ECLI:NL:RBLIM:2022:5357

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 22 _ 1154 en AWB - 22_1155
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de evenredigheid van woningsluiting op basis van de Opiumwet na beëindiging van de overtreding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 20 juni 2022 uitspraak gedaan over het beroep van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting was opgelegd na het aantreffen van een hennepkwekerij in de woning, waarbij 124 hennepplanten werden aangetroffen. Verzoeker, die de woning huurde, betwistte de sluiting en voerde aan dat de sluiting niet meer evenredig was, gezien het tijdsverloop van 10 maanden na de beëindiging van de hennepkwekerij en het ontbreken van overlast in die periode. De voorzieningenrechter oordeelde dat de sluiting niet meer noodzakelijk was, omdat de overtreding inmiddels was beëindigd en er geen nieuwe feiten waren die een sluiting rechtvaardigden. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herhiep het primaire besluit, waardoor de woning niet gesloten mocht worden. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 22/1154 en ROE 22/1155
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 juni 2022 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , wonend te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

De Burgemeester van de gemeente Maastricht (de burgemeester), verweerder

(gemachtigde: [naam 2] ).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 20 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, bijgestaan door [naam 3] als tolk, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van de burgemeester.
Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunten nader toe te lichten, heeft de voorzieningenrechter het onderzoek ter zitting gesloten. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, en heeft daarom onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan in zowel de hoofdzaak als op het verzoek om voorlopige voorziening. [1] Daarbij heeft de voorzieningenrechter medegedeeld dat tegen de uitspraak in de hoofdzaak hoger beroep openstaat.
Met instemming van partijen heeft de voorzieningenrechter bij de mondelinge uitspraak volstaan met het dictum van de uitspraak en een korte motivering daarvan, onder de mededeling dat een uitgebreidere motivering in onderhavig proces-verbaal zou worden opgenomen. Deze motivering vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 368,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 2.277,- wegens rechtsbijstandskosten.
Deze uitspraak betekent dat verzoeker gelijk krijgt: de woning waarin hij woont mag niet worden gesloten. Tegen deze uitspraak staat nog wel hoger beroep open.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het beroep (en het verzoek om voorlopige voorziening) van verzoeker tegen de sluiting van zijn woning in het kader van de Opiumwet.
Bij besluit van 8 december 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van
artikel 13b van de Opiumwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd die
ertoe strekt dat de woning op het adres [adres] (hierna: de woning)
te sluiten voor de duur van drie maanden.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 25 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank uitspraak gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker en daarbij het primaire besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. [2]
Bij besluit van 12 april 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit, is verweerder bij het primaire besluit gebleven onder aanvulling van de motivering daarvan.
Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening in de vorm van schorsing van het bestreden besluit, zodat de woning niet gesloten mag worden.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
1. Verzoeker is huurder en bewoner van de woning. Naar aanleiding van een binnengekomen melding van energieleverancier Enexis heeft de politie een onderzoek ingesteld. In het dossier is daarvan een sluitingsrapportage opgemaakt, gedateerd op 21 augustus 2021. Uit die rapportage blijkt dat in de woning in twee kamers een inrichting bestemd voor de kweek van hennepplanten is aangetroffen, waarin respectievelijk 60 en 64 hennepplanten aanwezig waren. Volgens Enexis bleek de stroom ten behoeve van deze inrichting illegaal te worden verkregen. Dit heeft, na een voornemen tot sluiting van de woning en een zienswijze van verzoeker daarop, geleid tot de besluiten zoals hiervoor in de inleiding zijn beschreven.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder beslist dat de woning zal worden gesloten op 3 juni 2022. Naar aanleiding van het verzoek om voorlopige voorziening heeft verweerder in afwachting van onderhavige uitspraak geen uitvoering gegeven aan de woningsluiting.
3. Verzoeker brengt het volgende naar voren tegen het bestreden besluit.
3.1.
Het Damoclesbeleid dat verweerder aan de sluiting ten grondslag heeft gelegd, is in strijd met het evenredigheidsbeginsel van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat dit beleid voor alle gevallen uitgaat van een minimale duur van de sluiting van drie maanden. Verweerder heeft ten onrechte niet onderzocht of in dit geval volstaan kan worden met een kortere sluitingsduur.
3.2.
Uit het dossier blijkt niet dat er een handelshoeveelheid aan softdrugs is aangetroffen in de woning. Er wordt enkel een opmerking geplaatst in de sluitingsrapportage van de politie van 21 augustus 2021 dat in de woning van verzoeker in twee (onderverhuurde) kamers 60 respectievelijk 64 hennepplanten zouden zijn aangetroffen. Door verweerder is geen objectief bewijs overgelegd waaruit daadwerkelijk blijkt de planten in de woning zijn aangetroffen. Er is eveneens niet gebleken dat verweerder hiernaar onderzoek heeft verricht. Verzoeker had ook geen weet van de aanwezigheid van de hennepplanten. De bevoegdheid van verweerder staat dan ook niet vast.
3.3.
Verzoeker betoogt verder dat de sluiting niet evenredig is, met verwijzing naar artikel 4:84 van de Awb. Verzoeker stelt hiertoe dat sprake is van bijzondere omstandigheden en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 februari 2022. [3] Zoals ook reeds eerder door de voorzieningenrechter is geoordeeld in de uitspraak van 25 januari 2022 had verweerder, gelet op de summiere sluitingsrapportage en het feit dat de melding niet vanuit omwonenden is gekomen maar vanuit Enexis, volgens eiser moeten meewegen dat niet is gebleken van loop naar de woning of andere overlast vanwege drugscriminaliteit in of rondom de woning. Omdat sprake is van een belastend besluit, moet verweerder aannemelijk maken dat er een loop is naar de woning. De omstandigheid dat niet is gebleken van meldingen toont aan dat verweerder hierin niet is geslaagd. Volgens verzoeker is er geen sprake van noodzaak om tot sluiting van de woning over te gaan. In tegenstelling tot hetgeen verweerder in het bestreden besluit stelt, is er niet altijd een noodzaak in het geval van een ernstige overtreding. De enkele verwijzing naar mogelijk brandgevaar, herstel van de openbare orde en veiligheid en het afgeven van een signaal is niet voldoende om de evenredigheidstoets te doorstaan.
Daarnaast maakt het tijdsverloop dat er geen noodzaak (meer) bestaat voor sluiting. De inval heeft op 3 augustus 2021 plaatsgevonden, waarna eerst op 8 december 2021 de primaire beslissing is uitgebracht. Het bestreden besluit is gedagtekend op 12 april 2022 en verzonden op 15 april 2022. Zonder de periode mee te rekenen waarin het eerste verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is gedaan, is er inmiddels een periode van zeven maanden verstreken. Verzoeker wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2021. [4] In tegenstelling tot hetgeen verweerder stelt is het tijdsverloop aan verweerder zelf te wijten.
Het ontbreken van wetenschap van de aanwezigheid van de hennepplanten heeft ten onrechte geen rol gespeeld in de beoordeling van de evenredigheid. Dit zou, in samenhang met het sepot van het Openbaar Ministerie als gevolg daarvan, zwaarder moeten wegen dan de belangen van verweerder. Verzoeker heeft bovendien te kampen met medische problemen. Hij wordt onevenredig zwaar getroffen door sluiting van zijn woning gezien het feit dat hij hierdoor dakloos zal raken nu de huurovereenkomst wordt ontbonden en hij op een zwarte lijst komt te staan. De behandeling die verzoeker volgt, kan hij niet langer ondergaan als hij dakloos wordt. Dat door verweerder negen woningen zijn gevonden die in de prijsklasse van verzoeker zouden vallen, zegt niets over de wachtrijen voor een dergelijke woning.
Wat vindt de voorzieningenrechter?
Bevoegdheid van verweerder om de woning te sluiten
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat, hoewel de sluitingsrapportage summier is, hieruit volgt dat in de woning in totaal 124 hennepplanten aanwezig waren in een in werking zijnde hennepkwekerij. Dat feit op zichzelf betekent dat verweerder bevoegd was de woning te sluiten. De voorzieningenrechter komt hierna (onder 15) nog terug op het feit dat de sluitingsrapportage erg summier is, maar gaat dus niet mee met de beroepsgrond van verzoeker dat niet blijkt dat sprake was van een handshoeveelheid softdrugs. De voorzieningenrechter verwijst verder naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2022 waarin is overwogen:
“6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2933, overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram en/of 5 hennepplanten als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, bevestigd.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd is de woning te sluiten. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de bevindingen van de politie als vermeld in de sluitingsrapportage. Deze rapportage is op ambtseed opgemaakt. De voorzieningenrechter gaat dan ook uit van de aanwezigheid van 124 hennepplanten. Verweerder heeft mogen aannemen dat de aangetroffen hennep deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat de hennep niet voor eigen gebruik was.”
5. De voorzieningenrechter oordeelt dat de stelling van verzoeker dat hij geen weet had van de hennepkwekerij, niet relevant is voor verweerders bevoegdheid om de woning te sluiten. Wel zou dit een rol kunnen spelen bij beantwoording van de vraag of de sluiting evenredig is. Daarop gaat de voorzieningenrechter hierna onder 15 in.
Evenredigheid van woningsluiting
6. Woningsluiting is, zo is geregeld in artikel 13b van de Opiumwet, een bevoegdheid van verweerder. Het gaat om de bevoegdheid een last onder bestuursdwang op te leggen in de vorm van sluiting van de woning. Deze bestuursdwang is een herstelsanctie, dus naar zijn aard gericht op herstel van een onrechtmatige situatie naar een rechtmatige situatie en daarmee op beëindiging van de overtreding en het voorkomen van herhaling daarvan. In de parlementaire stukken staat onder meer het volgende over woningsluiting: [5]
“Juist doordat de overheidspartners intensiever zijn gaan samenwerken, zijn zij zich bewuster geworden van hun mogelijkheden om op te treden tegen drugscriminaliteit. Het sluiten van panden door burgemeesters is daar een belangrijk onderdeel van. Vaak beëindigt sluiting een situatie die schadelijk is voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Door de in- en uitloop van dealers, gebruikers en andere aan illegale activiteiten gerelateerde personen ervaren omwonenden immers hinder van deze activiteiten en krijgt de omgeving een slechte reputatie. Ook kan de lokale veiligheid in het geding zijn, zoals wanneer een pand wordt overvallen door andere criminelen. Met de sluiting wordt ook een locatie weggenomen waar criminele activiteiten plaatsvinden. Daarmee wordt een barrière opgeworpen en het criminele ondernemingsproces verstoord. Bovendien gaat van deze pandgerichte aanpak een sterke signaalfunctie uit die naast een preventieve werking (anderen afschrikken en het voorkómen van herhaling) ook de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat. Dit effect wordt versterkt door de snelheid van de interventie. Een krachtig signaal waarmee de onwenselijke situatie op korte termijn kan worden beëindigd. Ten slotte heeft deze bevoegdheid ook nog een ander preventief effect in die zin dat mensen kritischer worden bij het verhuren of anderszins beschikbaar stellen van ruimten in gevallen dat daartoe aanleiding bestaat.”
Hieruit volgen de volgende functies van sluiting: een situatie beëindigen die schadelijk is voor de kwaliteit van de woon- en leefomgeving, het wegnemen van een locatie waar criminele activiteiten plaatsvinden en een signaalfunctie die naast een preventieve werking (afschrikken van anderen en het voorkomen van herhaling) de aantrekkingskracht op andere criminele activiteiten tegengaat, welk effect wordt versterkt door de snelheid van de interventie.
7. In het beleid van verweerder over de wijze waarop hij gebruik maakt van zijn door de Opiumwet aan hem gegeven bevoegdheid [6] staat dat de woning wordt gesloten voor de duur van drie maanden in, kort gezegd, de gevallen genoemd in artikel 13b van de Opiumwet. Bij constatering van een tweede keer, volgt een sluiting van zes maanden en bij een derde en volgende keer van twaalf maanden. Door deze imperatieve formulering zet verweerder de aan hem gegeven bevoegdheid eigenlijk om in een vanzelfsprekendheid: in alle gevallen waarin hij de wettelijke bevoegdheid heeft, zal hij daarvan gebruik maken. De smaken zijn: een sluiting van drie, zes of twaalf maanden, afhankelijk van de vraag of sprake is van herhaling. Verderop in de beleidsregel wordt aangegeven dat een belangenafweging wordt gemaakt en dat bij wijze van uitzondering in concrete gevallen waar het middel van sluiting niet evenredig zou zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen, gemotiveerd kan worden afgeweken van de beleidslijn.
In de beleidsregel wordt verder de grote problematiek rondom drugscriminaliteit beschreven, die reden vormt om te kiezen voor een zeer stringent handhavingsbeleid. Aangegeven wordt dat een waarschuwing niet opportuun wordt geacht en dat direct wordt overgegaan tot een last onder bestuursdwang in de vorm van een tijdelijke sluiting. Dit wordt volgens het beleid gezien als “
de meest effectieve maatregel (…) om de met de Opiumwet strijdige situatie te doen beëindigen en herhaling ervan te voorkomen”. Ter motivering daarvan staat in het beleid: “
Hiermee wordt verhinderd dat het pand nog langer dan wel opnieuw wordt gebruikt ten behoeve van de drugshandel. De sluiting moet de rust in de directe omgeving doen wederkeren en een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat voorkomen. De ernstige verstoring van de openbare orde (waarvan sprake is in geval van drugshandel) wordt beëindigd en herhaling ervan wordt voorkomen. Ook wordt hiermee een signaal afgegeven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn.”
8. De voorzieningenrechter moet in het kader van de evenredigheidstoets van het bestreden besluit beoordelen of de woningsluiting geschikt is om de hiervoor weergegeven doelen te bereiken, of de sluiting daarvoor noodzakelijk is of dat met een minder vergaande maatregel kon worden volstaan en of de maatregel in dit geval evenwichtig is. [7]
9. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 25 januari 2022, over het primaire besluit, voorlopig geoordeeld dat de noodzaak van sluiting ontbreekt omdat van loop naar de woning of overlast niet is gebleken, omdat op het moment van die uitspraak inmiddels bijna zes maanden waren verstreken sinds het aantreffen van de hennepkwekerij en omdat de strafzaak tegen verzoeker wegens gebrek aan bewijs is geseponeerd. In dit verband heeft de voorzieningenrechter onder meer overwogen dat het erop lijkt dat het herstel na augustus 2021 al is ingezet, ook zonder dat de woning is gesloten.
10. In het bestreden besluit heeft verweerder naar aanleiding van deze uitspraak onder meer overwogen dat drugscriminelen de woning wisten te vinden, dat sprake was van grote gevaarzetting in een appartementencomplex en dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Daarnaast vindt verweerder dat niet relevant is of aan verzoeker een verwijt kan worden gemaakt en dat de seponering van de strafzaak dus geen rol speelt in de bestuursrechtelijke procedure. Ter zitting heeft verweerder met name gewezen op de ernst van de overtreding (aantal hennepplanten en situering in een appartementencomplex waar brandveiligheid een nog grotere rol speelt) en op de ligging in een voor drugscriminaliteit gevoelige wijk.
11. De voorzieningenrechter constateert op basis van het voorgaande dat het vooral en eigenlijk alleen de signaalfunctie is die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt: tegen drugscriminaliteit in deze wijk wordt streng opgetreden, zeker als het een grotere hennepkwekerij betreft met grote gevaarzetting. Ter zitting heeft verweerder erkend na de ontmanteling van de hennepkwekerij geen meldingen meer te hebben ontvangen en niet bekend te zijn met loop naar de woning na die ontmanteling. Verweerder heeft desgevraagd ook aangegeven dat de gemeente of de politie het pand niet meer hebben gecontroleerd op eventuele nieuwe criminele activiteiten.
12. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de hennepplantage, blijkens de sluitingsrapportage, op 21 augustus 2021 is aangetroffen en ontmanteld. Op dat moment is de overtreding, inclusief de gevaarzetting wat betreft brandveiligheid, dus beëindigd. Op 21 september 2021 is vervolgens het voornemen tot sluiting verzonden (met een termijn van tien dagen voor het indienen van zienswijzen), waarna op 8 december 2021 het primaire besluit is genomen, waarin als sluitingsdatum 10 januari 2022 is opgenomen. Dat besluit is door de voorzieningenrechter op 25 januari 2022 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar (het in onderhavige zaak bestreden besluit); dat is zes weken na 15 april 2022, dus tot 27 mei 2022. Volgens het bestreden besluit gaat de woningsluiting in op 3 juni 2022, maar daaraan heeft verweerder in afwachting van onderhavige uitspraak geen uitvoering gegeven.
13. Het voorgaande betekent dat sinds de ontdekking en ontmanteling van de hennepkwekerij, inmiddels circa 10 maanden zijn verstreken waarin de woning niet gesloten is geweest. Deels is tijdsverloop noodzakelijk vanwege zorgvuldigheid van de procedure en voor een deel van de periode heeft de voorzieningenrechter de woningsluiting tegengehouden. Het tijdsverloop is daarmee niet geheel te verwijten of tegen te werpen aan verweerder – hoewel toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening hangende bezwaar wel het voorlopige oordeel inhoudt dat het primaire besluit geen stand zal kunnen houden, hetgeen wel aan verweerder kan worden tegengeworpen – maar dat doet niet af aan het feit dat de woning na beëindiging van de overtreding gedurende tien maanden “open” is geweest. Het enkele feit dat daarmee sprake is van een relatief lang tijdsverloop zonder sluiting, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat er strengere eisen moeten worden gesteld aan de te verrichten belangenafweging en de afweging of sluiting nog wel zinvol is in het licht van de doelstellingen van bestuursrechtelijke handhaving op grond van de Opiumwet en in het licht van het daarover vastgestelde beleid. Of dat tijdsverloop wel of niet (mede) aan verweerder kan worden verweten, doet daaraan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af. Tijdsverloop is tijdsverloop en verweerder moet beoordelen of de beoogde sluiting (vanaf 3 juni 2022) nog geschikt is om het beoogde doel te bereiken en of dit daarvoor noodzakelijk is, dan wel of met een minder vergaande maatregel kan worden volstaan.
14. De voorzieningenrechter acht de ernst van de overtreding die voor 21 augustus 2021 is begaan en die op dat moment (vooralsnog nog steeds definitief) is beëindigd, onvoldoende om de noodzaak van de sluiting op 3 juni 2022 te onderbouwen. Dat geldt ook voor het feit dat de woning in een voor drugscriminaliteit gevoelige wijk ligt. Nu niet gebleken is van loop naar de woning ondanks dat circa 10 maanden zijn verstreken waarin daarvoor – nu de woning in die periode niet gesloten is geweest – de mogelijkheid heeft bestaan, ligt het zonder nadere motivering niet voor de hand dat de woning, als die niet gesloten wordt, in de periode juni tot en met augustus 2022 wel opnieuw gebruikt zou worden voor drugscriminaliteit. Het verhinderen dat het pand nog langer of opnieuw wordt gebruikt voor illegale doeleinden of het laten wederkeren van de rust en het voorkomen van verdere aantasting van het woon- en leefklimaat spelen in dit geval dus geen rol.
Zoals onder 11 al geconcludeerd, vindt (ook) verweerder in dit geval vooral de signaalfunctie van belang. De sluiting zou in dat verband echter ook vooral moeten zijn gelegen in het doorbreken van de bekendheid van deze woning in het drugscircuit. Een bestuursrechtelijke herstelsanctie is naar het oordeel van de voorzieningenrechter immers niet primair bedoeld om als afschrikking te dienen, maar moet gericht zijn op herstel in de oorspronkelijke dan wel een rechtmatige toestand en/of het voorkomen van herhaling. Herstel is in dit geval al gebeurd en voor rechtvaardiging van sluiting ter voorkomen van herhaling is naar oordeel van de voorzieningenrechter gezien het tijdsverloop in deze zaak meer nodig dan de stelling dat de beëindigde overtreding ernstig was en de stelling dat de woning in een gevoelige wijk ligt. Woningsluiting krijgt in deze omstandigheden eerder een soort “schandpaalfunctie” dan een herstelfunctie. In de situatie waarin de woning tien maanden gewoon “open” is geweest, daarna drie maanden gesloten wordt en dan weer opengaat, ziet de voorzieningenrechter niet de noodzaak van die sluiting in. Van een snelle interventie en een krachtig signaal waarmee de onwenselijke situatie op korte termijn wordt beëindigd, is in deze situatie geen sprake meer. Er zijn bovendien, om herhaling te voorkomen, minder belastende alternatieven mogelijk, zoals een waarschuwing of een last onder dwangsom gericht op voorkomen van herhaling.
15. Over de verwijtbaarheid van verzoeker overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Voor de vraag of de bevoegdheid bestaat om de woning te sluiten, is zoals onder 5 is overwogen, niet relevant of aan verzoeker, als bewoner en destijds (onder)verhuurder van de kamers, een verwijt kan worden gemaakt. Maar voor de vraag of woningsluiting evenredig is, is verwijtbaarheid wel degelijk een aspect dat kan worden meegewogen. [8] Verweerder heeft ervoor gekozen aan de rechtbank en aan verzoeker slechts de sluitingsrapportage toe te zenden waarin niet veel meer staat dan dat op twee kamers 60 en 64 hennepplanten zijn aangetroffen en dat de stroom voor de hennepkwekerij illegaal werd verkregen. Ter zitting heeft verweerder aangegeven niet te beschikken over meer en uitgebreidere processen-verbaal over de hennepkwekerij, evenmin als over foto’s van de aangetroffen situatie. De strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd. Het voorgaande betekent dat onduidelijk is hoe lang de hennepkwekerij ter plaatse al aanwezig was. Niet bekend is of er eerdere oogsten zijn geweest of dat daarvoor aanwijzingen waren en in welk groeistadium de aangetroffen planten verkeerden. In dit licht kan de voorzieningenrechter niet beoordelen in hoeverre aan verzoeker het verwijt kan worden gemaakt dat hij als (onder)verhuurder onvoldoende toezicht heeft gehouden op hetgeen in de door hem verhuurde kamers gebeurde. Verzoeker heeft gesteld, zonder dit te bewijzen, dat hij voorafgaand aan het aantreffen van de hennepkwekerij gedurende een maand in Frankrijk was. Gelet op het voorgaande kan verweerder die stelling niet bestrijden en kan de voorzieningenrechter die stelling niet beoordelen.
Uit het feit dat het Openbaar Ministerie de strafzaak tegen verzoeker heeft geseponeerd wegens gebrek aan bewijs, kan worden afgeleid dat in ieder geval niet vaststaat dat verzoeker betrokken was bij de hennepkwekerij. Dat voor het begaan van strafbare feiten door verzoeker strafrechtelijk onvoldoende bewijs is, betekent echter niet zonder meer dat aan verzoeker bestuursrechtelijk niet het verwijt kan worden gemaakt dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden op de woning. [9] Verzoeker is als verhuurder in dat opzicht gehouden om zich te informeren over het gebruik dat van de kamers wordt gemaakt en controles uit te voeren. [10] Omdat echter onduidelijk is hoe lang de hennepkwekerij ter plaatse (vanaf de opbouw tot de ontmanteling) aanwezig is geweest, kan de voorzieningenrechter niet vaststellen in hoeverre aan verzoeker kan worden verweten dat hij onvoldoende toezicht heeft gehouden. De voorzieningenrechter kan verweerder daarom, bij gebrek aan onderbouwing, niet volgen in het verwijt dat aan verzoeker wordt gemaakt. Niet uitgesloten kan worden dat verzoeker in het geheel niet is betrokken geweest bij de overtreding en niet vastgesteld kan worden dat verzoeker te kort is geschoten in zijn toezichthoudende verplichtingen als (onder)verhuurder.
16. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de woningsluiting, met name door het feitelijke tijdsverloop en gelet op de overige omstandigheden, ten tijde van het bestreden besluit c.q. de daarin opgenomen sluitingsdatum niet meer noodzakelijk was en dat volstaan had kunnen en dus moeten worden met een minder vergaande maatregel.
Overige beroepsgronden
17. Gelet op het onder 16 gegeven oordeel komt de voorzieningenrechter niet meer toe aan de overige beroepsgronden die zien op de persoonlijke omstandigheden van eiser en op de duur van de sluiting.
Conclusie
18. Het beroep is gegrond en dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd en het primaire besluit wordt herroepen (zodat er geen grondslag meer is voor de woningsluiting). Omdat daarmee direct in de hoofdzaak is beslist, is een voorlopige voorziening (die zou gelden totdat op het beroep wordt beslist) niet meer aan de orde. Dat betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
19. Omdat de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaart (en enkel om die reden het verzoek om voorlopige voorziening afwijst), bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht in beide zaken vergoedt (dus 2x € 184,- = € 368,-).
20. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 20 juni 2022 door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier
.

Mededeling rechtsmiddel

Bij de uitspraak is vermeld dat een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, hoger beroep kan instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarbij wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal,
rechter
De griffier is verhinderd dit proces-verbaal te ondertekenen.
Afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 7 juli 2022

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.ECLI:NL:RBLIM:2022:503 (zaaknummer 21/3353).
5.Kamerstukken II 2016/17, 34763, p. 2.
6.Damoclesbeleid Lokalen en Woningen 2019 Artikel 13b Opiumwet, vastgesteld op 5 juli 2019.
7.Uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285.
8.Uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2243 (r.o. 7.9).
9.Uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (r.o. 4.2.1).
10.Uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2204 (r.o. 4).