ECLI:NL:RBLIM:2022:503

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3353
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van artikel 13b Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 25 januari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een last onder bestuursdwang. De burgemeester van Maastricht had op 8 december 2021 besloten om de woning van verzoeker te sluiten voor de duur van drie maanden, omdat er hennepplanten waren aangetroffen. Verzoeker, die de woning huurde, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting. Tijdens de zitting op 11 januari 2022 heeft verzoeker verklaard dat hij de kamers had onderverhuurd en geen weet had van de hennepplanten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen bewijs was van drugshandel of overlast vanuit de woning en dat de strafzaak tegen verzoeker was geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. De voorzieningenrechter concludeert dat de noodzaak tot sluiting van de woning ontbreekt, omdat er geen loop op de woning of andere overlast is gebleken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waardoor de sluiting van de woning voorlopig is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/3353
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. L.M.E. Embregts),
en

De Burgemeester van de gemeente Maastricht, verweerder

(gemachtigde: [naam 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van
artikel 13b van de Opiumwet aan verzoeker een last onder bestuursdwang opgelegd die
ertoe strekt dat de woning op het adres [adres] (hierna: de woning)
te sluiten voor de duur van drie maanden met ingang van 10 januari 2022.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft toegezegd te wachten met de sluiting totdat de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2022. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is verschenen als tolk [naam 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?

1. Deze zaak gaat over een last tot sluiting van de woning van verzoeker op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk om – kort gezegd – een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
2. Verzoeker is huurder en bewoner van de woning. Naar aanleiding van een binnengekomen melding werd door de politie een nader onderzoek ingesteld. Uit de sluitingsrapportage van de politie van 21 augustus 2021 blijkt dat in de woning in twee kamers een inrichting bestemd voor de kweek van hennepplanten inclusief, respectievelijk 60 en 64, hennepplanten is aangetroffen. Volgens Enexis bleek de stroom ten behoeve van deze inrichting illegaal te worden verkregen.
2.1
Gelet op de onder 2. genoemde bevindingen heeft verweerder verzoeker bij brief van 21 september 2021 in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning voor een periode van drie maanden. Verzoeker heeft hierop schriftelijk zijn zienswijze ingediend.
2.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten zoals is vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
Wat vraagt verzoeker de voorzieningenrechter?
3. Verzoeker verzoekt tot het open blijven van de woning dan wel tot het opleggen van een waarschuwing. Verweerder gaat volgens verzoeker ten onrechte uit van drugshandel en drugsoverlast met betrekking tot zijn woning. Er is niet gehandeld vanuit de woning. Verzoeker heeft geen betrokkenheid bij de aangetroffen hennepplanten. Hij heeft reeds bij de politie verklaard dat hij de kamers had onderverhuurd en dat hij geen weet droeg van de hennepplanten in de verhuurde kamers. Verzoeker heeft te kampen met medische problemen. Verzoeker is verder van mening dat hij onevenredig zwaar wordt getroffen door een sluiting gezien het feit dat hij hierdoor dakloos zal raken. Verzoeker volgt bovendien behandeling, welke hij niet langer kan ondergaan als hij dakloos wordt.
Wat moet de voorzieningenrechter beoordelen?
4. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van de woning van verzoeker. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Gelet op de aard van de zaak, een woningsluiting, en hetgeen hierover door verzoeker is aangevoerd, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan en gaat zij over tot inhoudelijke behandeling van het bestreden besluit.
Was verweerder bevoegd om tot sluiting over te gaan?
5. Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet luidt vanaf 1 januari 2019 als volgt:
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3 of artikel 11a voorhanden is.
5.1
Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder het “Damoclesbeleid Lokalen en woningen 2019” (hierna: de beleidsregels) vastgesteld.
Volgens de beleidsregels wordt de woning gesloten voor de duur van drie maanden indien sprake is van
a. het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld op lijst I lof lijst II behorend bij de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, of
b. het voorhanden hebben van een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid onder 3°, of artikel 11a, van de Opiumwet (voorbereidingshandelingen).
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in de uitspraak van 1 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2933, overwogen dat mag worden aangenomen dat een meer dan geringe hoeveelheid drugs niet, althans niet uitsluitend, voor eigen gebruik van een persoon bestemd is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden. Daarbij kan in redelijkheid worden aangesloten bij de door het openbaar ministerie toegepaste criteria, volgens welke een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram en/of 5 hennepplanten als hoeveelheid voor eigen gebruik worden aangemerkt. Bij de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid is in beginsel aannemelijk dat deze bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738, bevestigd.
7. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder bevoegd is de woning te sluiten. De voorzieningenrechter ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de weergave van de bevindingen van de politie als vermeld in de sluitingsrapportage. Deze rapportage is op ambtseed opgemaakt. De voorzieningenrechter gaat dan ook uit van de aanwezigheid van 124 hennepplanten. Verweerder heeft mogen aannemen dat de aangetroffen hennep deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat de hennep niet voor eigen gebruik was.
Heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid?
8. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder beleidsruimte. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Ook bij de sluitingsduur heeft verweerder beleidsruimte. Uit het (onder 5.1 weergegeven) Damoclesbeleid volgt dat de woning wordt gesloten voor de duur van drie maanden indien sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van een middel als bedoeld op lijst I lof lijst II behorend bij de Opiumwet. De sluiting van de woning voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met zijn beleid.
9. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet ten eerste worden bekeken of sluiting van de woning noodzakelijk is.
Is de sluiting noodzakelijk?
10. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
11. Verzoeker wijst op het verstrijken van de termijn tussen het aantreffen van de drugs en het besluit tot sluiting van de woning. Als er sprake is geweest van aanloop, dan is een sluiting van drie maanden al twee keer voorbij, aldus de gemachtigde van verzoeker ter zitting. Er is/was volgens verzoeker geen sprake is van aanloop en/of drugshandel en/of overlast. Verzoeker stelt verder dat hij zelf niets te maken heeft gehad met de hennepplanten en/of hennepkwekerij. Hij had de kamers onderverhuurd. Het Openbaar Ministerie heeft de strafzaak tegen eiser bovendien geseponeerd wegens gebrek aan bewijs.
12. Vaststaat dat in de woning van verzoeker een hoeveelheid softdrugs is aangetroffen die de gebruikershoeveelheid ruim overschrijdt. Het enkele feit dat meer dan 5 hennepplanten zijn aangetroffen in een woning maakt zoals gezegd in beginsel al aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Als uitgangspunt geldt dat als een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dat levert op zichzelf al een belang bij sluiting op, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd.
12.1
De voorzieningenrechter is niettemin van oordeel dat noodzaak tot sluiting van de woning ontbreekt. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang (1) dat er van loop op de woning of overlast niet is gebleken, (2) dat inmiddels bijna zes maanden zijn verstreken sinds het aantreffen van de hennepplanten en (3) dat de strafzaak tegen verzoeker wegens gebrek aan bewijs is geseponeerd. De voorzieningenrechter licht dat hierna toe in rechtsoverwegingen 12.2, 12.3 en 12.4.
12.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter had verweerder de omstandigheid dat niet is gebleken van loop op de woning of andere overlast vanwege drugscriminaliteit in of rondom de woning in dit geval moet meewegen bij de beoordeling of en zo ja, in hoeverre, een noodzaak bestaat tot sluiting van de woning. De voorzieningenrechter stelt vast dat de sluitingsrapportage zeer summier is en dat deze buiten één melding (waarvan ter zitting is toegelicht dat het een melding betreft van Enexis dat er illegaal stroom wordt verkregen) geen meldingen vermeldt. De afwezigheid van loop naar de woning maakt in dit geval dat sprake van een verminderde noodzaak tot sluiting van de woning. Dat klemt temeer nu het Openbaar Ministerie kennelijk aanneemt dat de hennepkwekerij niet van verzoeker was en inmiddels 6 maanden zijn verstreken waarin niet is gebleken van loop op de woning of andere druggerelateerde overlast, terwijl verzoeker nog steeds in de woning woont.
12.3
De voorzieningenrechter acht daarnaast van belang dat inmiddels bijna 6 maanden zijn voorbij gegaan sinds het aantreffen van de drugs in de woning. Dit verhoudt zich niet goed tot het doel van de woningsluiting, namelijk een noodzaak om de normale woonsituatie en de openbare orde te herstellen. Het lijkt erop dat dat herstel na augustus 2021 al is ingezet, ook zonder dat de woning is gesloten. Dat er na de ontdekking van de kwekerij of thans loop zou zijn op de woning vanwege drugs is de voorzieningenrechter niet gebleken. Mede daarom ziet de voorzieningenrechter niet in waarom een sluiting van drie maanden (nog) noodzakelijk is.
12.4
Ook het feit dat het Openbaar Ministerie de strafzaak tegen verzoeker heeft geseponeerd wegens gebrek aan bewijs acht de voorzieningenrechter van belang voor de beantwoording van de vraag of sluiting van de woning noodzakelijk is voor herstel van de openbare orde. Verzoeker heeft toegelicht de kamers te hebben onderverhuurd aan degenen die er een hennepkwekerij in hebben gemaakt. Nu het openbaar Ministerie dat aannemelijk heeft geacht en de strafzaak tegen verzoeker daarom heeft geseponeerd, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat verzoeker zelf niets met de hennepplantage te maken had.
Conclusie
13. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien van oordeel dat het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Dit betekent dat de woning van verzoeker voorlopig niet wordt gesloten. Het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
14. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,-.(1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan verzoeker te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 januari 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.