3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 29 juli 2021 heeft [naam 1] zich gemeld op het politiebureau en onder meer het volgende verklaard. Melder heeft een seksuele relatie met [verdachte] (hierna: de verdachte) die steeds extremer wordt. Hij moest van de verdachte kinderondergoed aantrekken en zich tijdens de seks steeds kleiner en jonger voordoen. Ook had de verdachte een opblaaspop met kinderkleding. De verdachte had ook een witte tablet met daarop afbeeldingen van meisjes tussen de zes en tien jaar oud. Hij zou foto’s van hem bekende kindergezichten plakken op lichamen van kleine vrouwen. Ook heeft de verdachte hem een foto van een meisjeslichaam gestuurd waar de verdachte dan bij staat met zijn geslachtsdeel bij het gezicht van het meisje.
Hierop is de politie op 2 augustus 2021 de woning van de verdachte, gelegen aan de [adres 2] te Echt, gemeente Echt-Susteren binnen getreden. Nadat verbalisanten aan de verdachte hadden meegedeeld waarom ze er waren, heeft de verdachte alle gegevensdragers in zijn woning aan de politie gegeven. Dit betroffen een grijze Samsung Galaxy Tab 2 (hierna: grijze tablet) en een zwarte Samsung Tab (hierna: zwarte tablet), welke beiden niet meer werkten.De gegevensdragers zijn in beslag genomen. De grijze tablet laadde niet meer op en van de zwarte tablet was het beeldscherm kapot.Door middel van een zogenaamde chip-off extractie heeft de politie de tablets alsnog kunnen uitlezen.
Op de tablets zijn in totaal 524 kinderpornografische afbeeldingen, waarvan 523 foto’s en één video, aangetroffen waarop [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) te zien is.
Op 22 februari 2022 heeft de politie nader onderzoek ingesteld naar de video die op de zwarte tablet is aangetroffen. De creatiedatum van de video is: 16-6-2021 15:35:12 en de bestandsnaam is: [bestandsnaam 1] . mp4. Verbalisant [naam 2] , een daartoe gecertificeerde kinderpornorechercheur heeft de video bekeken en een omschrijving van de video gerelateerd in een proces-verbaal beschrijving kinderpornografsich materiaal.
Op 9 maart 2022 heeft [naam 3] namens haar dochter [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , aangifte gedaan van het vervaardigen van kinderpornografische afbeeldingen en het heimelijk filmen van haar dochter [slachtoffer] . Aangeefster herkent haar dochter op de aan haar getoonde afbeeldingen.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij inderdaad een video van [slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij hij haar omkleedt. [slachtoffer] was destijds acht jaar oud. De verdachte heeft haar voor de camera gepositioneerd, waardoor hij haar misschien heeft aangeraakt. De verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] bewust heeft aangeraakt bij haar heupen, billen en geslachtsdeel. De verdachte heeft het filmpje gemaakt, zodat hij er later screenshots van kon maken en waarbij hij het hoofd van [slachtoffer] op volwassen vrouwenlichamen plakte. Hij denkt dat hij een stijve penis had door de spanning en van de opwinding. De verdachte kan zich niet herinneren wanneer hij het filmpje precies heeft opgenomen. Het was in de zomer, want het was die dag mooi weer. De verdachte kan zich eveneens niet meer herinneren wanneer de tablets kapot zijn gegaan.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Aanraken en betasten
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het aanraken en betasten van de heupen, het geslachtsdeel, billen en schouders van [slachtoffer] . De rechtbank gaat uit van hetgeen is vastgelegd in het ambtsedig proces-verbaal van beschrijving kinderpornografisch materiaal van daartoe gecertificeerde kinderpornorechercheur [naam 2] . De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de juistheid daarvan en acht bewezen dat de verdachte [slachtoffer] heeft aangeraakt en betast op haar heupen, geslachtsdeel, billen en schouders.
Partiële vrijspraak vervaardigen kinderpornografische afbeeldingen
Het bijzondere van deze zaak is dat de verdachte foto’s heeft gecomponeerd door het slachtoffer in die foto’s - die evident een seksuele strekking hebben - te verwerken. Indachtig deze bijzonderheid ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of met betrekking tot voormelde afbeeldingen sprake is van “schijnbaar betrokken” zijn bij die seksuele handelingen van één of meer personen die, op het moment van componeren, kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet hadden bereikt, een en ander in de zin van artikel 240b Sr.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met de toevoeging van het bestanddeel “schijnbaar is betrokken” (inwerkingtreding 1 oktober 2002) het bereik van artikel 240b Sr mede heeft willen uitbreiden tot virtuele kinderporno. Het gewijzigde artikel ziet met deze toevoeging op drie gevallen: (1) een afbeelding van een echt kind; (2) een afbeelding van een echte persoon die eruit ziet als een kind; (3) een realistische afbeelding van een niet bestaand kind.
De achtergrond van deze uitbreiding is dat behalve dat het kind beschermd dient te worden tegen de betrokkenheid bij de productie van kinderporno, het kind tevens beschermd dient te worden tegen gedrag dat kan worden gebruikt om kinderen aan te moedigen of te verleiden deel te nemen aan seksueel gedrag of gedrag dat deel kan gaan uitmaken van een subcultuur die seksueel misbruik van kinderen bevordert. Deze bescherming vereist dat er niet alleen geen ruimte dient te zijn voor het bestaan van echte kinderpornografische afbeeldingen, maar evenmin voor het bestaan van afbeeldingen die voor echt doorgaan.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat de wetgever de uitgebreide strafbaarstelling van virtuele kinderporno uitdrukkelijk heeft willen beperken tot realistische afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij naar het schijnt echte kinderen zijn betrokken. Dat betekent dat het in bezit hebben van een afbeelding waaruit aanstonds blijkt dat het gaat om een gemanipuleerde afbeelding die niet realistisch is, niet onder de reikwijdte van artikel 240b Sr. valt. Daarvoor is immers nodig dat de afbeelding schijnbaar levensechte kinderporno verbeeldt. De rechtbank verwijst in dit verband onder meer naar de uitspraak van de Hoge Raad van 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY9719. De rechtbank heeft tijdens de terechtzitting zowel aan de officier van justitie als aan de raadsman toestemming gevraagd -een en ander indachtig de uitspraak van de Hoge Raad van 24 september 2019, ECLI:NL:HR:2019:1414- om de toonmap van de representatieve foto’s in de raadkamer te bekijken en over die foto’s een oordeel te vormen buiten het verband van de terechtzitting. De officier van justitie en de raadsman hebben de gevraagde toestemming verleend. Tijdens het raadkameroverleg heeft de rechtbank vervolgens de foto’s die in de tenlastelegging onder feit 1 worden genoemd (foto’s 7, 8, 9 en 10) nader bestudeerd. Deze foto’s, zo blijkt immers uit het proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch materiaal, betreffen een representatieve doorsnede van hetgeen bij de verdachte is aangetroffen aan verdacht materiaal. Uit de bestudering van de voornoemde foto’s is de rechtbank gebleken dat op die foto’s duidelijk te zien is dat [slachtoffer] in de foto, als het ware, erbij is geplakt. Het gaat immers steeds om het lichaam van een andere persoon dan [slachtoffer] -waarbij de eerste aanblik niet de conclusie rechtvaardigt dat het om het lichaam van een minderjarige persoon gaat-, waarbij het hoofd van [slachtoffer] vervolgens op dat lichaam is geplakt en de verdachte zelf ook in die foto is geplakt. De rechtbank is bij de bestudering van die foto’s aanstonds gebleken dat het om niet realistische digitaal gemanipuleerde afbeeldingen gaat. Dit zo zijnde is de rechtbank van oordeel dat de foto’s zoals deze in de tenlastelegging worden genoemd, en die representatief zijn voor de rest van het bij de verdachte aangetroffen materiaal, niet onder de reikwijdte van artikel 240b Sr vallen. Dit betekent dat de verdachte van het onder feit 1 tenlastegelegde vervaardigen van foto’s zal worden vrijgesproken. Pleegperiode
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode merkt de rechtbank op dat zij in de hieronder te noemen bewezenverklaring uitgaat van een kortere pleegperiode, gelet op de onderzoeksbevindingen waaruit blijkt dat de verdachte de video van [slachtoffer] op 16 juni 2021 heeft gemaakt.
Partiële vrijspraak gewoonte
Gelet op bovengenoemde partiële vrijspraak van het vervaardigen van kinderpornografische afbeeldingen en uitgaande van een kortere pleegperiode dan ten laste is gelegd, is de rechtbank van oordeel dat het vervaardigen van één video niet maakt dat bewezen is dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het vervaardigen van kinderpornografisch materiaal. De verdachte zal van dat onderdeel worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank stelt vast dat het materiaal (523 foto’s en 1 video) is aangetroffen op tablets die bij de verdachte in beslag zijn genomen. De rechtbank gaat bij de verdere beoordeling uit van de kortere periode dan tenlastegelegd, zoals bewezenverklaard onder feit 1. Die periode geldt immers ook bij de beoordeling van dit feit.
De politie beschrijft dat de twee tablets die door de verdachte werden overhandigd kapot waren. Uit de processen-verbaal bevindingen onderzoek tablets blijkt dat de tablets enkel na het verrichten van speciale handelingen toegankelijk waren.
Aan de verdachte wordt verweten dat hij in de ten laste gelegde periode kinderporno in zijn bezit heeft gehad. De rechtbank stelt voorop dat het bezit van kinderporno als bedoeld in artikel 240b Sr. opzet in de vorm van een zekere beschikkingsmacht vereist. Die beschikkingsmacht vertaalt zich in het kunnen uitvoeren van verschillende handelingen met de afbeeldingen en video’s, zoals het openen, verzenden, uploaden etc. De onderhavige foto’s en video’s waren op het moment van aantreffen bij de verdachte alleen met speciale software te benaderen. Dit betekent dat op het moment van de inbeslagname van die tablets niet gesproken kan worden van beschikkingsmacht door de verdachte van het aangetroffen materiaal. De rechtbank heeft evenwel vastgesteld dat de verdachte de video van het slachtoffer op 16 juni 2021 heeft gemaakt. Dit betekent dat de verdachte op die dag de betreffende video in zijn bezit moet hebben gehad. Nu duidelijk is dat de tablets kapot waren tijdens de inbeslagname ervan, maar onduidelijk is op welk moment deze kapot zijn gegaan, kan, naar het oordeel van de rechtbank, enkel bewezenverklaring volgen van het bezit van de tenlastegelegde video op de dag waarop die video is gemaakt. Dat de verdachte op andere dagen beschikkingsmacht had over die video is de rechtbank noch uit het procesdossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting gebleken. De laatstgenoemde conclusie geldt ook voor de tenlastegelegde foto’s. Het procesdossier biedt immers geen aanknopingspunten voor de beantwoording van essentiële vragen zoals met welk toestel -met de inbeslaggenomen tablets of met iets anders- of op welk moment de foto’s zijn gemaakt. Vastgesteld kan derhalve niet worden of en op welk moment de verdachte de beschikkingsmacht over die foto’s heeft gehad.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van de door hem gemaakte video van het slachtoffer op 16 juni 2021. Van de overige onderdelen van de tenlastelegging zal de verdachte worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 3, omdat de tablet zichtbaar tegenover de bank, op het tv-meubel stond. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft niet te kennen gegeven aan [slachtoffer] dat hij bezig was met opnemen. Van een kind van acht jaar oud kan niet worden verwacht dat zij wist, dan wel had kunnen weten dat ze werd gefilmd. Bovendien wordt een tablet niet uitsluitend gebruikt voor het maken van opnames, eerder voor andere handelingen.
Daar komt bij dat [slachtoffer] was toevertrouwd aan de zorg van de verdachte. Gelet op de jonge leeftijd van [slachtoffer] was ze te jong om te beseffen dat ze door de verdachte werd gefilmd. Artikel 139f Sr is in het leven geroepen met als doel te voorkomen dat in onze samenleving op ongecontroleerde wijze gebruik kan worden gemaakt van verborgen camera’s. Dergelijk niet-kenbaar gebruik van camera’s is onwenselijk omdat het een reëel risico in zich draagt dat daarmee een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt.Indien een kind -in dit geval [slachtoffer] - gelijk zou worden getrokken met een volwassene, ontneem je haar de bescherming van het rechtsbelang, waarvoor dit artikel juist in het leven is geroepen. Bovendien is in dit geval daadwerkelijk een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] .
Gelet op bovenstaande, acht de rechtbank het tenlastegelegde onder feit 3 wettig en overtuigend bewezen.