ECLI:NL:RBLIM:2022:4826

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
ROE 21/1727 en 21/1728
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van studiefinanciering en boete wegens niet-wonen op brp-adres

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 24 juni 2022, met zaaknummers ROE 21/1727 en 21/1728, is de herziening van de studiefinanciering van eiseres aan de orde. Eiseres ontving studiefinanciering op basis van een uitwonendenbeurs, maar verweerder heeft deze herzien omdat eiseres niet feitelijk woonde op het adres waar zij in de basisregistratie personen (brp) stond ingeschreven. De rechtbank oordeelt dat de controleurs tijdens een huisbezoek op 15 oktober 2020 geen bewijs hebben gevonden dat eiseres op het brp-adres woonde. Er werden geen persoonlijke spullen aangetroffen die naar eiseres te herleiden waren, en de verklaring van de moeder van eiseres werd als onvoldoende betrouwbaar beschouwd. Eiseres had geen huurcontract en er was geen bewijs dat zij daadwerkelijk op het adres woonde. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de studiefinanciering heeft herzien en het teveel ontvangen bedrag heeft teruggevorderd. Daarnaast is de opgelegde boete van € 322,78 terecht opgelegd, omdat eiseres geen redelijke twijfel heeft gewekt over haar woonplaats. Het beroep van eiseres tegen de besluiten van verweerder is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/1727 en 21/1728

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.M. McKernan),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. B.C. Rots).

Procesverloop

Zaaknummer 21/1727
Bij besluit van 29 oktober 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder de studiefinanciering van eiseres herzien per augustus 2020. Eiseres heeft geen recht op een uitwonendenbeurs. Eiseres heeft daarom € 654,57 te veel aan studiefinanciering ontvangen.
Eiseres moet dit terugbetalen aan verweerder en maandelijks wordt een deel van dit bedrag verrekend met haar studiefinanciering.
Bij besluit van (eveneens) 29 oktober 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd ter hoogte van € 322,78 (50% van € 645,57) omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarde voor studiefinanciering van feitelijke bewoning op het adres waaronder zij in de BRP staat ingeschreven.
Bij besluit van 19 mei 2021 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Zaaknummer 21/1728
Bij besluit van 14 januari 2021 (het primaire besluit III) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitwonendenbeurs afgewezen.
Bij besluit van 20 mei 2021 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, nu eiseres, desgevraagd, te kennen heeft gegeven geen gebruik te willen maken van haar recht ter zitting te worden gehoord en verweerder niet te kennen heeft gegeven gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en de uitspraak in beide zaken bepaald op heden.

Overwegingen

Zaaknummer 21/1727
1. Eiseres studeert en ontvangt studiefinanciering. Zij staat sinds 9 juli 2020 ingeschreven in de basisregistratie personen (brp) op het adres [adres 1] te [woonplaats] (brp-adres) en ontving daarom een uitwonendenbeurs. De ouders van eiseres wonen in dezelfde straat op [adres 2] . Twee controleurs en/of toezichthouders hebben op 15 oktober 2020 een controle verricht op het adres [adres 1] om te kijken of eiseres daar daadwerkelijk woonde. De controleurs hebben naar aanleiding van de controle een Rapportage huisbezoek (gedateerd op 19 oktober 2020) opgesteld.
1.1
Uit de Rapportage huisbezoek blijkt het volgende:
Eiseres was tijdens de controle niet thuis. De moeder van eiseres heeft aangegeven dat zij de situatie kan uitleggen en dat zij de woonwagen kan laten zien, omdat zij een sleutel van de woonwagen heeft. De woning betreft een woonwagen. Eiseres heeft geen huurcontract en heeft ook geen eigen kamer. Er is geen slaapkamer. De controleurs zien enkel een bed in de woonkamer waarop diverse spullen liggen waardoor het duidelijk niet in gebruik is. Het is volgens de controleurs niet aannemelijk dat eiseres in de woonkamer op een tweepersoonsbank slaapt. In dezelfde woonkamer zou de hoofdbewoner op een hoekbank slapen. Op het tweepersoonsbankje en op de hoekbank zien de rapporteurs geen deken, kussen, overtrek of gebruikte slaapkleding. De tweepersoonsbank is ook te klein om op te slapen door een volwassen persoon. Er is dreiging van brandgevaar, maar volgens de controleurs is het niet aannemelijk dat eiseres om die reden haar post niet op dit adres bewaard, maar er wel gaat slapen terwijl er geen noodzaak is omdat zij bij haar ouders een eigen slaapkamer heeft. De controleurs treffen in de woonwagen niets aan op naam van eiseres (geen poststukken, studiespullen of kappersspullen). Eiseres heeft in de woonwagen geen kast of opbergruimte voor haar kleding, ondergoed en sokken en de rapporteurs zien geen schone- en vuile was, geen laptop, tablet of opladers voor een telefoon.
1.2.
De moeder van eiseres heeft tijdens het huisbezoek de woning en/of woonwagen laten zien en vragen beantwoord. De moeder van eiseres heeft – samengevat weergegeven – de volgende (schriftelijke) verklaring gegeven:
Ik ben de moeder van de student. De student woont bij een kennis van ons hiernaast op [adres 1] . Hij heet [naam] . Ik heb de sleutel van zijn woonwagen. Ik ben bevoegd om daar naar binnen te gaan. (…) Mijn dochter wil op zichzelf wonen, maar dat mag niet van ons. (…) Toen heeft [naam] voorgesteld dat ze bij hem kon komen wonen. Nu hebben wij haar in het zicht en woont ze toch op zichzelf. Ze staat er ook ingeschreven met het oog op de toekomst. Als [naam] hier weg gaat dan wil ze het overnemen. Het is gemakkelijker als ze er dan al ingeschreven staat.
(…) In de woonkamer staat een bed. Daar liggen nu spullen op. (…) Normaal slaapt de student op dit bed, maar nu even niet. Er moet hier verbouwd worden.
Voor het bed heeft ze een kledingrek. Er hangen 2 lege handtassen, 1 ochtendjas, 2 jasjes, 2 spijkerbroeken, 1 joggingbroek, 2 jurkjes, 3 pyjama’s en 4 shirtjes aan. Op de grond ligt een tas met onderkleding Op het kledingrek ziet u 3 paar schoenen en 1 paar slippers staan. Dit is al haar kleding op het adres, De rest van haar kleding ligt bij ons in de woonwagen. (…).
De student komt gewoon dagelijks bij ons thuis. We hebben gewoon goed contact. Ze eet geregeld bij ons. In de avond komt ze hier slapen.
De woonwagen heeft een slaapkamer. Die staat u zo goed als leeg. Er staan alleen een paar stoelen. De student wil daar later een kapsalon beginnen. De andere kamer is een garderobekamer van [naam] . Daar heeft [naam] zijn kleding. [naam] heeft geen bed. (…)
De student slaapt nu tijdelijk op de tweepersoonsbank voor haar bed. [naam] slaapt op de hoekbank.
De student bewaart haar administratie in een map in onze woonwagen. Haar schoolboeken heeft ze in haar tas meegenomen. Er ligt hier niks van school. De andere spullen voor haar kappersopleiding neemt ze ook mee. Ze heeft een tas met knipspullen en twee poppen. (…)
In de badkamer treft u dames en heren verzorgingsproducten aan. De damesspullen zijn van de student. (…)
Standpunten van partijen
2. Verweerder is van mening dat uit de omstandigheden tijdens het huisbezoek blijkt dat eiseres feitelijk niet op het brp-adres woonde. Verweerder heeft vervolgens de onder het procesverloop vermelde besluiten genomen. Op het brp-adres zijn volgens verweerder geen spullen aangetroffen die er op duiden dat eiseres hier haar hoofdverblijf had. Er werd niets aangetroffen dat naar haar persoon te herleiden was. Geen post, administratie, studiemateriaal of iets anders dat met haar persoonlijke leven te maken heeft en aantoonbaar aan haar toebehoorde. Van de aangetroffen handtassen, kleding en schoenen en verzorgingsproducten kon niet worden vastgesteld dat die exclusief aan eiseres toebehoorden. Niet aannemelijk is dat eiseres in de woonkamer op de tweepersoonsbank sliep. Een plausibele verklaring voor de afwezigheid van de bezittingen van eiseres is niet gegeven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat na controle van de woonsituatie is gebleken dat eiseres niet feitelijk woonachtig was op dit adres. Middels het rapport is dit aannemelijk gemaakt en aangetoond. Wat betreft de bevoegdheid van Pro-Tact en controleur wordt verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De arbeidsovereenkomst van de controleur is bij de stukken gevoegd.
3. Eiseres is het niet eens met de bevindingen van verweerder. Zij had en heeft haar hoofdverblijf op het brp-adres. Eiseres is verder van mening dat het onderzoek onzorgvuldig was. Het onderzoek was summier en omvat enkel de rapportage van het huisbezoek en de verklaring van de moeder van eiseres. Er is geen verklaring van de hoofdbewoner gevraagd. De verklaring van de moeder van eiseres is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Niet is aangetoond dat controleur bevoegd was tot het uitvoeren van de controle. Zonder dat de bevoegdheid is aangetoond kunnen de bevindingen van het onderzoek niet als bewijs worden gebruikt. Ten onrechte is een boete opgelegd van 50% van het teruggevorderde bedrag. Dit besluit is onvoldoende gemotiveerd. Verweerder dient aan te tonen dat eiseres niet op het brp-adres woonde. Naar het oordeel van eiseres is verweerder hier niet in geslaagd.
Wettelijk kader
4. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Bevoegdheid controleurs
5. Nu eiseres de bevoegdheid van de controleurs betwist zal de rechtbank daar als eerste over oordelen.
5.1.
Uit de besluiten van de minister van 10 september 2014 [1] en 31 maart 2017 [2] volgt dat tot 17 juni 2016 voor dit toezicht zijn aangewezen de personen werkzaam bij Pro-Tact en vanaf 17 juni 2016 de personen werkzaam bij Pro-Tact B.V.
5.2.
De controle is verricht door controleurs [naam controleur 1] en [naam controleur 2] . In de uitspraak van 1 november 2017 heeft de CRvB geoordeeld dat [naam controleur 1] , die als eigenaar werkzaam was bij Pro-Tact, bevoegd was tot het houden van toezicht op de naleving van artikel 1.5 van de Wsf 2000. [3] Na de wijziging van het aanwijzingsbesluit is [naam controleur 1] onverminderd bevoegd. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat Pro-Tact B.V. wordt bestuurd door twee bestuurders, waaronder MAK Holding B.V. [naam controleur 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van deze rechtspersoon. [naam controleur 1] kan in deze hoedanigheid – voor de beoordeling van de bevoegdheid als in geding − als werkzaam bij Pro-Tact B.V. worden beschouwd. Verweerder heeft een arbeidsovereenkomst van [naam controleur 2] overgelegd waaruit volgt dat hij werkzaam was bij Pro-Tact B.V. Eiseres heeft dit niet bestreden.
5.3.
Het voorgaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de bevindingen van het verrichtte huisbezoek rechtmatig verkregen zijn en het daarvan opgemaakte rapport als bewijs toelaatbaar is.
Intrekking uitwonende beurs
6. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiseres belastend besluit betreft. Om die reden is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis omtrent de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiseres niet woonachtig is op het brp-adres waarop zij staat ingeschreven rust alsdan in eerste instantie op verweerder en niet op eiseres. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft op het adres waaronder zij in de brp staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van eiseres de juistheid daarvan gemotiveerd te betwisten aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
7. Verweerder heeft aan zijn besluiten de bevindingen van de rapportage van
19 oktober 2020 waaronder de verklaring van de moeder van eiseres ten grondslag gelegd. De rapportage en de verklaring zijn weergegeven onder 1.1 en 1.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op basis hiervan terecht geconcludeerd dat het niet aannemelijk is dat eiseres op het brp-adres woont. Bij zijn conclusie heeft verweerder belang mogen hechten aan de omstandigheid dat tijdens de controle geen spullen zijn aangetroffen die direct naar eiseres te herleiden zijn. Zo is er bijvoorbeeld niets aangetroffen op naam van eiseres, geen poststukken, geen studiespullen of kappersspullen en evenmin iets persoonlijks dat te herleiden is naar eiseres. De kamers in de woonwagen zijn niet ingericht als slaapkamer. Eiseres heeft geen kast of opbergruimte voor haar kleding, ondergoed en sokken etc. Evenmin is er schone of vuile was gezien of een laptop, tablet of opladers voor een telefoon. Waar eiseres stelt dat zij al vanaf juli 2020 op het brp-adres woonde, mag redelijkerwijs verwacht worden dat zij over een eigen ingerichte kamer beschikte en dat zich daarin specifiek tot haar te herleiden zaken bevonden, waaruit kon worden afgeleid dat zij daar woonde.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat aannemelijk is dat eiseres feitelijk niet woonde op het brp-adres. Van een onzorgvuldig onderzoek van verweerder naar de feitelijk woon-en leefsituatie van eiseres is, gelet op het voorgaande, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verweerder heeft dan ook het te veel ontvangen bedrag aan studiefinanciering van eiseres mogen terugvorderen.
De bestuurlijke boete
9. Wat betreft de opgelegde boete geldt een zwaardere bewijslast dan wat betreft de herziening. Verweerder moet aantonen dat eiseres ten tijde van de controle niet op het brp-adres woonachtig was. Om succesvol tegenbewijs te kunnen leveren moet de studerende bij een boete redelijke twijfel wekken waardoor het vermoeden dat de studerende in (een deel van) de periode voorafgaand aan de controle niet op het BRP-adres moet hebben gewoond, wordt ontzenuwd.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met het rapport en de verklaring van de moeder van eiseres niet alleen aannemelijk gemaakt, maar ook aangetoond dat eiseres niet op het BRP-adres woonde. Het vrijwel ontbreken van de tot haar te herleiden persoonlijke spullen laat geen andere conclusie toe dan dat eiseres niet op het adres woonde. Van een motiveringsgebrek is de rechtbank niet gebleken. Verweerder heeft bij het opleggen van de boete de geldende wettelijke regelingen toegepast. Er is geen aanleiding om de hoogte van de opgelegde boete niet als passend te beschouwen. Eiseres heeft immers geen feiten aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat sprake was van verminderde verwijtbaarheid. Voor een matiging van de boete op die grond bestond dus geen aanleiding. Verweerder heeft de boete van € 322,78 terecht opgelegd.
Tussenconclusie
11. Gelet op het voorgaande is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I ongegrond.
Zaaknummer 21/1728
12. Eiseres heeft op 3 januari 2021 (opnieuw) een uitwonendenbeurs aangevraagd per
1 januari 2021 voor het adres [adres 1] te [woonplaats] . Omdat eerder uit een huisbezoek op 15 oktober 2020 is gebleken dat eiseres niet op dit adres woonde, is zij door verweerder in de gelegenheid gesteld om bewijsstukken in te dienen waaruit duidelijk blijkt dat zij vanaf januari 2021 wel op dit adres woont.
13. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres met de overgelegde bewijsstukken niet voldoende heeft aangetoond dat zij vanaf 1 januari 2021 feitelijk woonachtig is op het adres [adres 1] te [woonplaats] .
14. Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres woont en verblijft op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Eiseres heeft bewijs geleverd waaruit blijkt dat zij op dit adres post ontvangt en dat zij daar haar kleding en persoonlijke spullen (een bed en schoolspullen etc.) heeft. Zij is van mening dat zij hiermee voldoende heeft aangetoond dat zij haar hoofdverblijf heeft op het opgegeven adres en dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen.
15. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat in het geval waarin een eerder toegekende uitwonendenbeurs bij herzieningsbesluit is omgezet in een thuiswonendenbeurs en de studerende een nieuwe aanvraag voor een later gelegen datum voor hetzelfde brp‑adres indient, bij de besluitvorming van deze aanvraag mag worden uitgegaan van de in het herzieningsbesluit vastgestelde situatie. [4] Het ligt op de weg van de aanvrager om met objectieve bewijsstukken aan te tonen dat sprake is van een wijziging van omstandigheden in die zin dat op dat later gelegen tijdstip wel wordt voldaan aan de vereisten voor toekenning. Deze bewijsstukken moeten in een dergelijk geval zien op de periode vanaf het moment of vlak voor het moment waarop de studerende (weer) in aanmerking wenst te komen voor het normbedrag voor een uitwonende studerende. Bij deze bewijsstukken valt bijvoorbeeld te denken aan verklaringen van onafhankelijke derden (zoals onder meer een huisarts of een decaan) die berusten op eigen waarnemingen omtrent de woonsituatie, aan een huurovereenkomst, aan bankafschriften, aan een polis van een inboedelverzekering, aan poststukken en aan gedetailleerde getuigenverklaringen van buren, vrienden en/of familie. Uit de (combinaties van) bewijsstukken moet overtuigend naar voren komen dat de studerende op het brp-adres woonachtig is. Voor een studerende die daadwerkelijk op dat adres woont, zal het overleggen van bewijsstukken doorgaans ook geen onoverkomelijke problemen opleveren.
16. Vastgesteld wordt dat eiseres geen bewijsstukken met voldoende objectieve waarde heeft overgelegd. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de overgelegde foto’s een momentopname zijn en zo gezegd geënsceneerd kunnen zijn. Uit poststukken blijkt evenmin de woonsituatie, nu het adres als postadres gebruikt kan worden en sommige instanties het brp-adres gebruiken als postadres. Het lag op de weg van eiseres om aan te tonen dat zij woonachtig is op het brp-adres. Zij is vrij om het bewijs te kiezen waarover zij beschikt, maar het overgelegde bewijs dient echter wel objectief te zijn. De rechtbank volgt verweerder eveneens in het standpunt ten aanzien van een aangekondigd huisbezoek en ziet hiertoe evenmin meerwaarde aangezien er dan geanticipeerd kan worden op het huisbezoek. Eiseres heeft dan ook onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij vanaf 1 januari 2021 woont op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Er is dus geen sprake van een wijziging van omstandigheden zoals genoemd onder 12, zodat niet wordt voldaan aan de vereisten voor toekenning.

Conclusie

17. Ook het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Dit betekent dat beide beroepen ongegrond zijn. Voor een proceskostenveroordeling bestaat dan ook geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.D. Kock, rechter, in aanwezigheid van B. van Dael, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.
griffier rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 24 juni 2022.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

BIJLAGE

Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) wordt verstaan onder ‘uitwonende studerende’: de studerende die voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5.
Op grond van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de studerende woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Op grond van artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000, voor zover van belang, vindt herziening plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
Op grond van artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf 2000, wordt, indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene terugbetaald of met hem verrekend.
Op grond van artikel 9.9, eerste lid van de Wsf 2000 kan indien een mbo-student het normbedrag voor een uitwonende mbo-student toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, kan Onze Minister hem een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de mbo-student in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
Op grond van artikel 9.9, tweede lid van de Wsf 2000 vindt de herziening plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de basisregistratie personen.

Voetnoten

1.nr. HO&S/669790; Stcrt. 2014, 26395.
2.nr. 1167387; Stcrt. 2017, 20055.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 25 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1928, en van