Uitspraak
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
GEEN TOLK/VERTALING
Moeder] verklaarde aan mij, notaris, hetwelk ik constateerde, dat zij de taal van deze akte voldoende verstaat en dat zij geen vertaling door een beëdigde tolk zoals bedoeld in artikel 42 lid 1 van de Wet op het notarisambt nodig heeft”
3.Standpunt van het BFT
4.Beoordeling
Het verzoek tot het opmaken van de akten kwam van (…) dochter, derhalve niet van …[moeder] zelf;
Niet blijkt uit de gespreksaantekeningen dat [de notaris] [moeder] zelf over de opstelling van de akten, de bepalingen in de akten of de gevolgen daarvan heeft gesproken;
Geen tolk/vertaling” ten onrechte verklaard dat moeder de Nederlandse taal voldoende machtig was. Een en ander rijmt niet met de achtergrond van moeder en met het feit dat de notaris zelf ook uitsluitend Duits met moeder heeft gesproken.
verstaaten dat er daarom geen vertaling door een beëdigde tolk in de zin van artikel 42 Wna nodig was.
ernstigheeft veronachtzaamd. Notariële kernwaarden als ‘onafhankelijkheid’, ‘onpartijdigheid’ en ‘zorgvuldigheid’ zijn door de notaris op grove wijze geschonden. Bij de totstandkoming van het testament, het levenstestament en de algehele volmacht heeft de notaris niet aan zijn informatie- en Belehrungsplicht voldaan. De notaris heeft niet met de in dit geval vereiste hoge mate van zorgvuldigheid onderzocht of moeder wilsbekwaam was en of zij haar wil vrij kon vormen en uiten. Juist in een zaak als deze had hij dat wel moeten doen. Zijn cliënte, de moeder, was een kwetsbare persoon, die op leeftijd was en niet de taal waarin de akten zijn gesteld beheerste. Alles wees erop dat haar geestelijke gezondheid ernstig was aangetast en dat zij dementerend was en volledig afhankelijk van haar dochter en de huisarts. De notaris heeft op geen enkele wijze oog gehad voor de kwetsbare positie van de moeder, laat staan dat hij zijn handelen daarop heeft afgestemd. Door enkel en alleen af te gaan op de informatie van de dochter en de huisarts/schoonzoon, nota bene twee (in)direct belanghebbenden bij de betreffende akten, heeft hij zich niet kritisch opgesteld ten opzichte van diensten die van hem worden verlangd. De notaris heeft ook in hoger beroep en uitdrukkelijk daarnaar gevraagd geen blijk ervan gegeven dat zijn handelen bij de totstandkoming van het testament en het levenstestament niet juist was. Het hof rekent hem dit alles zwaar aan. In het belang van het maatschappelijk vertrouwen in een integere en zorgvuldige uitoefening van het notarisambt is het hof daarom van oordeel dat niet met de door de kamer opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken kan worden volstaan. De ernst van de aan de notaris terecht gemaakte verwijten rechtvaardigen het opleggen van de zwaarste maatregel van ontzetting uit het ambt. Alleen die maatregel is een passende reactie op de zeer ernstige tekortkomingen van de notaris in de uitoefening van zijn werkzaamheden als notaris. Het hof acht het gelet op de bagatelliserende houding van de notaris tegenover de hem verweten gedragingen niet uitgesloten dat hij opnieuw in de fout zal gaan. In dat kader acht het hof ten slotte nog van belang dat, zoals ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, de notaris zijn verplichtingen met betrekking tot permanente educatie zelfs na daartoe door het BFT te zijn aangespoord – niet nakomt.