ECLI:NL:RBLIM:2022:5646

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
22 juli 2022
Zaaknummer
ROE 19/1041 en ROE 20/1103
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorzieningen op basis van de Wmo 2015 en de beoordeling van medische informatie

In deze zaak heeft eiseres, gediagnosticeerd met posttraumatische stressstoornis (PTSS) en hypermobiliteit, diverse maatwerkvoorzieningen aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De rechtbank heeft de medische omstandigheden van eiseres en de door haar overgelegde medische informatie in overweging genomen en besloten om een nader medisch onderzoek te laten instellen door een revalidatiearts. De rechtbank heeft het rapport van de deskundige als uitgangspunt genomen voor haar beoordeling, waarbij de bezwaren van eiseres tegen het rapport niet overtuigend genoeg waren om de conclusies van de deskundige te weerleggen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgrond van eiseres over de ingangsdatum van de maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding slaagt. Verweerder had eiseres al in een eerder besluit aangegeven dat zij in aanmerking kwam voor een indicatie voor individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). De rechtbank heeft daarom het primaire besluit I deels herroepen en eiseres een maatwerkvoorziening voor begeleiding individueel toegekend met terugwerkende kracht tot 5 juli 2018.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de redelijke termijn in de procedure is overschreden, wat aanleiding gaf tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de gemeente Heerlen en de Staat ieder voor de helft veroordeeld in de proceskosten van eiseres. Het beroep met zaaknummer ROE 20/1103 is ongegrond verklaard, terwijl het beroep met zaaknummer ROE 19/1041 gegrond is verklaard, met de nodige financiële compensatie voor eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 19/1041 en ROE 20/1103

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaats] , eiseres,
(gemachtigde: mr. L. Meys),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder,

(gemachtigde: mr. A. Dekker),
en

De Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat).

Procesverloop

ROE 19/1041
In het besluit van 5 juli 2018 (primair besluit I) heeft verweerder de door eiseres aangevraagde maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een vervoersvoorziening (budget rolstoelvervoer), een woningaanpassing (omgevingsbediening met intercom) en vergoeding van de aanpassingen van de huidige rolstoel (Claxon Electric Click, Loopwheels en Tarta rugleuning) afgewezen. Verweerder wil eiseres wel tegemoet komen en heeft haar een budget aangeboden om zelf de gewenste rolstoelaanpassingen aan te schaffen. Dit budget is gebaseerd op de prijs van de huidige hulpmiddelen van eiseres gedurende zeven jaar (€ 39,87 voor een rolstoel en € 63,07 voor de hulpaandrijving x 12 x 7 = € 8.646,96). Eiseres dient dan zelf de eventuele onderhouds- en reparatiekosten te vergoeden gedurende die zeven jaar. Ook komt eiseres in aanmerking voor individuele begeleiding in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb). Over het aantal uren en de verdere inhoud krijgt eiseres nog een brief.
In het besluit van 22 augustus 2018 (primair besluit II) heeft verweerder aan eiseres met ingang van 23 augustus 2018 een gehandicaptenparkeerkaart Bestuurder toegekend.
De aanvraag om een gehandicaptenparkeerkaart Passagier heeft verweerder afgewezen.
In het besluit van 15 maart 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de twee primaire besluiten deels gegrond verklaard. Verweerder heeft eiseres met ingang van 1 april 2019 een indicatie individuele begeleiding toegekend voor 7 uur per week tegen een tarief van € 32,- in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
De overige bezwaren van eiseres heeft verweerder ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ROE 19/1041.
Verweerder heeft in dit beroep een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting in ROE 19/1041 heeft plaatsgevonden op 4 maart 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is afgesproken om het bezwaar tegen het besluit van 3 oktober 2019 door middel van rechtstreeks beroep te gaan behandelen en in beide zaken een deskundige te gaan benoemen.
ROE 20/1103
In het besluit van 3 oktober 2019 (primair besluit III en tegelijk ook bestreden besluit II) heeft verweerder op grond van de Wmo 2015 aan eiseres met ingang van 1 oktober 2019 een indicatie individuele begeleiding toegekend voor 3,5 uur per week tegen een tarief van € 32,- in de vorm van een pgb.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en verweerder verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft hiermee ingestemd en het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:1a, vijfde lid, van de Awb doorgezonden aan de rechtbank. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer ROE 20/1103.
In beide beroepen
Op 14 september 2020 heeft de rechtbank revalidatiearts [naam revalidatiearts] ( [naam revalidatiearts] ) als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek.
Op 17 juni 2021 heeft [naam revalidatiearts] een rapport aan de rechtbank uitgebracht.
Eiseres en verweerder hebben gebruik gemaakt van de mogelijkheid om op dit rapport te reageren.
Op 6 augustus 2021 heeft de rechtbank [naam revalidatiearts] om een reactie op het schrijven van eiseres gevraagd.
Bij brief van 10 september 2021 heeft [naam revalidatiearts] gereageerd.
Eiseres heeft weer op de nadere reactie van [naam revalidatiearts] gereageerd.
De rechtbank heeft beide beroepen op 7 februari 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Naar aanleiding van de verzoeken van eiseres om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank in beide beroepen de Staat als partij aangemerkt.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres, geboren in [geboortejaar] , is gediagnosticeerd met posttraumatische stressstoornis (PTSS) en hypermobiliteit (oftewel Ehlers-Danlos-syndroom (EDS) type 111). Als gevolg hiervan heeft zij diverse psychische en fysieke klachten.
Op 2 november 2017 heeft eiseres door middel van een meldingsformulier verweerder verzocht om een indicatie individuele begeleiding via een pgb. Naar aanleiding van deze melding heeft op 16 november 2017 een huisbezoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft verweerder een GGD-arts verzocht te adviseren. Deze arts heeft samen met een Wmo-consulent op 29 maart 2018 nogmaals een huisbezoek afgelegd.
Op 3 juni 2018 heeft de GGD-arts verweerder een advies gegeven over de door eiseres gevraagde maatwerkvoorzieningen.
Verweerder heeft de adviezen van de GGD-arts gevolgd in zijn besluitvorming en vervolgens de primaire besluiten genomen.
Bestreden besluiten
2. Verweerder is op basis van de vijf rapporten van de GGD-arts (van 3 juni 2018, 11 maart 2019, 30 september 2019, 4 oktober 2019 en 5 maart 2020) en op basis van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige [naam revalidatiearts] van mening dat eiseres met ingang van 1 april 2019 recht heeft op een pgb voor begeleiding individueel voor 7 uur per week tegen een tarief van € 32,-. Het betreft 4 uur per week voor maatschappelijk participeren en 3 uur per week voor sociale redzaamheid. Met ingang van 1 oktober 2019 is het aantal uren begeleiding verlaagd naar 3,5 uur per week.
Wat betreft de gevraagde vervoersvoorziening is verweerder van mening dat een scootmobiel in combinatie met Omnibuzz voor eiseres een adequate oplossing is voor haar vervoersbehoefte en dat zij op die manier in voldoende mate kan deelnemen aan de maatschappij. Voor bovenregionaal vervoer kan eiseres volgens verweerder gebruik maken van bovenregionaal vervoer “Valys” in combinatie met een scootmobiel. In het geval eiseres een vervoersbehoefte per auto wil bereiken, kan zij haar transportrolstoel meenemen. Op de plaats van bestemming kan zij kleine stukjes zelf lopen en/of zich laten duwen door degene die met haar mee is dan wel gebruik maken van de huidige elektrische ondersteuning op haar rolstoel.
Ten aanzien van de door eiseres gewenste aanpassingen aan haar rolstoel heeft verweerder het volgende opgemerkt. Volgens de offerte van Summit Revalidatietechniek is de prijs voor de Claxon Electric Click, de LoopWheels en de Tarta rugleuning in totaal € 8.721,79 inclusief BTW. Dit is duurder dan de kosten voor het huren van een scootmobiel of de huidige voorzieningen die eiseres op dit moment heeft voor haar vervoersbehoefte buitenshuis. Verweerder heeft eiseres voor haar vervoersbehoefte een pgb aangeboden van € 8.646,96 (€ 39,87 voor een rolstoel + € 63,07 voor een elektrische hulpaandrijving x 12 maanden x 7 jaar). Plus een scootmobiel. Eiseres kan voor beide zaken een aanvraag indienen.
Verder is verweerder van mening dat het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor woningaanpassingen niet noodzakelijk is. Ten eerste omdat uit de rapporten van de GGD-arts blijkt dat eiseres in staat wordt geacht lopend dan wel zittend in een rolstoel de voordeur en ook andere deuren te openen en de handelingen in huis incidentele handelingen betreffen die weinig fysieke activiteit vergen en eiseres in staat wordt geacht om deze handelingen te verrichten. Ten tweede zijn er voor de handelingen bediening verlichting, bediening rolluiken en bediening thermostaat inmiddels algemeen gebruikelijke voorzieningen in de winkels te koop.
Tot slot is verweerder van mening dat eiseres voor het vervoer van deur tot deur niet continu afhankelijk is van de hulp van een bestuurder. Eiseres rijdt zelf auto en heeft de beschikking over een gehandicaptenparkeerkaart bestuurder. Uit de medische informatie blijkt volgens de GGD-arts niet dat eiseres geen moment alleen kan worden gelaten vanwege psychische of lichamelijke belemmeringen van niet-locomotorische aard. Hetgeen eiseres met betrekking tot haar PTSS heeft aangevoerd is anamnese en is door de GGD-arts niet medisch te objectiveren.
Standpunt eiseres
3. Eiseres is het niets eens met de bestreden besluiten. Zij wil een “Claxon Electric Click” voorziening voor haar rolstoel hebben. Dit is een elektrisch aangedreven motor voor een rolstoel. Ook wil zij haar rolstoel laten uitvoeren met “Loopwheels”. Dit zijn verende rolstoelwielen. En een “Tarta rugleuning”. Dit is een systeem met veel instelmogelijkheden waardoor een goede ondersteuning is te realiseren. Daarnaast vindt eiseres het door verweerder aangeboden rolstoelvervoer niet passend, omdat er niet altijd een vrouwelijke chauffeur beschikbaar is. Eiseres wil een budget voor vervoer waarmee ze zelf haar vervoer kan regelen en inkopen. Vervoerd worden door een man of in een busje waar ook mannen zitten, is niet mogelijk als gevolg van haar PTSS. Daarnaast heeft eiseres een omgevingsbediening met intercom nodig voor het bedienen van verlichting, apparatuur, gordijnen/rolluiken, het openen van deuren en het bedienen van alarmering, omdat zij soms dagen plat op bed moet liggen in verband met klachten in de rug en een luxatie van de heup, waardoor zij zich niet kan verplaatsen en bijvoorbeeld een deur of rolluiken niet zelfstandig kan openen. Ook heeft eiseres meer uren begeleiding individueel nodig. Eiseres vraagt begeleiding aan voor het meehelpen met haar administratie, het meegaan naar medische afspraken, ondersteuning bij familiebijeenkomsten (sociale redzaamheid), ondersteuning bij bijeenkomsten van Per Saldo (maatschappelijk participeren) en het helpen bij het avondeten (maaltijden voorbereiden). Tot slot heeft eiseres nog een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart voor bestuurder en passagier. Die voor bestuurder heeft ze gekregen, maar die voor passagier niet. Op slechte dagen kan eiseres niet zelf auto rijden en heeft zij een bestuurder nodig en dus ook een gehandicaptenparkeerkaart voor passagier.
Ingetrokken beroepsgrond
4. De rechtbank stelt als eerste vast dat eiseres haar beroepsgrond over de einddatum van de maatwerkvoorziening op de tweede zitting van de rechtbank heeft ingetrokken. Deze beroepsgrond zal dan ook niet verder worden besproken.
Rapport deskundige [naam revalidatiearts]
5. De rechtbank heeft in de medische omstandigheden van eiseres en de door haar in beroep overgelegde medische informatie van haar behandelaars (revalidatiearts, ergotherapeut en fysiotherapeut) aanleiding gezien om een nader medisch onderzoek te laten instellen naar haar lichamelijke beperkingen.
Bij brief van 17 juni 2021 heeft [naam revalidatiearts] zijn rapport aan de rechtbank toegestuurd.
Uit dit rapport blijkt dat [naam revalidatiearts] eiseres op 21 oktober 2020 op zijn praktijkadres in [vestigingsplaats] heeft onderzocht. Hij heeft de medische informatie uit de dossiers, de medische informatie die eiseres hem tijdens het onderzoek heeft overhandigd en aanvullende medische informatie van de huisarts bestudeerd.
[naam revalidatiearts] kan zich vinden in de vaststelling van de belastbaarheid van eiseres door de GGD-arts zoals blijkt uit de rapporten van 3 juni 2018, 11 maart 2019, 30 september 2019, 4 oktober 2019 en 5 maart 2020. Volgens [naam revalidatiearts] is eiseres op de data 5 juli 2018 (datum primair besluit I), 1 april 2019 (datum toekenning pgb voor 7 uur) en 1 oktober 2019 (datum toekenning pgb voor 3,5 uur) niet als volledig rolstoelafhankelijk te beschouwen.
Volgens [naam revalidatiearts] heeft eiseres iedere dag een sta- en loopfunctie en kan zij haar handen en armen voor incidenteel en lichte activiteiten gebruiken. Op basis van de bevindingen op zijn vakgebied is eiseres volgens hem niet aangewezen op de hulp van een chauffeur en/of een gehandicaptenparkeerkaart passagier. Wellicht is het zo dat er pijnklachten zijn die eiseres verhinderen om langdurig auto te rijden, maar [naam revalidatiearts] heeft geen afwijkingen vastgesteld of uit het dossier kunnen herleiden tot de aanwezigheid van afwijkingen in verband waarmee eiseres niet in staat zou zijn om gedurende dagen auto te rijden. Tijdens zijn eigen onderzoek heeft [naam revalidatiearts] waargenomen dat eiseres in staat was adequaat een transfer te maken vanuit de rolstoel naar de auto. Ook bij het wegrijden van de parkeerplaats merkte [naam revalidatiearts] geen bijzonderheden.
[naam revalidatiearts] heeft ook niet kunnen vaststellen dat er een noodzaak bestaat tot het verstrekken van Loopwheels of een Tarta rugleuning. Ook ziet hij geen noodzaak voor een Claxon Electric Click rolstoelaandrijving op basis van recidiverende schouderluxaties, ontstekingsverschijnselen, heupluxaties of enkelblessures.
Daarnaast is [naam revalidatiearts] van mening dat eiseres op de genoemde data met de door hem vastgestelde beperkingen op zijn vakgebied in staat was zich per scootmobiel te verplaatsen. Ook in combinatie met de Omnibuzz.
Verder is [naam revalidatiearts] van mening dat eiseres op de genoemde data in staat was zich in het dagelijks leven te redden met 3,5 uur begeleiding per week. [naam revalidatiearts] heeft geen afwijkingen vastgesteld die noodzaken tot een uitgebreidere begeleiding. [naam revalidatiearts] acht eiseres op basis van zijn onderzoek in staat om zelf eenvoudige maaltijden te verzorgen. Daarnaast heeft [naam revalidatiearts] geen afwijkingen bij eiseres vastgesteld op basis waarvan administratieve ondersteuning noodzakelijk is. Tot slot is er volgens [naam revalidatiearts] geen medische indicatie voor een omgevingsbediening met intercom.
[naam revalidatiearts] benadrukt in zijn rapport dat dit niet betekent dat eiseres geen klachten en beperkingen ondervindt. Integendeel. Hij is van mening dat eiseres inderdaad veel klachten en beperkingen ondervindt, maar op basis van zijn onderzoek en na kennisname van het medisch dossier moet hij concluderen dat er een discrepantie is tussen de door eiseres ervaren klachten en beperkingen en zijn eigen bevindingen bij onderzoek en aanvullend onderzoek.
6. Eiseres is het niet eens met het rapport en de nadere reactie van de door de rechtbank ingeschakelde deskundige. Op de tweede zitting heeft eiseres hierover aangevoerd dat [naam revalidatiearts] informatie had moeten opvragen bij haar behandelaars en niet alleen bij haar huisarts. Daarnaast is eiseres van mening dat er aanvullend onderzoek had moeten worden gedaan naar haar PTSS.
7. De rechtbank overweegt dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige kan volgen indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport in combinatie met de nadere reactie van 10 september 2021 geven blijk van een zorgvuldig onderzoek, zijn inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komen de rechtbank overtuigend voor. Er is geen reden waarom de rechtbank het rapport en de nadere reactie niet tot uitgangspunt zou kunnen nemen voor haar beoordeling. De door eiseres tegen het rapport ingebrachte bezwaren geven geen aanleiding om de conclusies van de deskundige niet te volgen. Uit het rapport en de nadere reactie blijkt dat [naam revalidatiearts] in het bezit was van alle relevante medische informatie. Het was dan ook niet nodig dat hij in plaats van bij de huisarts bij de behandelaars medische informatie had moeten opvragen.
Nader medisch onderzoek naar psychische beperkingen
8. Een ander punt is de vraag of de rechtbank nog een deskundige moet inschakelen om nader onderzoek te laten doen naar de beperkingen van eiseres als gevolg van haar PTSS. Daar ziet de rechtbank geen reden toe. Eiseres heeft met de door haar overgelegde medische informatie van de revalidatiearts, de ergotherapeut en de fysiotherapeut voldoende twijfel gezaaid over haar fysieke beperkingen. Daarom heeft de rechtbank ook een revalidatiearts als deskundige ingeschakeld. Over haar psychische beperkingen heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende twijfel gezaaid om een psychiater als deskundige in te schakelen.
9. Verweerder is met de rapporten van de GGD-arts van 11 maart 2019 en 4 oktober 2019 in ROE 19/1041 en 5 maart 2020 en 30 september 2019 in ROE 20/1103 ingegaan op eiseres haar klachten en beperkingen als gevolg van PTSS. Uit de door eiseres ingediende documentatie blijkt volgens de GGD-arts dat de behandeling van de recent opgelopen PTSS op 5 januari 2018 succesvol was. De behandeling van PTSS als gevolg van het geweldsdelict van september 2002 gaf onvoldoende positief resultaat. Aan de hand van deze feiten kan de GGD-arts niet aangeven ten aanzien van welke leefgebieden eiseres begeleiding nodig heeft. Verder blijkt volgens de GGD-arts uit de door eiseres ingediende documentatie dat eiseres noch een psychotherapeutische noch een farmacotherapeutische behandeling voor haar psychische klachten ondergaat. Bij toename klachten geniet behandeling de voorkeur boven voorzieningen. Begeleiding is dan nodig om eiseres te motiveren behandeling te gaan zoeken, aldus de GGD-arts.
Aan de andere kant stelt de rechtbank vast dat uit de door eiseres overgelegde medische stukken niet blijkt dat zij door haar PTSS niet met het collectief vervoer kan reizen in verband met de aanwezigheid van mannen. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij door haar PTSS is aangewezen op meer uren begeleiding individueel.
Verweerder heeft zich daarom op deze adviezen van de medisch adviseurs kunnen baseren.
Er is voor de rechtbank dus ook geen reden om nader medisch onderzoek te laten doen naar haar psychische beperkingen.
Ingangsdatum maatwerkvoorziening begeleiding individueel
10. Eiseres is van mening dat zij met ingang van 5 juli 2018 in aanmerking had moeten worden gebracht voor een maatwerkvoorziening voor begeleiding individueel. Niet pas per 1 april 2019 zoals in het bestreden besluit is gebeurd. Eiseres wenst deze pgb-gelden met terugwerkende kracht te ontvangen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening.
11. Deze beroepsgrond slaagt. Verweerder heeft eiseres bij het primair besluit I van 5 juli 2018 bericht dat zij in aanmerking komt voor een indicatie individuele begeleiding individueel pgb. Het was dan ook logisch geweest als verweerder eiseres in ieder geval vanaf die datum een maatwerkvoorziening voor begeleiding individueel in de vorm van een pgb had toegekend.
Conclusie
12. Dit betekent dat het beroep met zaaknummer ROE 19/1041 gegrond is.
De rechtbank zal het primaire besluit I deels herroepen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien en kent de maatwerkvoorziening voor begeleiding individueel in de vorm van een pgb toe over de periode van 5 juli 2018 (datum primair besluit I) tot 1 oktober 2019 (datum verlaging in primair besluit III) voor 7 uren per week tegen een tarief van € 32,- per uur.
13. Het beroep met zaaknummer ROE 20/1103 is ongegrond.
14. Nu het beroep met zaaknummer ROE 19/1041 gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
15. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in het beroep met zaaknummer ROE 19/1041. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting, 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek en 0,5 punt voor het verschijnen op de tweede zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Daarnaast komen op grond van artikel 1 van het Bpb voor vergoeding in aanmerking de reiskosten van eiseres. Als reiskosten komen op grond van artikel 11, eerste lid, sub c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 voor vergoeding in aanmerking de reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse. Dit leidt tot een vergoeding van de door eiseres opgegeven € 17,80 voor de eerste zitting en € 19,78 voor de tweede zitting.
16. De rechtbank ziet geen reden om het gewicht van de zaak te bepalen op 1,5 zoals door de gemachtigde van eiseres is verzocht. De rechtbank merkt verder op dat verweerder eiseres in het bestreden besluit I al een proceskostenvergoeding voor de in bezwaar gemaakte proceskosten heeft toegekend. Er is dus geen reden om dit nogmaals te doen.
Schade in de vorm van wettelijke rente
17. Eiseres heeft verzocht om veroordeling van verweerder tot vergoeding van de schade in de vorm van wettelijke rente over het na te betalen pgb. Nu het pgb met terugwerkende kracht wordt toegekend, komt dit verzoek voor toewijzing in aanmerking, waarbij de rechtbank aansluiting heeft gezocht bij de uitspraak van de CRvB van 1 februari 2017 (ECLI:CRVB:2017:428).
Overschrijding redelijke termijn
18. Op de tweede zitting van de rechtbank heeft eiseres in beide beroepen verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
19. De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (CRvB 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. In beginsel is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
20. In het beroep met zaaknummer ROE 19/1041 betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door verweerder op 23 juli 2018 van het bezwaarschrift van eiseres tegen het primair besluit I tot de datum van deze uitspraak zijn vier jaar verstreken.
Hierbij wordt aangetekend dat het door beperkende maatregelen in verband met de COVID-19 pandemie langer heeft geduurd om een deskundige in te schakelen, het onderzoek door deskundige [naam revalidatiearts] vervolgens ruim negen maanden in beslag heeft genomen en de gemachtigde van eiseres in de periode van oktober 2021 tot en met januari 2022 in verband met zwangerschapsverlof niet beschikbaar was om op de tweede zitting bij de rechtbank te verschijnen. De rechtbank ziet in deze omstandigheden reden om de termijn te verlengen met achtereenvolgens 3 maanden voor de gevolgen van de COVID-19 pandemie, 3 maanden in verband met het onderzoek van de deskundige en 4 maanden in verband met de verhinderdata van de gemachtigde van eiseres, dat is in totaal 10 maanden.
De redelijke termijn is in dit geval (4 x 12 = 48 maanden -/- 6 + 18 + 10 = 34 maanden) met 14 maanden overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt daarom in het beroep met zaaknummer ROE 19/1041 toegewezen.
Dit leidt tot een schadevergoeding van in totaal € 1.500,-.
21. Van het totale tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaarschrift tot het bestreden besluit van 15 maart 2019 (afgerond naar boven) acht maanden geduurd. Dit betekent dat in de bestuurlijke fase de redelijke termijn met twee maanden is overschreden. De behandeling van het beroep door de rechtbank heeft vanaf de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 8 april 2019 tot de datum van deze uitspraak (afgerond naar boven) drie jaar en vier maanden heeft geduurd. Dit betekent dat in de rechterlijk fase de redelijke termijn met twaalf maanden (22 -/- 10) is overschreden.
De redelijke termijn is dus zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase geschonden. Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van de gemeente Heerlen onderscheidenlijk van de Staat, wordt de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). Verweerder wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 214,29 (2/14 deel van € 1.500,-). De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.285,71,- (12/14 deel van
€ 1.500,-).
22. In verband met het verzoek om vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn bestaat aanleiding om de gemeente Heerlen en de Staat elk voor de helft te veroordelen in de proceskosten van eiseres voor verleende rechtsbijstand voor het indienen van dat verzoek. Deze kosten worden begroot op € 379,50 in beroep voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het verzoek met een wegingsfactor van 0,5 en een waarde per punt van € 759,-). Deze kosten komen daarmee voor de gemeente Heerlen op € 189,75 en voor de Staat op eveneens € 189,75.
23. In het rechtstreeks beroep met zaaknummer ROE 20/1103 betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst door verweerder op 1 november 2019 van het bezwaarschrift van eiseres tegen het primair besluit III tot de datum van deze uitspraak zijn ongeveer twee jaar en ruim acht maanden verstreken.
De rechtbank ziet in dezelfde omstandigheden als genoemd in reden om te termijn te verlengen met achtereenvolgens 3 maanden voor de gevolgen van de COVID-19 pandemie, 3 maanden in verband met het onderzoek van de deskundige en 4 maanden in verband met de verhinderdata van de gemachtigde van eiseres, dat is in totaal 10 maanden. Dit betekent dat in dit geval de redelijke termijn, in totaal twee jaar en tien maanden, niet is overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt daarom in het beroep met zaaknummer ROE 20/1103 afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer ROE 20/1103 ongegrond;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in het beroep met zaaknummer ROE 20/1103 af;
- verklaart het beroep met zaaknummer ROE 19/1041 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I van 15 maart 2019 voor wat betreft de ingangsdatum van de toegekende maatwerkvoorziening begeleiding individueel;
- herroept het primaire besluit I in zoverre en, kent eiseres een maatwerkvoorziening begeleiding individueel voor 7 uur per week in de vorm van een pgb toe met ingang van 5 juli 2018 tot 1 oktober 2019 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiseres van een vergoeding van schade bestaande uit de wettelijke rente over het aan eiseres na te betalen pgb met toepassing van artikel 4:102, tweede lid, van de Awb;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 2.504,33 (€ 2.314,58 + € 189,75);
- veroordeelt de Staat (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van schade aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 1.285,71;
- veroordeelt de gemeente Heerlen tot vergoeding van schade aan eiseres wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 214,29;
-veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 189,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2022.
de rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 juli 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.