5.3.Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de bevindingen van het verrichtte huisbezoek rechtmatig verkregen zijn en het daarvan opgemaakte rapport als bewijs toelaatbaar is.
Intrekking uitwonende beurs
6. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiseres belastend besluit betreft. Om die reden is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiseres niet woonachtig is op het brp-adres waarop zij staat ingeschreven rust alsdan in eerste instantie op verweerder en niet op eiseres. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het adres waaronder zij in de brp staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiseres de juistheid daarvan gemotiveerd te betwisten aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
7. Verweerder heeft aan zijn besluiten de bevindingen van de rapportage van
19 oktober 2020 waaronder de verklaring van de moeder van eiseres ten grondslag gelegd. De rapportage en de verklaring zijn weergegeven onder 1.1 en 1.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis hiervan terecht geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat eiseres op het brp-adres woont. Bij zijn conclusie heeft verweerder belang mogen hechten aan de omstandigheid dat tijdens de controle geen spullen zijn aangetroffen die direct naar eiseres te herleiden zijn. Zo is er bijvoorbeeld niets aangetroffen op naam van eiseres, geen poststukken, geen studiespullen of kappersspullen en evenmin iets persoonlijks dat te herleiden is naar eiseres. De kamers in de woonwagen zijn niet ingericht als slaapkamer. Eiseres heeft geen kast of opbergruimte voor haar kleding, ondergoed en sokken etc. Evenmin is er schone of vuile was gezien of een laptop, tablet of opladers voor een telefoon. Waar eiseres stelt dat zij al vanaf juli 2020 op het brp-adres woonde, mag redelijkerwijs verwacht worden dat zij over een eigen ingerichte kamer beschikte en dat zich daarin specifiek tot haar te herleiden zaken bevonden, waaruit kon worden afgeleid dat zij daar woonde.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat eiseres feitelijk niet woonde op het brp-adres. Van een onzorgvuldig onderzoek van verweerder naar de feitelijk woon-en leefsituatie van eiseres is, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verweerder heeft dan ook het te veel ontvangen bedrag aan studiefinanciering van eiseres mogen terugvorderen.
9. Wat betreft de opgelegde boete geldt een zwaardere bewijslast dan wat betreft de herziening. Verweerder moet aantonen dat eiseres ten tijde van de controle niet op het brp-adres woonachtig was. Om succesvol tegenbewijs te kunnen leveren moet de studerende bij een boete redelijke twijfel wekken waardoor het vermoeden dat de studerende in (een deel van) de periode voorafgaand aan de controle niet op het BRP-adres moet hebben gewoond, wordt ontzenuwd.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het rapport en de verklaring van de moeder van eiseres niet alleen aannemelijk gemaakt, maar ook aangetoond dat eiseres niet op het BRP-adres woonde. Het vrijwel ontbreken van de tot haar te herleiden persoonlijke spullen laat geen andere conclusie toe dan dat eiseres niet op het adres woonde. Van een motiveringsgebrek is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft bij het opleggen van de boete de geldende wettelijke regelingen toegepast. Er is geen aanleiding om de hoogte van de opgelegde boete niet als passend te beschouwen. Eiseres heeft immers geen feiten aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake was van verminderde verwijtbaarheid. Voor een matiging van de boete op die grond bestond dus geen aanleiding. Verweerder heeft de boete van € 322,78 terecht opgelegd.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I ongegrond.
12. Eiseres heeft op 3 januari 2021 (opnieuw) een uitwonendenbeurs aangevraagd per
1 januari 2021 voor het adres [adres 1] te [woonplaats] . Omdat eerder uit een huisbezoek op 15 oktober 2020 is gebleken dat eiseres niet op dit adres woonde, is zij door verweerder in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken in te dienen waaruit duidelijk blijkt dat zij vanaf januari 2021 wel op dit adres woont.
13. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres met de overgelegde bewijsstukken niet voldoende heeft aangetoond dat zij vanaf 1 januari 2021 feitelijk woonachtig is op het adres [adres 1] te [woonplaats] .
14. Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres woont en verblijft op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Eiseres heeft bewijs geleverd waaruit blijkt dat zij op dit adres post ontvangt en dat zij daar haar kleding en persoonlijke spullen (een bed en schoolspullen etc.) heeft. Zij is van mening dat zij hiermee voldoende heeft aangetoond dat zij haar hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres en dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen.
15. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat in het geval waarin een eerder toegekende uitwonendenbeurs bij herzieningsbesluit is omgezet in een thuiswonendenbeurs en de studerende een nieuwe aanvraag voor een later gelegen datum voor hetzelfde brp‑adres indient, bij de besluitvorming van deze aanvraag mag worden uitgegaan van de in het herzieningsbesluit vastgestelde situatie.Het ligt op de weg van de aanvrager om met objectieve bewijsstukken aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat op dat later gelegen tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten voor toekenning. Deze bewijsstukken moeten in een dergelijk geval zien op de periode vanaf het moment of vlak voor het moment waarop de studerende (weer) in aanmerking wenst te komen voor het normbedrag voor een uitwonende studerende. Bij deze bewijsstukken valt bijvoorbeeld te denken aan verklaringen van onafhankelijke derden (zoals onder meer een huisarts of een decaan) die berusten op eigen waarnemingen omtrent de woonsituatie, aan een huurovereenkomst, aan bankafschriften, aan een polis van een inboedelverzekering, aan poststukken en aan gedetailleerde getuigenverklaringen van buren, vrienden en/of familie. Uit de (combinaties van) bewijsstukken moet overtuigend naar voren komen dat de studerende op het brp-adres woonachtig is. Voor een studerende die daadwerkelijk op dat adres woont, zal het overleggen van bewijsstukken doorgaans ook geen onoverkomelijke problemen opleveren.
16. Vastgesteld wordt dat eiseres geen bewijsstukken met voldoende objectieve waarde heeft overgelegd. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de overgelegde foto’s een momentopname zijn en zo gezegd geënsceneerd kunnen zijn. Uit poststukken blijkt evenmin de woonsituatie, nu het adres als postadres gebruikt kan worden en sommige instanties het brp-adres gebruiken als postadres. Het lag op de weg van eiseres om aan te tonen dat zij woonachtig is op het brp-adres. Zij is vrij om het bewijs te kiezen waarover zij beschikt, maar het overgelegde bewijs dient echter wel objectief te zijn. De rechtbank volgt verweerder eveneens in het standpunt ten aanzien van een aangekondigd huisbezoek en ziet hiertoe evenmin meerwaarde aangezien er dan geanticipeerd kan worden op het huisbezoek. Eiseres heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanaf 1 januari 2021 woont op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Er is dus geen sprake van een wijziging van omstandigheden zoals genoemd onder 12, zodat niet wordt voldaan aan de vereisten voor toekenning.