6.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan
De verdachte heeft op 1 december 2020 in het centrum van Heerlen zonder enige aanleiding de voor hem onbekende [slachtoffer] meermalen met een mes in zijn bovenlichaam gestoken. Door zo te behandelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . De lichamelijke en psychische gevolgen voor [slachtoffer] zijn groot. En het is niet aan de verdachte te danken dat de messteken in het lichaam van [slachtoffer] niet nog ernstigere en onomkeerbare gevolgen hebben gehad. Tot op heden ervaart [slachtoffer] die gevolgen van de steekpartij. Hij kan er tot op de dag van vandaag niet bij dat dit zomaar heeft kunnen gebeuren en dat een middag in de stad op deze wijze is geëscaleerd. Hij wordt nog elke dag met de gevolgen van de steekverwondingen geconfronteerd, onder meer doordat hij bepaalde activiteiten niet meer kan verrichten.
Naast het leed dat [slachtoffer] is aangedaan, wordt ook de maatschappij geschokt door dit soort feiten. Een opmerking of een bepaalde blik: het is kennelijk genoeg om de verdachte in blinde razernij te doen ontsteken. Het is [slachtoffer] overkomen op klaarlichte dag, in het openbaar, waarbij er getuigen aanwezig waren, die de poging tot doodslag hebben gezien. Het totaal zinloze karakter van het handelen van de verdachte en het feit dat dus kennelijk iedereen hiervan het slachtoffer kan worden, vergroten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De GZ-psychologen M.G.E. Hobbelen en R.J.B. Metze, hebben over de geestvermogens van de verdachte op 25 februari 2021 een rapport uitgebracht.
Er is bij de verdachte sprake van een lichtverstandelijke beperking, een posttraumatische-stressstoornis en een lichte stoornis in cannabisgebruik. Hiervan was sprake ten tijde van het ten laste gelegde en daar is een invloed van uitgegaan.
Verdachtes gedragskeuzemogelijkheden worden mede bepaald door de licht verstandelijke beperking en de daarbij passende sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Hij heeft meer dan gewoon moeite om een probleemsituatie snel te overzien, snel een adequate afweging te maken en een adequate oplossingsstrategie toe te passen. Deze moeilijkheden worden versterkt bij verhoogde stress, wat het geval lijkt te zijn geweest vanuit gevoelens van angst voor wat de groep jongens hem mogelijk aan zou kunnen doen. De verdachte toont zich beperkt flexibel op het moment dat hij de groep jongens voor de tweede keer treft. Hij maakt geen nieuwe keuze, keert niet om maar houdt vast aan zijn plan om een broodje te halen en de bus te nemen. Dit lijkt mede bepaald door de zwakke cognitieve vermogens, die van invloed zijn op het vermogen om te kunnen schakelen en een ander plan te bedenken. Het is voorstelbaar dat de beperkingen (gebrekkige coping, verhoogde alertheid en achterdocht, beperkte cognitieve flexibiliteit) voortkomend uit de licht verstandelijke beperking en posttraumatische stressstoornis ertoe hebben geleid dat de verdachte één mes binnen handbereik heeft gehouden om zichzelf te kunnen verdedigen wanneer nodig. Dit alles leidt tot het advies om het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De kans op herhaling wordt klein geacht wanneer er een ondersteunende woonomgeving is, er sprake is van een zinvolle dagbesteding en een behandeling wordt ingezet, gericht op de posttraumatische stressklachten en het verbeteren van de copingvaardigheden. De kans op herhaling van gewelddadig delictgedrag wordt als matig ingeschat wanneer de verdachte geen behandeling gaat volgen en hij zich staande zal moeten houden zonder de benodigde
ondersteuning.
Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook hierbij weegt mee dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en minder mogelijkheden heeft zijn eigen gedrag te organiseren. De verdachte komt in het contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Er is geen sprake van contra-indicaties voor het toepassen van jeugdstrafrecht. Zo is er geen sprake van een justitiële voorgeschiedenis, psychopathische trekken of een criminele levensstijl. De psycholoog adviseert de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden het meewerken aan hulpverlening en het volgen van een behandeling en ondersteuning.
De reclassering heeft meerdere rapporten over de persoon van de verdachte uitgebracht. Het meest recente rapport dateert van 16 maart 2022. De reclassering sluit zich aan bij het rapport van de psychologen en adviseert eveneens de toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte heeft bij de reclassering laten zien dat hij bereid is aan zijn problemen te werken. Hij houdt zich aan afspraken met de hulpverlening en toont inzet. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld. Het risico op letselschade wordt ingeschat als laag, evenals het risico op onttrekken aan voorwaarden.
De reclassering adviseert de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en het meewerken aan een ambulante behandeling.
Toepassing adolescentenstrafrecht
De vraag ligt nu voor wat een passende straf voor de verdachte is wanneer er naast de ernst van het gepleegde strafbare feit ook rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsfase van deze jongvolwassene. In dit verband wordt van de rechtbank allereerst een oordeel gevraagd of het jeugdstrafrecht van toepassing moet worden verklaard. De Wet adolescentenstrafrecht maakt dit mogelijk voor meerderjarige verdachten tussen de 18 en 23 jaar oud, wanneer dit gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassene de meest effectieve manier is om het gedrag positief te beïnvloeden en om zo ook de adolescent te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen.
De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 21 jaar oud en is nu, ten tijde van de berechting, 22 jaar oud. De psycholoog heeft beschreven dat uit onderzoek blijkt dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een jongere ontwikkelingsleeftijd. Daarnaast is hij ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding en ondersteuning. Er zijn geen contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert eveneens de toepassing van het jeugdstrafrecht. Indachtig het hiervoor omschreven doel van de Wet adolescentenstrafrecht, zal de rechtbank dit advies overnemen en toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat uit het oogpunt van vergelding en normbevestiging niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk deel het voorarrest overstijgt. De rechtbank vindt de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest in deze zaak niet passend. Daarvoor is het feit te ernstig. De eis van de officier van justitie doet naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank beoogt met het opleggen van een straf aan de verdachte niet alleen het gepleegde strafbare feit te vergelden, maar ook te voorkomen dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen door hem, gelet op zijn ontwikkeling, zo gunstig mogelijk te beïnvloeden. Dit doel wil de rechtbank bereiken door een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen, waaraan zij een proeftijd van twee jaren zal verbinden. Gedurende die proeftijd dient de verdachte zijn medewerking te verlenen aan de begeleiding door de jeugdreclassering en mee te werken aan een ambulante behandeling. Dit betreffen de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in haar advies van 16 maart 2022 zijn geformuleerd.