de notaris, dat moeder op het moment van passeren van de akten als wilsbekwaam kon worden beoordeeld.
Het feit dat de dochter en de huisarts bij dit gesprek aanwezig zijn geweest had achteraf gezien misschien anders gemoeten. Echter, omdat in de akten geen belangen van derden werden geraakt maakte dat in dit geval niets uit. Ook het feit dat moeder in een verpleeghuis voor dementerenden woonde en dat haar vermogen onder bewind stond maakte dit niet anders.
4.5.
De kamer heeft het volgende geoordeeld. De door de notaris geschetste gang van zaken rondom het bespreken en het passeren van de drie akten had voor de notaris aanleiding moeten zijn om te komen tot een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid van moeder. De notaris is in de gegeven omstandigheden onvoldoende alert geweest. In dit verband heeft de kamer overwogen dat de notaris wist dat:
1. moeder in een verpleeghuis voor dementerenden verbleef;
2. het vermogen van moeder onder bewind stond;
3. de dochter was benoemd tot mentor van moeder
De kamer noemt ook de omstandigheden dat:
4. de afspraak met de notaris niet door moeder, maar door de dochter is gemaakt;
5. bij het gesprek over de inhoud van het op te maken testament, het levenstestament en de algehele volmacht moeder niet was aanwezig;
6. de notaris moeder voor het eerst over genoemde akten gesproken heeft op de dag dat deze akten, in aanwezigheid van de dochter en de huisarts, werden gepasseerd.
De kamer heeft voorts overwogen dat de notaris ondanks de hiervoor genoemde omstandigheden ten onrechte en zonder zelf op enigerlei wijze de wilsbekwaamheid van moeder nader te onderzoeken heeft afgewacht of de huisarts van moeder – die zelf door zijn relatie met de dochter nota bene een (in)direct financieel belang had bij de akten- hem zou waarschuwen indien moeder niet, dan wel onvoldoende wilsbekwaam zou zijn geweest.
4.6.
Het hof verenigt zich met dit oordeel van de kamer en de gronden waarop dit oordeel berust (rov. 4.12 van de bestreden beslissing). In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden.
Klachtonderdeel I B.
4.7.
Het BFT stelt dat de notaris, gelet op de in het onderzoeksrapport genoemde omstandigheden, aanleiding had moeten zien te onderzoeken of de onafhankelijke vrije wilsvorming van moeder in voldoende mate gewaarborgd was. Hiertoe voert het BFT in het onderzoeksrapport de navolgende omstandigheden aan:
“ -
Het verzoek tot het opmaken van de akten kwam van (…) dochter, derhalve niet van …[moeder] zelf;
-
Niet blijkt uit de gespreksaantekeningen dat [de notaris] [moeder] zelf over de opstelling van de akten, de bepalingen in de akten of de gevolgen daarvan heeft gesproken;
- [Moeder] stond reeds onder bewind;
- [Moeder] was dementerend en verbleef in een verzorgingstehuis voor dementerenden;
- De bespreking heeft blijkens gespreksaantekeningen plaatsgevonden met belanghebbenden bij de akten, te weten de dochter (erfgenaam waarbij overige kinderen van [moeder] werden onterfd en de huisarts/schoonzoon (partner van dochter);
- Huisarts/schoonzoon verkrijgt via het testament, hoewel volgens artikel 4:59 BW onwaardig om te erven, alsnog een financieel belang bij het overlijden van [moeder].”
Door ondanks de genoemde omstandigheden geen nader onafhankelijk onderzoek te (laten) doen heeft de notaris, aldus het BFT, niet kunnen vaststellen dat de inhoud van de drie akten de onafhankelijke wil van moeder weerspiegelde. Daarmee heeft de notaris de aanmerkelijke kans aanvaard dat de dochter en/of huisarts mogelijk misbruik maakten van de kwetsbare positie van moeder.
4.8.
De notaris stelt dat hij voldoende heeft gewaakt voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming. Daarvoor heeft hij de onder 4.4. genoemde argumenten ter ondersteuning genoemd.
4.9.
Nu vast is komen te staan dat de notaris moeder op geen enkel moment onder vier ogen heeft gesproken acht de kamer onder de genoemde omstandigheden geen waarborg aanwezig om mogelijke ongewenste beïnvloeding door de dochter en/of de huisarts tegen te gaan. De kamer is daarom van oordeel dat ook dit klachtonderdeel gegrond is. Hierbij overweegt de kamer dat bij dit oordeel vooral de volgende omstandigheden een rol spelen:
1. de dochter heeft de notaris benaderd voor het opmaken van de drie akten;
2. de daaropvolgende bespreking heeft uitsluitend in het bijzijn van de dochter en de huisarts plaatsgevonden;
3. de concept-akten zijn uitsluitend aan de dochter toegestuurd;
4. het bespreken en het passeren van de drie akten heeft – in aanwezigheid van de dochter en de huisarts - op dezelfde dag plaatsgevonden.
4.10.
Met de kamer is het hof van oordeel dat het in klachtonderdeel I B omschreven verwijt terecht is voorgesteld. Het hof neemt de in dat verband door de kamer genoemde gronden over en maakt die tot de zijne.
Het behoort tot de kernverantwoordelijkheid van de notaris te waken voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming van de testateur. De notaris heeft in hoger beroep geen relevante feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel op dit punt leiden.
Klachtonderdeel I C.
4.11.
De notaris heeft volgens het BFT niet aan zijn in artikel 43 Wna neergelegde informatieplicht voldaan. Zo heeft de notaris niet onder vier ogen met moeder gesproken over haar (hoogst)persoonlijke wensen ten aanzien van het door haar op te maken testament en levenstestament. Het gesprek dat de notaris wél met moeder heeft gevoerd heeft plaatsgevonden in het bijzijn van twee direct belanghebbenden, te weten haar dochter en de huisarts/schoonzoon. De notaris heeft de moeder weliswaar eerder op een verjaardagsfeestje van de dochter gesproken maar het gesprek ging toen uitsluitend, aldus de notaris, over “ koetjes en kalfjes”. De notaris heeft geen concept-akten naar de moeder verzonden; desondanks heeft de notaris in de akten aangegeven dat moeder tijdig van de inhoud van de betreffende akte kennis heeft kunnen nemen. De notaris heeft ten aanzien van dit verwijt slechts verklaard dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de inhoud van de akten met moeder zou worden besproken.
Ten aanzien van de schending van de informatieplicht brengt het BFT voorts naar voren dat de notaris in strijd met de verplichting zoals neergelegd in artikel 42 Wna heeft gehandeld. Indien een verschijnende partij de taal van de akte niet voldoende verstaat - hetgeen bij de notaris bekend was nu hij zelf met haar uitsluitend in het Duits gesproken heeft - is de notaris verplicht een tolk in te schakelen dan wel de akte te verlijden in een voor de comparante begrijpelijke taal. Nu uit de omstandigheden van het geval (moeder was geboren en getogen in [land 2] waarna zij in [land 1] heeft gewoond) kon worden afgeleid dat moeder de Nederlandse taal onvoldoende machtig was om de inhoud van de akten te kunnen begrijpen heeft de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
4.12.
De notaris brengt naar voren dat hij wel degelijk heeft voldaan aan zijn informatieplicht jegens moeder. Anders dan door het BFT wordt gesteld verplicht artikel 42 Wna niet dat een cliënt de taal van de akte machtig moet zijn dan wel moet kunnen spreken. De in artikel 42 Wna neergelegde verplichting geldt uitsluitend indien de cliënt de taal van de akte niet in voldoende mate kan verstaan. Nu moeder de taal van de akte wél kon verstaan was het inschakelen van een tolk niet nodig. De notaris heeft moeder juist goed geïnformeerd door anderhalf tot twee uur met haar in haar moedertaal te spreken om haar precies uit te leggen wat er in de drie akten stond vermeld. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is geen sprake.
4.13.
De kamer heeft het volgende geoordeeld. Op grond van artikel 43 lid 1 Wna moet de notaris zich ervan vergewissen dat een comparant de inhoud van de akte(n) begrijpt en dat de inhoud van deze akte(n) overeenstemt met de wil van de verschijnende partij. Deze informatieplicht hoort tot de kerntaken van de notaris en is onderdeel van de zorgplicht van de notaris. De kamer is van oordeel dat de notaris zijn zorg- en informatieplicht ten aanzien van de betreffende drie akten heeft geschonden door het gesprek over de inhoud van de op te maken akten uitsluitend met de dochter en de huisarts/schoonzoon van moeder te voeren. De naar aanleiding van dit gesprek opgemaakte concepten zijn wederom uitsluitend naar de dochter gestuurd. De notaris heeft op geen enkele manier rechtstreeks contact gezocht met moeder en de notaris heeft evenmin de inhoud van de betreffende akten vóór de dag van passeren met moeder doorgesproken. Door uitsluitend af te gaan op de informatie van de dochter en de huisarts terwijl juist zij een (in)direct belang hadden bij deze akten heeft de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Vast is komen te staan dat moeder de Nederlandse taal niet sprak en dat haar moedertaal Duits was. Met het woord “verstaan” in artikel 42 Wna wordt bedoeld dat de verschijnende partij de taal van de akte begrijpt. Bij het bespreken van het passeren van de akten was geen tolk aanwezig. De notaris heeft evenmin een vertaling van de akten in de Duitse taal laten maken. Het feit dat de notaris zelf een uitleg in het Duits heeft gegeven doet daar niet aan af. De kamer heeft daarom ook klachtonderdeel II C. gegrond verklaard. Het hof ziet geen aanleiding anders te oordelen dan de kamer inzake de gegrondheid van deze klacht.
Klachtonderdeel I D.
4.14.
Het BFT verwijt de notaris ten slotte dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld doordat de notaris zelf in de akte enkele feitelijke onjuistheden heeft verklaard. Zo heeft de notaris in strijd met de werkelijkheid niet het feitelijke en officiële woonadres (het adres van het verpleeghuis) als adres van moeder in de akten opgenomen maar het adres van de dochter. De notaris heeft daarnaast in iedere akte onder het kopje “
Geen tolk/vertaling” ten onrechte verklaard dat moeder de Nederlandse taal voldoende machtig was. Een en ander rijmt niet met de achtergrond van moeder en met het feit dat de notaris zelf ook uitsluitend Duits met moeder heeft gesproken.
4.15.
De notaris heeft op 6 mei 2016 het adres van moeder gecheckt in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP). Op dat moment stond moeder ingeschreven op het adres van de dochter. Gelet op de korte tijd tussen 6 mei 2016 en de dag van het passeren van de akten (13 juni 2016) heeft de notaris het adres niet opnieuw gecheckt in de BRP. Achteraf bleek dat de wijziging van het adres van moeder naar het adres van het verpleeghuis al op 23 mei 2016 is doorgevoerd in de BRP. Ten aanzien van de tweede verweten feitelijke onjuistheid voert de notaris aan dat in de drie akten terecht staat vermeld dat moeder de Nederlandse taal voldoende
verstaaten dat er daarom geen vertaling door een beëdigde tolk in de zin van artikel 42 Wna nodig was.
4.16.
Door de kamer wordt vastgesteld dat het in de drie akten genoemde adres zowel feitelijk als volgens het BRP onjuist is. Door de notaris is ook erkend dat hij op de hoogte was van het feitelijke adres van moeder. Dat dit adres ook het BRP-adres was op de dag van het passeren van de akten had de notaris door raadpleging van de BRP kort voorafgaand aan het passeren van de akten kunnen en moeten weten. Het verwijt van het BFT dat de notaris in de akte ten onrechte heeft verklaard dat moeder de Nederlandse taal voldoende verstaat wordt eveneens door de kamer onderschreven. De kamer heeft klachtonderdeel I D. gegrond verklaard. Het hof onderschrijft dit oordeel van de kamer en de daarvoor gegeven gronden.
Conclusie en maatregel
4.17.
Het hof is van oordeel dat de notaris met zijn handelwijze zijn kerntaken als notaris
ernstigheeft veronachtzaamd. Notariële kernwaarden als ‘onafhankelijkheid’, ‘onpartijdigheid’ en ‘zorgvuldigheid’ zijn door de notaris op grove wijze geschonden. Bij de totstandkoming van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht heeft de notaris niet aan zijn informatie- en Belehrungsplicht voldaan. De notaris heeft niet met de in dit geval vereiste hoge mate van zorgvuldigheid onderzocht of moeder wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten. Juist in een zaak als deze had hij dat wel moeten doen. Zijn cliënte, de moeder, was een kwetsbare persoon, die op leeftijd was en niet de taal waarin de akten zijn gesteld beheerste. Alles wees erop dat haar geestelijke gezondheid ernstig was aangetast en dat zij dementerend was en volledig afhankelijk van haar dochter en de huisarts. De notaris heeft op geen enkele wijze oog gehad voor de kwetsbare positie van de moeder, laat staan dat hij zijn handelen daarop heeft afgestemd. Door enkel en alleen af te gaan op de informatie van de dochter en de huisarts/schoonzoon, nota bene twee (in)direct belanghebbenden bij de betreffende akten, heeft hij zich niet kritisch opgesteld ten opzichte van diensten die van hem worden verlangd. De notaris heeft ook in hoger beroep en uitdrukkelijk daarnaar gevraagd geen blijk ervan gegeven dat zijn handelen bij de totstandkoming van het testament en het levenstestament niet juist was. Het hof rekent hem dit alles zwaar aan. In het belang van het maatschappelijk vertrouwen in een integere en zorgvuldige uitoefening van het notarisambt is het hof daarom van oordeel dat niet met de door de kamer opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken kan worden volstaan. De ernst van de aan de notaris terecht gemaakte verwijten rechtvaardigen het opleggen van de zwaarste maatregel van ontzetting uit het ambt. Alleen die maatregel is een passende reactie op de zeer ernstige tekortkomingen van de notaris in de uitoefening van zijn werkzaamheden als notaris. Het hof acht het gelet op de bagatelliserende houding van de notaris tegenover de hem verweten gedragingen niet uitgesloten dat hij opnieuw in de fout zal gaan. In dat kader acht het hof ten slotte nog van belang dat, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, de notaris zijn verplichtingen met betrekking tot permanente educatie zelfs na daartoe door het BFT te zijn aangespoord – niet nakomt.
4.18.
Ingevolge artikel 105 Wna is het aan de kamer om te bepalen op welke datum de aan de notaris opgelegde maatregel van ontzetting uit het ambt van kracht wordt en dit bij aangetekende brief aan de notaris mee te delen.
Kostenveroordeling
4.19.
In verband met de wijziging van de Wna per 1 januari 2018 heeft dit hof per die datum de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld. De looptijd van deze richtlijn is verlengd tot in beginsel 1 januari 2021 (Staatscourant 2019, nr. 61782).
4.20.
Nu het hof alle klachtonderdelen gegrond verklaart en de notaris tevens een maatregel oplegt, zal het hof de notaris op grond van de artikelen 103b lid 1, gelezen in samenhang met lid 2 van die bepaling, en de richtlijn veroordelen in de volgende kosten in hoger beroep:
- € 3.000 kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
4.21.
De notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikel 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

5.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing voor wat betreft de opgelegde maatregel;
en in zoverre opnieuw beslissende:
- legt aan de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op;
- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige;
- veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof (€ 3.000,-) aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de notaris zal worden meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A.D.R.M. Boumans en J.W. van Zaane en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021 door de rolraadsheer.