ECLI:NL:RBLIM:2022:2755

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 april 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
03/304968-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot moord, bewezenverklaring poging tot doodslag met toepassing adolescentenstrafrecht

Op 1 december 2020 heeft de verdachte in Heerlen geprobeerd [slachtoffer] te doden door met een mes in zijn bovenlichaam te steken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade, omdat de verdachte niet de gelegenheid had om na te denken over zijn daad. De verdachte had een woordenwisseling met een groep jongens, kocht daarna een mes en stak [slachtoffer] meerdere keren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte welwillend de kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard, wat leidde tot de bewezenverklaring van poging tot doodslag. De rechtbank heeft het adolescentenstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd en de geestelijke toestand van de verdachte, en hem veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/304968-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.R.F.J. Palmen, advocaat kantoorhoudende te Brunssum.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 maart 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op
1 december 2020 in Heerlen heeft geprobeerd – al dan niet met voorbedachten rade –
[slachtoffer] te doden door met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken
(primair)dan wel heeft geprobeerd aan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een mes in het bovenlichaam te steken
(subsidiair).

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, inhoudende dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven.
De officier van justitie heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht. De verdachte en het slachtoffer waren geen bekenden van elkaar. Een half uur voor het steekincident ontstond er in het centrum van Heerlen een opstootje tussen de verdachte en een groep jongens. Het slachtoffer maakte deel uit van deze groep jongens. De verdachte is vervolgens naar de Action gegaan om een aantal messen te kopen en is met een van deze messen in zijn hand opnieuw naar de betreffende groep jongens toegelopen. Hij is vervolgens vrijwel meteen begonnen met het steken van het mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] . Uit deze omstandigheden kan volgens de officier van justitie worden afgeleid dat de verdachte met opzet en voorbedachten rade heeft gehandeld. De officier van justitie heeft verder verwezen naar de aangifte van [slachtoffer] , het bij hem aangetroffen letsel en de verklaringen van de getuigen
[getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] .
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van alle tenlastegelegde feiten bepleit.
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde, de poging tot moord, heeft de raadsman aangevoerd dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het aannemen van voorbedachten rade. Uit niets blijkt dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad voor een kalm overleg en bedaard nadenken en het besluit heeft genomen om [slachtoffer] van het leven te beroven. Na het opstootje tussen de verdachte en de groep jongens heeft de verdachte zijn eigen weg vervolgd. De daarop volgende aankoop van een messenset staat volledig los van het latere voorval. De verdachte wist niet eens waar de groep jongens naartoe was gegaan. Dat hij ze later opnieuw tegenkwam, is puur toeval te noemen. Dit maakt dat een poging moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Nu de verdachte geen opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] , ook niet in voorwaardelijke zin, kan ook een poging tot doodslag niet bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat een poging zware mishandeling op zijn minst genomen opzet in voorwaardelijke zin veronderstelt. De verdachte heeft evenmin (voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] , met als gevolg dat de verdachte ook van het subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de verdachte op 1 december 2020 in Heerlen meermalen met een mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gestoken.
De juridische kwalificatie
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden hoe het handelen van de verdachte juridisch moet worden gekwalificeerd.
Voorbedachten rade?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de getoonde camerabeelden, en de gedingstukken de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte bevond zich op 1 december 2020 in het centrum van Heerlen, toen hij omstreeks 14.30 uur een groep jongens tegenkwam. De verdachte en deze groep jongens waren geen bekenden van elkaar. Tussen de verdachte en de groep jongens ontstond vervolgens een woordenwisseling, waarna de verdachte en de groep jongens uit elkaar zijn gegaan en ieder zijn eigen weg heeft vervolgd. De verdachte is naar Action gegaan en heeft daar een messenset gekocht. De verdachte heeft deze messen meteen na de aankoop uit de verpakking gehaald. Vier messen stopte hij in zijn rugzak en één mes hield hij vast in zijn rechterhand. Deze hand hield hij op zijn rug. Hij liep vervolgens in de richting van een aantal horecagelegenheden en het busstation toen hij de betreffende groep jongens opnieuw zag staan. Dit was rond 14.55 uur. De verdachte liep naar deze groep jongens toe. Tussen de verdachte en een van deze jongens, te weten [slachtoffer] , ontstond vervolgens een woordenwisseling, waarbij de verdachte een aantal keren dreigend dichtbij [slachtoffer] kwam en [slachtoffer] de verdachte daarop een aantal keren van zich af duwde. Na het laatste van zich afduwen door [slachtoffer] heeft de verdachte hem meermalen met een mes in zijn bovenlichaam gestoken. [slachtoffer] en de verdachte vielen vervolgens op de grond en er ontstond een worsteling, waarbij [slachtoffer] de verdachte van zich af probeerde te duwen en waarbij de verdachte opnieuw stekende bewegingen met het mes in de richting van het lichaam van [slachtoffer] maakte. Kort daarna heeft de verdachte de plaats delict verlaten.
Uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de verdachte een plan had beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. Hoewel in de aankoop van de messen aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor enig vooropgezet plan, acht de rechtbank niet wettig bewezen dat de verdachte tevoren daadwerkelijk het plan had opgevat om [slachtoffer] van het leven te beroven. De verdachte wist immers niet waar de groep jongens zich bevond en kon dus ook niet weten dat hij ze even later weer opnieuw tegen zou komen. Bovendien is de verdachte naar de groep jongens toegelopen en is er eerst een woordenwisseling ontstaan, voordat hij is begonnen met het steken met het mes. Dit maakt dat niet kan worden gezegd dat de verdachte heeft gehandeld met een vooropgezet plan.
De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens gesteld ziet, is, of de verdachte voorafgaand aan het steken met het mes voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad. Ook deze vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. Immers, pas op het moment dat de verdachte de groep jongens opnieuw zag staan, heeft hij de keuze gemaakt – en ook pas kunnen maken – om naar de groep jongens toe te lopen en het mes te gebruiken. Uit bovenstaande feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat de besluitvorming en de uitvoering tot stand zijn gekomen in een zodanig korte tijdspanne dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van een poging tot moord.
Poging doodslag
Onder het primair tenlastegelegde is eveneens een poging tot doodslag op [slachtoffer] tenlastegelegd. Vaststaat dat de verdachte vier keer met een mes in het bovenlichaam van [slachtoffer] heeft gestoken, met als gevolg in de linker buikhelft van [slachtoffer] een steekwond met een lengte van ongeveer drie centimeter, aan de linkerflank een steekwond met een lengte tussen de tien en twaalf centimeter, aan de linkerzijde een steekwond met een lengte van ongeveer twaalf centimeter en onder het schouderblad een wond met een lengte van ongeveer zeven centimeter. Bij [slachtoffer] was sprake van grote letsels onder de huid.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, te weten het meermalen met een mes steken in het bovenlichaam van [slachtoffer] , naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam diverse vitale organen bevinden. Door aldus te handelen heeft de verdachte de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] door zijn handelen gedood zou worden, bewust aanvaard. De primair tenlastegelegde poging tot doodslag zal dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het vonnis gehecht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair
op 1 december 2020 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met dat opzet meermalen, met een mes, in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van feit 1 primair
Poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich conform de daartoe strekkend adviezen van de psycholoog en de reclassering op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast en heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 500 dagen waarvan 350 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Gedurende de proeftijd van twee jaar dient hij zich te houden aan de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd, te weten het meewerken aan begeleiding door de jeugdreclassering en het meewerken aan een ambulante behandeling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsman heeft onder verwijzing naar de adviezen gepleit voor toepassing van het adolescentenstrafrecht, mocht de rechtbank komen tot een strafoplegging. Hij pleit voorts voor de oplegging van een volledig voorwaardelijke straf, eventueel met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat een geheel voorwaardelijke straf niet passend is, dan verzoekt de raadsman een onvoorwaardelijke straf op te leggen in de vorm van een taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder dit is begaan
De verdachte heeft op 1 december 2020 in het centrum van Heerlen zonder enige aanleiding de voor hem onbekende [slachtoffer] meermalen met een mes in zijn bovenlichaam gestoken. Door zo te behandelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . De lichamelijke en psychische gevolgen voor [slachtoffer] zijn groot. En het is niet aan de verdachte te danken dat de messteken in het lichaam van [slachtoffer] niet nog ernstigere en onomkeerbare gevolgen hebben gehad. Tot op heden ervaart [slachtoffer] die gevolgen van de steekpartij. Hij kan er tot op de dag van vandaag niet bij dat dit zomaar heeft kunnen gebeuren en dat een middag in de stad op deze wijze is geëscaleerd. Hij wordt nog elke dag met de gevolgen van de steekverwondingen geconfronteerd, onder meer doordat hij bepaalde activiteiten niet meer kan verrichten.
Naast het leed dat [slachtoffer] is aangedaan, wordt ook de maatschappij geschokt door dit soort feiten. Een opmerking of een bepaalde blik: het is kennelijk genoeg om de verdachte in blinde razernij te doen ontsteken. Het is [slachtoffer] overkomen op klaarlichte dag, in het openbaar, waarbij er getuigen aanwezig waren, die de poging tot doodslag hebben gezien. Het totaal zinloze karakter van het handelen van de verdachte en het feit dat dus kennelijk iedereen hiervan het slachtoffer kan worden, vergroten gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De GZ-psychologen M.G.E. Hobbelen en R.J.B. Metze, hebben over de geestvermogens van de verdachte op 25 februari 2021 een rapport uitgebracht.
Er is bij de verdachte sprake van een lichtverstandelijke beperking, een posttraumatische-stressstoornis en een lichte stoornis in cannabisgebruik. Hiervan was sprake ten tijde van het ten laste gelegde en daar is een invloed van uitgegaan.
Verdachtes gedragskeuzemogelijkheden worden mede bepaald door de licht verstandelijke beperking en de daarbij passende sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand. Hij heeft meer dan gewoon moeite om een probleemsituatie snel te overzien, snel een adequate afweging te maken en een adequate oplossingsstrategie toe te passen. Deze moeilijkheden worden versterkt bij verhoogde stress, wat het geval lijkt te zijn geweest vanuit gevoelens van angst voor wat de groep jongens hem mogelijk aan zou kunnen doen. De verdachte toont zich beperkt flexibel op het moment dat hij de groep jongens voor de tweede keer treft. Hij maakt geen nieuwe keuze, keert niet om maar houdt vast aan zijn plan om een broodje te halen en de bus te nemen. Dit lijkt mede bepaald door de zwakke cognitieve vermogens, die van invloed zijn op het vermogen om te kunnen schakelen en een ander plan te bedenken. Het is voorstelbaar dat de beperkingen (gebrekkige coping, verhoogde alertheid en achterdocht, beperkte cognitieve flexibiliteit) voortkomend uit de licht verstandelijke beperking en posttraumatische stressstoornis ertoe hebben geleid dat de verdachte één mes binnen handbereik heeft gehouden om zichzelf te kunnen verdedigen wanneer nodig. Dit alles leidt tot het advies om het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen.
De kans op herhaling wordt klein geacht wanneer er een ondersteunende woonomgeving is, er sprake is van een zinvolle dagbesteding en een behandeling wordt ingezet, gericht op de posttraumatische stressklachten en het verbeteren van de copingvaardigheden. De kans op herhaling van gewelddadig delictgedrag wordt als matig ingeschat wanneer de verdachte geen behandeling gaat volgen en hij zich staande zal moeten houden zonder de benodigde
ondersteuning.
Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen. Ook hierbij weegt mee dat de verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en minder mogelijkheden heeft zijn eigen gedrag te organiseren. De verdachte komt in het contact jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Er is geen sprake van contra-indicaties voor het toepassen van jeugdstrafrecht. Zo is er geen sprake van een justitiële voorgeschiedenis, psychopathische trekken of een criminele levensstijl. De psycholoog adviseert de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden het meewerken aan hulpverlening en het volgen van een behandeling en ondersteuning.
De reclassering heeft meerdere rapporten over de persoon van de verdachte uitgebracht. Het meest recente rapport dateert van 16 maart 2022. De reclassering sluit zich aan bij het rapport van de psychologen en adviseert eveneens de toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte heeft bij de reclassering laten zien dat hij bereid is aan zijn problemen te werken. Hij houdt zich aan afspraken met de hulpverlening en toont inzet. De reclassering schat het risico op recidive in als laag-gemiddeld. Het risico op letselschade wordt ingeschat als laag, evenals het risico op onttrekken aan voorwaarden.
De reclassering adviseert de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering en het meewerken aan een ambulante behandeling.
Toepassing adolescentenstrafrecht
De vraag ligt nu voor wat een passende straf voor de verdachte is wanneer er naast de ernst van het gepleegde strafbare feit ook rekening wordt gehouden met de ontwikkelingsfase van deze jongvolwassene. In dit verband wordt van de rechtbank allereerst een oordeel gevraagd of het jeugdstrafrecht van toepassing moet worden verklaard. De Wet adolescentenstrafrecht maakt dit mogelijk voor meerderjarige verdachten tussen de 18 en 23 jaar oud, wanneer dit gelet op de ontwikkelingsfase van de jongvolwassene de meest effectieve manier is om het gedrag positief te beïnvloeden en om zo ook de adolescent te stimuleren een verantwoorde rol in de samenleving op zich te nemen.
De verdachte was ten tijde van het plegen van het feit 21 jaar oud en is nu, ten tijde van de berechting, 22 jaar oud. De psycholoog heeft beschreven dat uit onderzoek blijkt dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking en een jongere ontwikkelingsleeftijd. Daarnaast is hij ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding en ondersteuning. Er zijn geen contra-indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert eveneens de toepassing van het jeugdstrafrecht. Indachtig het hiervoor omschreven doel van de Wet adolescentenstrafrecht, zal de rechtbank dit advies overnemen en toepassing geven aan het jeugdstrafrecht.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat uit het oogpunt van vergelding en normbevestiging niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een deels onvoorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk deel het voorarrest overstijgt. De rechtbank vindt de oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest in deze zaak niet passend. Daarvoor is het feit te ernstig. De eis van de officier van justitie doet naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende recht aan de ernst van het feit.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De rechtbank beoogt met het opleggen van een straf aan de verdachte niet alleen het gepleegde strafbare feit te vergelden, maar ook te voorkomen dat de verdachte opnieuw strafbare feiten zal plegen door hem, gelet op zijn ontwikkeling, zo gunstig mogelijk te beïnvloeden. Dit doel wil de rechtbank bereiken door een deel van de jeugddetentie voorwaardelijk aan de verdachte op te leggen, waaraan zij een proeftijd van twee jaren zal verbinden. Gedurende die proeftijd dient de verdachte zijn medewerking te verlenen aan de begeleiding door de jeugdreclassering en mee te werken aan een ambulante behandeling. Dit betreffen de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in haar advies van 16 maart 2022 zijn geformuleerd.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 33.150,-, bestaande uit opgelopen studieschade (€ 18.150) en immateriële schade (€ 15.000).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en dat de vordering voor gehele toewijzing gereed ligt, onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het gevorderde smartengeld op het standpunt gesteld dat dit bedrag dient te worden gematigd tot een bedrag van € 5.000,-. Ten aanzien van het gevorderde bedrag voor het oplopen van studievertraging heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het causale verband tussen het incident en de gestelde studievertraging niet is vast te stellen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er door [slachtoffer] immateriële schade is geleden die het rechtstreeks gevolg is van het door de verdachte gepleegde strafbare feit. De verdachte is dan ook aansprakelijk voor vergoeding van die immateriële schade. De rechtbank overweegt ten aanzien van het gevorderde smartengeld dat deze schadepost, mede gelet op vergelijkbare jurisprudentie, kan worden vastgesteld op een bedrag van € 5000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen over de periode vanaf
1 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is verder van oordeel dat op basis van het door de benadeelde partij overgelegde stuk, te weten een verklaring van [school] , ondertekend door de onderwijsmanager en de mentor van [slachtoffer] , een causaal verband tussen het bewezenverklaarde en de door de benadeelde partij gestelde studievertraging voldoende is komen vast te staan. De schade die daarvan het gevolg is komt derhalve voor rekening van de verdachte. Deze schade kan, gelet op het daarvoor gestelde normbedrag in de Letselschade Richtlijn Studievertraging, worden vastgesteld op het door de benadeelde partij gevorderde bedrag van € 18.150,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag, te berekenen over de periode vanaf 1 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Om te bewerkstelligen dat de schade aan het slachtoffer zal worden vergoed, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van het in beslag genomen mondmasker, doosje oogschaduw en sigaretten, nu niet bekend is aan wie deze goederen toebehoren en uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen deze voorwerpen en het bewezen verklaarde feit.
In het politieonderzoek naar het onderhavige feit is in de buurt van de plaats delict een tweetal messen aangetroffen en in beslag genomen (een keukenmes, na aanwijzingen van de verdachte aangetroffen in de struiken door een speurhond en een vleesmes, aangetroffen door verbalisanten in het struikgewas).
De rechtbank zal het inbeslaggenomen keukenmes onttrekken aan het verkeer. Dit mes is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat het bewezenverklaarde feit is begaan met behulp van dit mes, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Dit keukenmes behoort bij een messenset waarvan ook de verpakking inbeslaggenomen is. De rechtbank beschouwt het mes en de verpakking als een gezamenlijkheid van voorwerpen en zal daarom ook ten aanzien van deze verpakking de onttrekking aan het verkeer gelasten.
Daar ten aanzien van het inbeslaggenomen vleesmes niet bekend is aan wie dit toebehoort en er geen relatie bestaat met het bewezenverklaarde feit, zal de rechtbank ten aanzien van dit mes de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 36b, 36d, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van de primair tenlastegelegde poging tot moord;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de primair tenlastegelegde poging tot doodslag tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van 2 jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
a.
Begeleiding door jeugdreclassering
De verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering en meldt zich op afspraken met de jeugdreclassering, zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
Ambulante behandeling
De verdachte laat zich behandelen door Stevig of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
  • geeft aan de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 23.150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk;
  • legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het
slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 23.150,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de
staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te
vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot
betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in
zoverre komt te vervallen;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
1 STK Mes
(Omschrijving: G1374235, Keukenmes Action)
5 STK Mes (verpakking blister)
(Omschrijving: G1374303)
- gelast de bewaring van de volgende in beslag genomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende:
1 STK Mes (vleesmes)
(Omschrijving: G1375009, Zwart)
1 STK Kleding (mondmasker)
(Omschrijving: G1374278)
1 STK Make-Up (doosje oogschaduw)
(Omschrijving: G1374285)
1 STK Rookwaar (sigaretten)
(Omschrijving: G1374284).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. L.E.M. Hendriks en mr. W.A.M. de Loo, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J.M. Feron-Voncken, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 april 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 december 2020 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 december 2020 in de gemeente Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het (boven)lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.