ECLI:NL:RBLIM:2022:3226

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
25 april 2022
Zaaknummer
ROE 19/3240 en ROE 20/1254
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag en stopzetting van bezoldiging in het kader van re-integratie en plichtsverzuim

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 26 april 2022, zijn de zaken ROE 19/3240 en ROE 20/1254 aan de orde. Eiseres, werkzaam als voedingsassistente bij het Maastricht UMC+, heeft zich sinds 3 mei 2016 ziek gemeld. De rechtbank behandelt de stopzetting van haar bezoldiging en het daaropvolgende ontslag. De rechtbank oordeelt dat de stopzetting van de bezoldiging in de periodes van 3 juni 2019 tot en met 25 juni 2019 en van 27 juni 2019 tot en met 9 juli 2019 gerechtvaardigd was, omdat eiseres niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verscheen en haar re-integratie niet naar behoren heeft uitgevoerd. De rechtbank vernietigt echter het strafontslag en het ontslag op andere gronden, omdat verweerder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor plichtsverzuim. De rechtbank concludeert dat het ontslag op grond van artikel 12.10 van de CAO UMC, wegens het weigeren van passende re-integratie en werkervaringsplaatsen, wel standhoudt. De rechtbank beveelt de vergoeding van griffierechten en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 19/3240 en ROE 20/1254

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 april 2022 in de zaken tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. S.X.J. Zuidema),
en

de Raad van Bestuur van Maastricht UMC+ (MUMC+), verweerder,

(gemachtigde: mr. L.J.W.C. Creusen).

Procesverloop

ROE 19/3240
In het besluit van 27 juni 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de bezoldiging van eiseres over de periode 3 juni 2019 tot en met 25 juni 2019 stopgezet.
In het besluit van 2 juli 2019 (primair besluit II) heeft verweerder de bezoldiging van eiseres over de periode 27 juni 2019 tot en met 9 juli 2019 stopgezet.
In het besluit van 28 oktober 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer ROE 19/3240.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
ROE 20/1254
In het besluit van 5 november 2019 (primair besluit III) heeft verweerder eiseres per direct ontslag verleend.
In het besluit van 9 april 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit is geregistreerd onder zaaknummer ROE 20/1254.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft haar beroepsgronden aangevuld.
Beide beroepen
De rechtbank heeft de beroepen op 17 januari 2022 gevoegd op zitting behandeld.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam groepsleider] , groepsleider,
[naam procesgroep manager] , procesgroep manager en [naam P&O consulent] , P&O consulent bij het MUMC+.

Overwegingen

1. Met ingang van 1 januari 2020 is de Ambtenarenwet gewijzigd en Ambtenarenwet 2017 (AW 2017) gaan heten. Op grond van artikel 16, tweede lid, van de AW 2017 blijft op besluiten of handelingen die voor 1 januari 2020 zijn bekendgemaakt, het toen geldende recht van toepassing wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken of beroep in te stellen en wat betreft de behandeling van dat bezwaar of beroep.
Feiten en omstandigheden in beide beroepen
2. De rechtbank gaat in beide beroepen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Sinds 1 mei 2011 is eiseres bij het MUMC+ werkzaam als voedingsassistente voor gemiddeld 18,45 uur per week. Op 3 mei 2016 heeft eiseres zich voor deze werkzaamheden ziek gemeld.
2.2.
Op 23 maart 2018 heeft het Uwv het MUMC+ een zogenaamde loonsanctie opgelegd. Het Uwv is van mening dat verweerder niet voldoende heeft gedaan om eiseres te re-integreren. Daarom moet verweerder het loon van eiseres doorbetalen tot 30 april 2019.
2.3.
Op 12 april 2019 heeft het Uwv vastgesteld dat eiseres met ingang van 30 april 2019 minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering.
2.4.
Bij brief van 21 mei 2019 heeft verweerder eiseres opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 29 mei 2019. Hierbij is eiseres erop gewezen dat als zij niet op dit spreekuur verschijnt, haar bezoldiging zal worden stopgezet. Eiseres is niet op dit spreekuur verschenen.
2.5.
Bij e-mail van 4 juni 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat nu zij op maandag 3 juni 2019 niet op het werk is verschenen, haar bezoldiging per diezelfde datum op grond van artikel 8.5.5. van de Collectieve arbeidsovereenkomst universitair medische centra (CAO UMC) is stopgezet.
2.6.
Bij brief van 11 juni 2019 heeft verweerder eiseres nogmaals opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 19 juni 2019. Eiseres is op dit spreekuur verschenen.
De bedrijfsarts is van mening dat eiseres aangepaste werkzaamheden kan verrichten.
2.7.
Op woensdag 26 juni 2019 is eiseres op het werk verschenen voor het verrichten van aangepaste werkzaamheden.
2.8.
Bij primair besluit I van 27 juni 2019 heeft verweerder de uitbetaling van de bezoldiging van eiseres formeel per 3 juni 2019 stopgezet. De uitbetaling wordt per 26 juni 2019 hervat.
2.9.
Eiseres is na 26 juni 2019 niet meer op het werk verschenen.
2.10.
Bij primair besluit II van 2 juli 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat de loonstop vanaf 27 juni 2019 weer van kracht is.
2.11.
Bij besluit van 9 juli 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat zij met ingang van 10 juli 2019 weer bezoldiging zal ontvangen, omdat zij per die datum 100% arbeidsongeschikt is.
2.12.
Op 19 juli 2019 heeft eiseres tegen de primaire besluiten I en II bezwaar gemaakt.
2.13.
In augustus 2019 heeft verweerder [naam bedrijf] ( [naam bedrijf] ) opdracht gegeven een onderzoek in te stellen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in augustus en september 2019. In het kader van het onderzoek zijn observaties uitgevoerd.
Op 7 oktober 2019 heeft [naam bedrijf] een onderzoeksrapport uitgebracht.
2.14.
In het bestreden besluit I van 28 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
2.15.
Op 31 oktober 2019 heeft de hoorcommissie disciplinaire maatregel (hoorcommissie) aan verweerder geadviseerd om eiseres op grond van zeer ernstig plichtsverzuim conform artikel 11.2 van de CAO UMC als strafmaatregel een onmiddellijk en onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. De hoorcommissie heeft daarnaast geconstateerd dat er sprake is van een dermate ernstig verstoorde verhouding tussen partijen dat zij hierdoor een terugkeer van eiseres zowel in de eigen of een andere functie in de organisatie niet mogelijk acht.
2.16.
In het primair besluit III van 5 november 2019 heeft verweerder eiseres per direct ontslag verleend. Primair op grond van onvoorwaardelijk strafontslag (artikel 11.2 van de CAO UMC). Verweerder is van mening dat eiseres zich door haar gedrag en handelen niet heeft gedragen als een goed medewerker in gelijke omstandigheden behoort te doen en dat eiseres haar re-integratie heeft vertraagd en tegengewerkt en de schijn heeft gewekt dat haar fysieke beperkingen ernstiger zijn dan dat zij in werkelijkheid zijn. Eiseres heeft door dit gedrag het vertrouwen van haar werkgever en haar leidinggevenden ernstig geschaad.
Subsidiair op grond van ontslag op andere gronden (artikel 12.12 van de CAO UMC). Verweerder is van mening dat er sprake is van een dermate ernstig verstoorde verhouding en vertrouwensbreuk tussen partijen, dat hij hierdoor een terugkeer van eiseres in de eigen of een andere functie in de organisatie niet mogelijk acht. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting van de hoorcommissie zelf aangegeven dat zij absoluut niet meer bij het MUMC+ wil werken.
Meer subsidiair op grond van het niet meewerken aan re-integratie (artikel 12.10, zevende lid, van de CAO UMC). Eiseres heeft binnen en buiten het MUMC+ diverse passende re-integratie en werkervaringsplaatsen aangeboden gekregen. Eiseres heeft deze zonder deugdelijke grond geweigerd.
2.17.
Op 3 december 2019 heeft eiseres tegen het primair besluit III bezwaar gemaakt.
2.18.
In het bestreden besluit II van 9 april 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit III ongegrond verklaard.
Ten aanzien van ROE 19/3240
3. Verweerder heeft de bezoldiging van eiseres in de periodes 3 juni 2019 tot en met 25 juni 2019 en 27 juni 2019 tot en met 9 juli 2019 (in totaal 36 dagen) stopgezet, omdat eiseres volgens verweerder geschikt was om aangepaste werkzaamheden te verrichten en eiseres deze vervolgens niet naar behoren heeft uitgevoerd dan wel niet heeft uitgevoerd. Hierbij is verweerder afgegaan op de beoordelingen van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige. Nu eiseres deze werkzaamheden zonder deugdelijke grond heeft geweigerd te verrichten, is verweerder overgegaan tot het stopzetten van haar bezoldiging.
Ter zitting ingetrokken beroepsgrond
4. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres de beroepsgrond over dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikelen 27 en 87 van de Europese Verordening 987/2009 door haar niet door een arts in België te laten keuren, ter zitting heeft ingetrokken. De rechtbank zal deze beroepsgrond inhoudelijk dan ook niet verder bespreken.
Heeft verweerder de bezoldiging van eiseres mogen stopzetten?
5. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit I en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Eiseres had een deeltijdbaan bij het MUMC+ en een deeltijdbaan in België. In België ontvangt zij een arbeidsongeschiktheidsuitkering, omdat zij daar wel volledig arbeidsongeschikt wordt geacht voor het uitvoeren van dezelfde werkzaamheden als in Nederland. De Belgische huisarts van eiseres heeft haar vanaf 27 mei 2019 tot op heden arbeidsongeschikt verklaard. Dus ook in de periode 3 juni 2019 tot 10 juli 2019 (5,5 week). Verweerder had dus de bezoldiging van eiseres over deze periode moeten doorbetalen. Bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 1] was op basis van het inzetbaarheidsprofiel van 2 januari 2019 van mening dat eiseres niet kon werken. Het bevreemdt eiseres dan ook zeer dat bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 2] zes maanden later tot de conclusie komt dat zij op basis van hetzelfde inzetbaarheidsprofiel wel zou kunnen werken. Zonder enige nadere motivering is dit volgens eiseres niet te volgen. Verder is eiseres van mening dat het MUMC+ een arbeidskundig re-integratieonderzoek had moeten uitvoeren alvorens haar op te roepen voor werk op maandag 3 juni 2019 dan wel op woensdag 26 juni 2019. Eiseres is dan ook ten onrechte opgeroepen voor werk.
5.1.
Op grond van artikel 8.5.5, tweede lid, aanhef en onder d, van de CAO UMC bestaat geen aanspraak op bezoldiging indien de medewerker aangeboden passende arbeid waartoe de arbodienst hem in staat acht weigert te verkrijgen of te aanvaarden of zonder deugdelijke grond weigert te verrichten, terwijl de werkgever hem daartoe in de gelegenheid stelt.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat het Uwv eiseres bij besluit van 12 april 2019 heeft bericht dat zij per 30 april 2019 geen WIA-uitkering kan krijgen, omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Om de gevolgen van dit besluit en de actuele stand van zaken te bespreken, heeft verweerder eiseres bij brief van 21 mei 2019 uitgenodigd voor het spreekuur van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 2] op 29 mei 2019 om 09.00 uur.
In een e-mail van 27 mei 2019 heeft verweerder eiseres erop gewezen dat als zij niet op dit spreekuur verschijnt, haar bezoldiging zal worden opgeschort. Daarnaast heeft verweerder eiseres erop gewezen dat als de bedrijfsarts geen advies kan uitbrengen, omdat eiseres niet op het spreekuur verschijnt, verweerder haar op 3 juni 2019 om 07.30 uur op het werk verwacht om passende taken te verrichten.
In een e-mail van 28 mei 2019 heeft de gemachtigde van eiseres verweerder bericht dat eiseres niet op het spreekuur van de bedrijfsarts zal verschijnen, omdat ze door een Belgische arts en niet door een Nederlandse arts moet worden gekeurd en omdat ze te ziek is om op het spreekuur te verschijnen.
Eiseres is op woensdag 29 mei 2019 niet op het spreekuur van de bedrijfsarts verschenen. Eiseres is evenmin op maandag 3 juni 2019 op haar werk verschenen.
Bij e-mail van 4 juni 2019 heeft verweerder eiseres bericht dat haar bezoldiging vanaf 3 juni 2019 zal worden stopgezet.
Bij brief van 11 juni 2019 heeft verweerder eiseres opnieuw uitgenodigd voor het spreekuur van bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 2] op 19 juni 2019 om 16.00 uur. Eiseres is op dit spreekuur wel verschenen. De bedrijfsarts heeft de actuele belastbaarheid van eiseres vastgesteld. Zij is van mening dat die hetzelfde is als de belastbaarheid die bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 1] in januari 2019 heeft vastgesteld. Vanaf 10 juli 2019 zal eiseres tijdelijk geen duurzaam benutbare mogelijkheden hebben, omdat vanaf die datum een intensivering van haar behandeltraject zal gaan plaatsvinden.
Bij e-mail van 25 juni 2019 heeft verweerder eiseres over het advies van de bedrijfsarts bericht. Verweerder is op grond hiervan van mening dat eiseres op 3 juni 2019 aangepaste werkzaamheden had kunnen verrichten. Ook heeft verweerder eiseres nogmaals opgeroepen om woensdag 26 juni 2019 om 15.30 uur op het werk te verschijnen. Als aangepaste taak kan eiseres drie keer per week (op de maandag, de woensdag en de vrijdag van 16.00 tot 17.30 uur) bestek inpakken aan de bestekinpakmachine waarvan het tempo aangepast kan worden. Deze werkzaamheden kunnen bovendien zittend worden uitgevoerd. Bij de start van het tijdstip heeft verweerder rekening gehouden met het verzoek van eiseres om later op de dag aanwezig te zijn. Daarnaast zijn de meeste medewerkers om 16.00 uur klaar met werken en is de werkomgeving rustig en prikkelarm.
Eiseres is woensdag 26 juni 2019 op haar werk verschenen. De arbeidsdeskundige heeft op 26 juni 2019 ter plekke meegekeken of de aangeboden arbeid passend was voor eiseres. Na een uur is eiseres weer weggestuurd, omdat zij bij de bestekmachine in slaap was gevallen.
Bij e-mail van 27 juni 2019 heeft register arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] bericht dat de door verweerder voorgestelde werkzaamheden passend zijn voor eiseres.
Op vrijdag 28 juni 2019 is eiseres niet op haar werk verschenen.
5.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het stopzetten van de bezoldiging in de periodes 3 juni 2019 tot en met 25 juni 2019 en 27 juni 2019 tot en met 9 juli 2019. Eiseres heeft in de eerste periode ten onrechte geweigerd op 29 mei 2019 op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen dan wel geweigerd op 3 juni 2019 het werk te hervatten.
In de tweede periode heeft eiseres haar op advies van de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige aangepaste werkzaamheden op 26 juni 2019 niet naar behoren uitgevoerd door op haar slippers naar het werk te komen en in slaap te vallen. Eiseres is duidelijk en meermalen gewaarschuwd voor de gevolgen van het niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts dan wel het niet (naar behoren) hervatten van het werk. Eiseres heeft haar standpunt dat ze niet op het spreekuur van de bedrijfsarts kon verschijnen dan wel niet kon werken onderbouwd met maandelijkse verklaringen van haar Belgische huisarts.
De rechtbank is hierover allereerst van oordeel dat deze medische verklaringen er niet aan af doen dat eiseres zich desgevraagd bij de bedrijfsarts had moeten melden. Verder geven zij geen aanleiding te twijfelen aan de conclusie van de bedrijfsarts van verweerder dat eiseres in staat was (gedeeltelijk) te hervatten in aangepaste werkzaamheden. De rechtbank acht hierbij van belang dat de Belgische en de Nederlandse stelsels van sociale zekerheid van elkaar verschillen. Bovendien maakt de rechtbank uit de toelichting door eiseres ter zitting van het werk dat zij in België deed op dat dit wezenlijk verschilde van dat in Nederland en dat haar uitval voor het werk in België niet heeft geleid tot recht op uitkering. Een en ander is dus niet met elkaar te vergelijken. Daarnaast heeft bedrijfsarts [naam bedrijfsarts 2] op het spreekuur van 19 juni 2019 beoordeeld of het inzetbaarheidsprofiel van januari 2019 voor eiseres nog actueel was. Zij is tot de conclusie gekomen dat dit het geval was. De arbeidsdeskundige heeft op 26 juni 2019 ter plekke meegekeken of de aangeboden arbeid passend was. Ook zij kwam tot de conclusie dat dit het geval was. Verweerder mocht eiseres op dat moment dus in staat achten om drie keer per week 1,5 uur aan de bestekmachine te werken. Onder die omstandigheden was verweerder bevoegd de betaling van de bezoldiging van eiseres op grond van het bepaalde in artikel 8.5.5, tweede lid, aanhef en onder d, van de Cao UMC in die twee periodes stop te zetten. Stopzetting van de bezoldiging was naar het oordeel van de rechtbank onder de gegeven omstandigheden een passend instrument om eiseres ertoe te bewegen op het spreekuur van de bedrijfsarts te verschijnen dan wel het werk te hervatten.
6. Het beroep tegen het bestreden besluit I is ongegrond.
Ten aanzien van ROE 20/1254
7. Verweerder heeft eiseres op 5 november 2019 per direct ontslagen, omdat verweerder van mening is dat de fysieke beperkingen van eiseres niet in die mate aanwezig waren als die eiseres de afgelopen jaren heeft laten zien en waar verweerder ook rekening mee heeft gehouden. Verweerder heeft dit standpunt onderbouwd met de waarneming van enkele medewerkers van het MUMC+ voorafgaande aan de zitting op 12 augustus 2019 bij de voorlopige voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg inzake de loonstop.
Op grond van die waarneming heeft het MUMC+ [naam bedrijf] ingeschakeld. Uit de door [naam bedrijf] uitgevoerde observaties is niet gebleken dat eiseres gehinderd werd door lichamelijke beperkingen. Verweerder is in navolging van de hoorcommissie van mening dat eiseres door haar opstelling en gedrag haar re-integratietraject ernstig heeft vertraagd en zelfs heeft tegengewerkt. Verweerder is van mening dat het gedrag van eiseres ontoelaatbaar is en aan te merken als ernstig plichtsverzuim als bedoeld in artikel 11.1 van de CAO UMC. Als gevolg hiervan heeft verweerder eiseres op grond van zeer ernstig plichtsverzuim conform artikel 11.2 van de CAO UMC de zwaarste strafmaat van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd. Het ontslag is onmiddellijk ten uitvoer gebracht.
Subsidiair heeft verweerder eiseres conform artikel 12.12 van de CAO UMC per 5 november 2019 ontslag op andere gronden opgelegd vanwege een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding.
Meer subsidiair heeft verweerder eiseres per 5 november 2019 ontslag op grond van artikel 12.10 van de CAO UMC opgelegd, omdat eiseres binnen en buiten het MUMC+ diverse passende re-integratie- en werkervaringsplaatsen zijn aangeboden en eiseres deze zonder deugdelijke grond heeft geweigerd.
Heeft verweerder [naam bedrijf] mogen inschakelen?
8. Eiseres is van mening dat verweerder onvoldoende zwaarwegende belangen had voor het inschakelen van een detectivebureau. Een dergelijke inbreuk mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het onderzoek te dienen doelen en die doelen moeten in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze, kunnen worden verwezenlijkt. Eiseres is van mening dat haar privacy ernstig is geschonden door haar werkgever. Eiseres verwijst in dit verband naar een uitspraak van de burgerlijke rechter van de rechtbank Rotterdam van 17 januari 2017, ECLI:NL:RBROT:2017:434.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het MUMC+ heeft opdracht gegeven aan [naam bedrijf] om onderzoek te verrichten naar de activiteiten van eiseres, omdat verweerder het vermoeden had dat eiseres tijdens haar ziekte- en re-integratietraject zaken heeft vertraagd, niet heeft uitgevoerd en de schijn heeft gewekt dat haar klachten ernstiger waren dan zij daadwerkelijk waren. Dit vermoeden werd onderbouwd door observaties van medewerkers van het MUMC+ die eiseres voorafgaand aan de zitting bij de voorlopige voorzieningenrechter op 12 augustus 2019 hebben gezien. Op het moment dat de leidinggevende, de P&O consulent en de advocaat bij de rechtbank kwamen aanrijden, zagen zij eiseres uit de auto stappen. Eiseres zag de medewerkers van verweerder niet en liep goed door en zonder ondersteuning de trappen op en de rechtbank binnen. Op het moment dat eiseres de medewerkers van het MUMC+ zag, was zij niet meer goed ter been, liep zij scheef en langzaam. Deze omslag qua fysieke beweging vonden de medewerkers van het MUMC+ zeer vreemd. Gelet hierop heeft verweerder besloten [naam bedrijf] bedrijfsrecherche in te zetten.
Uit de aard van het ambtenarentuchtrecht vloeit voort dat het wenselijk is dat verweerder, nadat hij bekend is geworden met een gepleegd plichtsverzuim, voortvarend overgaat tot het, zo nodig, opleggen van een disciplinaire straf. Verweerder dient daartoe tot een zorgvuldige vaststelling van de feiten te komen met inachtneming van de procedurele voorschriften en waarborgen voor de betrokken ambtenaar. Uit de stukken is niet gebleken dat het onderzoek door [naam bedrijf] onzorgvuldig is geweest. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in augustus en september 2019. In die periode hebben twee detectives van [naam bedrijf] op drie dagen (woensdag 28 augustus 2019, vrijdag 6 september 2019 en maandag 16 september 2019) in de buurt van de woning van eiseres gepost met als doel het vaststellen van de activiteiten van eiseres. Daarbij is van belang dat de observaties zich beperkten tot de openbare ruimte en maximaal zeven uur achtereen duurden, waardoor geen sprake is van schending van de privacy van eiseres. Zie in dit verband ook een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 2 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2990.
Daarnaast heeft eiseres tijdens de hoorzitting van de hoorcommissie op 15 oktober 2019 een reactie op het rapport en de beelden van [naam bedrijf] kunnen geven en heeft zij zich tegen de haar gemaakte verwijten kunnen verweren.
Samengevat was er dus een aanleiding voor verweerder om [naam bedrijf] in te schakelen voor nader onderzoek en zijn er geen aanknopingspunten in het dossier om te oordelen dat het onderzoek van [naam bedrijf] onzorgvuldig dan wel buitenproportioneel is geweest.
Heeft verweerder eiseres onvoorwaardelijk strafontslag mogen opleggen?
9. Eiseres is het niet eens met het strafontslag. Zij voert daartegen aan dat zij nog steeds forse medische en psychische beperkingen heeft. Dit heeft tot gevolg dat zij arbeidsongeschikt was voor haar werkzaamheden als voedingsassistente. Haar Belgische huisarts heeft haar arbeidsongeschikt geacht. Als gevolg hiervan ontvangt eiseres een arbeidsongeschiktheidsuitkering in België voor haar werkzaamheden in België. Eiseres is van mening dat het onmogelijk is om gedurende ruim drie jaar klachten te simuleren zonder dat de bedrijfsarts of de huisarts dit zouden merken. Daarnaast ontkent en betwist eiseres dat zij door haar gedrag haar re-integratie vertraagd en tegengewerkt zou hebben en de schijn zou hebben gewekt dat haar fysieke beperkingen ernstiger zijn dan ze in werkelijkheid zijn. Dit blijkt ook uit de eindrapportage van 5 januari 2018 van [naam] van Effectyf. Ook WIZ Re-integratie & Coaching BV (WIZ) heeft op 17 september 2018 aangegeven dat eiseres ondanks haar beperkingen heeft geprobeerd aan haar verplichtingen te voldoen. Eiseres is van mening dat het juist aan het MUMC+ is te wijten dat de re-integratie niet goed is verlopen. Dit blijkt ook uit de door het Uwv aan het MUMC+ opgelegde loonsanctie. Eiseres is verder van mening dat de bevindingen van [naam bedrijf] geen disciplinaire maatregel kunnen rechtvaardigen. De detectives van [naam bedrijf] hebben enkel geconstateerd dat eiseres in haar auto reed en dat zij witte plasticzakken naar haar auto droeg. Dit bewijst niet dat zij minder beperkingen zou hebben dan door haar gesteld. Tot slot vindt eiseres dat er geen sprake is geweest van zodanig verwijtbare gedragingen die een strafontslag zouden rechtvaardigen. Haar psychische klachten maken dat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Door het oneervol ontslag heeft eiseres geen recht op een Werkloosheidsuitkering. De gevolgen hiervan zijn onevenredig zwaar voor haar. Zij is van mening dat haar belangen onvoldoende zijn meegewogen door verweerder. Dit klemt temeer nu eiseres vanwege haar beperkingen niet in staat is om inkomen te genereren uit arbeid.
9.1.
In artikel 11.1, eerste lid, van de CAO UMC staat dat de werkgever de medewerker die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt een disciplinaire maatregel kan opleggen.
Op grond van het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets wat een goed medewerker in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
9.2.
Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire
straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van
15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997) noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan.
9.3.
Verweerder verwijt eiseres dat zij haar re-integratie heeft vertraagd en tegengewerkt en de schijn heeft gewekt dat haar fysieke beperkingen ernstiger zijn dan dat ze in werkelijkheid zijn. Verweerder heeft dit standpunt onderbouwd met waarnemingen van medewerkers van het MUMC+ voorafgaand aan de zitting van de voorlopige voorzieningenrechter inzake de loonstop, het door de bedrijfsarts opgemaakte inzetbaarheidsprofiel, de rapportages van WIZ en Effectyf in het kader van het tweede spoor, het rapport van [naam bedrijf] , een e-mail van 23 september 2019 van de arbeidsdeskundige en het advies van de hoorcommissie.
Vooral de beelden die een medewerker van [naam bedrijf] heeft gemaakt, verbazen verweerder enorm. Op de beelden is meermaals te zien dat eiseres zelf auto rijdt, terwijl zij heeft aangegeven niet zelf te kunnen rijden als gevolg van de medicatie en lichamelijke klachten. Ook is te zien dat zij makkelijk en stevig doorloopt met volle boodschappentassen naar haar auto, terwijl zij heeft aangegeven dat haar kinderen voor de boodschappen zorgen, omdat zij dit zelf niet meer kan. Eiseres heeft steeds aangegeven slecht ter been te zijn. De beelden laten het tegenovergestelde zien. Vervolgens is te zien dat eiseres de kofferbak opent, waarbij zij met haar arm tot boven haar schouder reikt. Vervolgens stapt zij in een vloeiende beweging in een keer in de auto, terwijl zij richting verweerder heeft aangegeven dat het vanuit zittende naar staande positie gaan en omgekeerd zeer moeilijk en pijnlijk is.
9.4.
Anders dan verweerder ziet de rechtbank in het voorgaande geen aanleiding voor het oordeel dat de overtuiging is verkregen dat eiseres de haar verweten gedragingen heeft begaan. In dit kader acht de rechtbank van belang dat de bedrijfsarts eiseres op 19 juni 2019 op het spreekuur heeft gezien en heeft vastgesteld dat de actuele belastbaarheid van eiseres vanaf dan tot 10 juli conform het inzetbaarheidsprofiel van 2 januari 2019 is. Vanaf 10 juli 2019 zal eiseres tijdelijk geen duurzaam benutbare mogelijkheden hebben, omdat vanaf die datum een intensivering van haar behandeltraject zal gaan plaatsvinden.
Ook de verzekeringsarts van het Uwv heeft op 19 maart 2019 een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld met diverse beperkingen op de rubrieken persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Dit zijn dus twee artsen die gespecialiseerd zijn in het vaststellen of er sprake is van een medische objectief vast te stellen stoornis als gevolg van ziekte of gebrek, waardoor iemand beperkt is in zijn functioneren.
Weliswaar staan daar tegenover de eigen waarnemingen van medewerkers van het MUMC+, de beelden en het rapport van [naam bedrijf] en een reactie van de arbeidsdeskundige van 23 september 2019 op deze beelden. Deze personen zijn echter allen geen (ter zake deskundig) arts. Bovendien verwijt verweerder eiseres dat zij haar re-integratie heeft vertraagd en tegengewerkt en de schijn heeft gewekt dat haar fysieke beperkingen ernstiger zijn dan dat zij in werkelijkheid zijn.
De periode van re-integratie van eiseres liep van 3 mei 2016 (datum ziekmelding) tot en met 5 november 2019 (datum ontslag). De observaties waar verweerder zich op heeft gebaseerd waren in augustus en september 2019. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat het in die periode beter met haar ging dan de periode daarvoor. De onderbouwing van verweerder heeft dus maar betrekking op een klein deel van de re-integratieperiode en kan, zeker zonder een oordeel van de bedrijfsarts, niet zonder meer worden geëxtrapoleerd naar de gehele periode. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee onvoldoende heeft onderbouwd dat eiseres haar re-integratie heeft vertraagd en tegengewerkt en de schijn heeft gewekt dat haar fysieke beperkingen ernstiger zijn dan dat ze in werkelijkheid zijn.
Verweerder had in ieder geval de bedrijfsarts om een onderbouwd advies moeten vragen dan wel een medisch deskundige moeten inschakelen om zijn standpunt te onderbouwen.
Dat heeft verweerder niet gedaan. Dit gebrek is op dit moment niet meer te repareren.
9.5.
Hieruit volgt dat van plichtsverzuim geen sprake is en dat verweerder niet bevoegd was eiseres onvoorwaardelijk strafontslag te verlenen. Het ontslag op de primaire grondslag kan dan ook geen standhouden. De tegen deze ontslaggrond aangevoerde beroepsgrond slaagt.
10. Dit brengt mee dat beoordeeld moet worden of het ontslag op de subsidiaire wel stand kan houden.
Heeft verweerder eiseres mogen ontslaan op grond van andere gronden?
11. Eiseres is het ook niet eens met het ontslag op andere gronden. Ten eerste is eiseres van mening dat ontslag op andere gronden niet mogelijk is vanwege het feit dat zij nog steeds ziek is. Ten tweede is eiseres van mening dat er geen vertrouwensbreuk is althans dat deze kan worden hersteld op het moment dat zij is hersteld van haar psychische klachten.
11.1.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan de ontslaggrond van artikel 12.12, eerste lid, van de CAO UMC worden toegepast als voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd, omdat op de datum van het ontslagbesluit sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en/of als een in de loop der tijd ontstane impasse in de weg staat aan vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd.
Dit impliceert dat ten tijde van het ontslag duidelijk moet zijn dat herplaatsing elders binnen de organisatie niet mogelijk is of dat van verdere inspanningen daartoe geen resultaat te verwachten is.
Het peilmoment voor de beoordeling van de verstoorde verhoudingen ligt bij de datum van beëindiging van het dienstverband.
11.2.
Verweerder is van mening dat er sprake is van een dermate ernstig verstoorde verhouding en vertrouwensbreuk tussen partijen, dat hij hierdoor een terugkeer van eiseres in de eigen of een andere functie in de organisatie niet mogelijk acht. Eiseres heeft tijdens de hoorzitting van de hoorcommissie zelf aangegeven dat zij absoluut niet meer bij het MUMC+ wil werken. In het verweerschrift schrijft verweerder dat het vertrouwen weg is door de opstelling van eiseres gedurende de gehele ziekteperiode. Zij heeft jaar na jaar aangegeven fysiek zeer beperkt te zijn, terwijl de beelden van [naam bedrijf] en de eigen observatie van de drie medewerkers het tegendeel bewijzen, aldus verweerder.
11.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ten tijde van de datum van beëindiging van het dienstverband (peildatum) sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en/of in de loop der tijd ontstane impasse. Omdat verweerder eiseres bij deze ontslaggrond dezelfde verwijten maakt als bij het strafontslag en gelet op wat hierover in rechtsoverweging 9.4. is overwogen, heeft verweerder ook deze ontslaggrond naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Dit gebrek is op dit moment niet meer te repareren. Dit betekent dat verweerder evenmin bevoegd was om eiseres op andere gronden ontslag te verlenen. De tegen deze ontslaggrond aangevoerde beroepsgrond slaagt.
12. Dit brengt mee dat beoordeeld moet worden of het ontslag op de meer subsidiaire ontslaggrond wel stand kan houden.
Heeft verweerder eiseres mogen ontslaan wegens het weigeren passende re-integratie en werkervaringsplaatsen binnen en buiten het MUMC+?
13. Eiseres is het ook niet eens met de ontslaggrond op grond van artikel 12.10, zevende lid, aanhef en onder a en b, van de CAO UMC. Eiseres ontkent en betwist dat zij diverse passende re-integratie en werkervaringsplaatsen zonder deugdelijke grond geweigerd zou hebben. Er is haar slechts één keer een werkervaringsplek bij AZM herstelzorg aangeboden. Deze plaats heeft zij gemotiveerd afgewezen.
13.1.
Op grond van artikel 12.10, eerste lid, van de CAO UMC kan de werkgever de medewerker eervol ontslag verlenen op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan een ontslag als bedoeld in het eerste lid slechts worden verleend indien:
de ongeschiktheid onafgebroken 104 weken heeft geduurd en;
herstel binnen een periode van zes maanden na deze 104 weken redelijkerwijs niet is te verwachten en;
het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de medewerker binnen het gezagsbereik van de werkgever andere passende arbeid aan te bieden, dan wel indien de medewerker geweigerd heeft andere passende arbeid te aanvaarden.
Op grond van het zevende lid van dit artikel kan de werkgever, onverminderd het bepaalde in het tweede lid, de medewerker die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten ontslag verlenen indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
gevolg te geven aan door de werkgever of een door de werkgever aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid als bedoeld in artikel 8.1, onderdeel e te verrichten of;
passende arbeid te verrichten waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt of;
zijn medewerking te verlenen aan het opstellen van een plan van aanpak of re-integratieverslag zoals bedoeld in de WIA.
13.2.
Uit de stukken blijkt dat verweerder eiseres van september 2017 tot en met januari 2018 een traject bij Effectyf heeft laten doorlopen. Effectyf verzorgt re-integratie en coachingstrajecten op maat. In de eindrapportage van het arbeidsmarktonderzoek van 5 januari 2018 is te lezen dat eiseres zeer moeilijk tot niet bemiddelbaar is. Haar huidige functie van voedingsassistent bij het MUMC+ is volgens Effectyf niet geschikt.
Uit de stukken blijkt verder dat verweerder eiseres van juli 2018 tot februari 2019 een traject bij WIZ heeft laten doorlopen. WIZ is een extern re-integratiebureau dat eiseres heeft begeleid bij de zoektocht naar een andere baan buiten het MUMC+.
In de voortgangsrapportage van 15 oktober 2018 worden een achttal functies genoemd waarop in overleg met eiseres is gesolliciteerd. In de eindrapportage van 15 januari 2019 worden vijftien functies genoemd waarop in overleg met eiseres is gesolliciteerd. Het is de consultant van WIZ helaas niet gelukt om eiseres te bemiddelen naar een passende functie elders. In deze rapportage is ook te lezen dat eiseres gedurende het tweede spoor traject op een werkervaringsplaats bij AZM herstelzorg in Maastricht kon starten, maar dat eiseres deze plaats heeft geannuleerd. In de toevoeging op de eindrapportage van 31 januari 2019 is te lezen dat de motivatie van eiseres gedurende het begeleidingstraject tot een absoluut minimum is gedaald. De fysieke afspraken bij WIZ in Heerlen kwam zij wel na. Echter, van eigen inspanningen was geen sprake. Een mogelijke WEP werd niet ingevuld, een online test bij een callcenter werd niet ingevuld en een kennismakingsgesprek/rondleiding bij een industriële bakkerij werd ook niet waargenomen. Als reden voor het niet nakomen gaf eiseres telkens haar medische gezondheidssituatie alsmede haar vervoersproblematiek aan.
13.3.
Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank verweerder in het standpunt dat eiseres zonder deugdelijke grond heeft geweigerd gevolg te geven aan door de werkgever of een door de werkgever aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Uit de stukken blijkt dat verweerder eiseres van september 2017 tot februari 2019 heeft laten begeleiden in haar re-integratie binnen het MUMC+ en naar een andere baan buiten het MUMC+. Ook heeft verweerder eiseres een werkervaringsplaats bij de afdeling herstelzorg van het MUMC+ aangeboden.
In juni 2019 heeft verweerder eiseres haar passende werkzaamheden en werktijden bij de bestekmachine aangeboden. Eiseres heeft deze werkervaringsplaats en deze passende arbeid geweigerd. Zij heeft niet onderbouwd dat zij deze werkzaamheden niet kon verrichten.
Dit betekent dat verweerder bevoegd was om eiseres op grond van deze ontslaggrond te ontslaan. De wijze waarop verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt kan de rechterlijke toets doorstaan.
Conclusie
14. Het beroep tegen het bestreden besluit II is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit II, voor zover dat betrekking heeft op het strafontslag en het ontslag op andere gronden. Het ontslag op grond van artikel 12.10, zevende lid, aanhef en onder a en b, van de CAO UMC laat de rechtbank in stand.
15. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht in het beroep met zaaknummer ROE 20/1254 vergoeden.
16. Omdat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij in dat beroep heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting) met een waarde per punt van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

In ROE 19/3240
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond.
In ROE 20/1254
De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II, voor zover dat betrekking heeft op het strafontslag en het ontslag op andere gronden;
- laat het ontslag op grond van artikel 12.10, zevende lid, aanhef en onder a en b, van de CAO UMC in stand;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzitter, en mr. P.J. Voncken en mr. C.L.G.F.H. Albers, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 april 2022 .
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 26 april 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.