3.3Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] verklaart in haar aangifte dat zij in echtscheiding ligt met de verdachte en dat er in het kader van die echtscheiding op 8 april 2021 een afspraak plaatsvond bij de advocaat/mediator. Het gesprek met de advocaat/mediator is die dag beëindigd omdat de verdachte erg emotioneel was. [slachtoffer 1] is vervolgens met haar zus en zwager, die in de auto op haar gewacht hadden, naar de flatwoning van haar broer aan de [adres 2] in Heerlen gegaan. Toen [slachtoffer 1] bij de [adres 2] aankwam, stond de verdachte voor de ingang van de flat. [slachtoffer 1] wilde de flat binnengaan, maar de verdachte kwam naar haar toe. Hij pakte haar met zijn linkerarm om haar nek en trok haar achterover zodat ze op de grond viel. [slachtoffer 1] voelde hierbij een pijnscheut door haar hoofd. Toen de verdachte haar achterover trok zag [slachtoffer 1] dat hij een mes met een lemmet van ongeveer 10 cm in zijn rechterhand hield. De verdachte stak met het mes vier keer ter hoogte van haar borst. De zus en zwager van [slachtoffer 1] hebben het mes vervolgens van de verdachte afgepakt. [slachtoffer 1] droeg een dikke gewatteerde winterjas.
[slachtoffer 1] heeft bij het steekincident verwondingen opgelopen, te weten op haar rechterborst een klein rood puntje/gaatje met een blauwe plek eromheen en op haar buik een beschadiging. Verder had zij een schaafwond op haar hoofd.
In de jas van [slachtoffer 1] zit een scheur aan de voorzijde die door de hele jas heen gaat. Deze scheur zit op de plek waar [slachtoffer 1] een wond en een blauwe plek op haar rechterborst heeft. Verder zit er een scheurtje/gaatje in de voorkant van de jas, op de plek waar [slachtoffer 1] een wondje op haar buik heeft.
Het mes waarmee gestoken is, heeft een lemmet van 8 cm lang.
[slachtoffer 2] , de zwager van [slachtoffer 1] , heeft op 8 april 2021 ook aangifte gedaan tegen de verdachte. [slachtoffer 2] verklaart dat hij ongeveer 15 minuten nadat de verdachte het kantoor van de advocaat/mediator verliet, samen met [slachtoffer 1] naar de [adres 2] in Heerlen is vertrokken. Toen zij daar aankwamen zag [slachtoffer 2] dat de verdachte bij het flatgebouw stond, op zo’n 7 tot 10 meter afstand van hen, achter een muurtje. [slachtoffer 2] wilde met [slachtoffer 1] het flatgebouw binnenlopen, toen de verdachte richting hen gelopen kwam. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gaven aan dat zij niet met de verdachte wilden praten. [slachtoffer 2] zag vervolgens dat de verdachte een mes in zijn rechterhand hield. [slachtoffer 2] zag dat de verdachte naar [slachtoffer 1] toeliep en dat hij haar met zijn linkerhand vasthield aan haar schouder terwijl hij vier keer op haar instak: twee keer richting haar nek en twee keer lager. Bij het insteken maakte de verdachte een klein boogje met zijn elleboog omdat [slachtoffer 1] zich weg probeerde te draaien. [slachtoffer 2] besloot in te grijpen door zijn rechterarm om de nek van de verdachte doen en de verdachte bij zijn pols te pakken en naar de grond te trekken. [slachtoffer 2] lag vervolgens bovenop de verdachte. De verdachte verzette zich hevig en probeerde [slachtoffer 2] herhaaldelijk te steken. [slachtoffer 2] was erg bang en dacht dat hij gestoken zou worden.
[getuige 1] , de zus van aangeefster [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte bij het flatgebouw stond en dat hij richting aangeefster [slachtoffer 1] liep. De verdachte had een mes in zijn rechterhand. De verdachte klemde zijn linkerarm om de nek van [slachtoffer 1] , trok haar achterover en stak met het mes 3 à 4 keer op haar in ter hoogte van haar hals en borst. [getuige 1] dacht dat de verdachte haar zus in haar hals had gestoken en dat zij dood was. Het lukte [slachtoffer 2] om de verdachte tegen de grond te houden, waarna [getuige 1] het mes van de verdachte kon afpakken. Toen [slachtoffer 2] de verdachte losliet, stond de verdachte op en riep hij naar [slachtoffer 1] : "Ik wurg je, ik knijp je keel dicht, ik krijg je wel".
Op 8 april 2021 om 11:16 uur heeft de verdachte het volgende app-bericht naar [getuige 1] gestuurd: “En dat was twee. Drie keer is scheepsrecht”. Om 11:20 uur stuurde de verdachte twee keer het bericht met de volgende inhoud: “Ik krijg je al zit je in timboektoe”.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat aan de voorzijde van de [adres 2] twee mannen aan het worstelen/vechten waren en op de grond vielen. Een van de mannen hield in zijn rechterhand een mes vast. Die man stak met het mes in de richting van de linkerzij van de andere man. [getuige 2] heeft niet gezien of de man geraakt werd. [getuige 2] heeft 112 gebeld. Nadat de worsteling ten einde was, bleef de man die daarvoor het mes in zijn hand had, schelden. Hij riep onder andere “kanker hoer” en “ik maak je kapot”. De andere man liep op dat moment met twee vrouwen het flatgebouw in.
Op camerabeelden van de [adres 2] is te zien dat de verdachte op 8 april 2021 om 10:11:24 uur is gearriveerd bij de [adres 2] . Vervolgens is te zien dat de verdachte heen en weer loopt nabij de ingang van het flatgebouw en over de parkeerplaats. Om 10:24:38 uur arriveert de auto met daarin [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de zus van [slachtoffer 1] . Vervolgens is te zien dat de verdachte in gesprek gaat met [slachtoffer 2] . Ook is te zien dat er een worsteling tussen [slachtoffer 2] en de verdachte ontstaat.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij na de afspraak bij de advocaat/mediator naar huis is gefietst. Eenmaal thuis aangekomen heeft de verdachte door het huis gelopen en zichzelf afgevraagd hoe het verder moest. Hij heeft besloten een aardappelschilmes te pakken en is naar de [adres 2] gegaan, omdat hij vermoedde dat [slachtoffer 1] daarheen zou komen. De verdachte heeft verklaard dat hij zenuwachtig was toen hij rondliep rondom de [adres 2] . Hij wilde met [slachtoffer 1] praten. Toen [slachtoffer 1] bij de flat arriveerde, liep zij echter direct naar de ingang van de flat. [slachtoffer 2] , die bij [slachtoffer 1] was, zei tegen de verdachte dat hij niet met haar kon praten. De verdachte heeft vervolgens [slachtoffer 2] aan de kant geduwd en is richting [slachtoffer 1] gelopen. Met een hand pakte hij haar bij haar schouder en vervolgens maakte de verdachte met het mesje vier keer een stekende beweging in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is hierbij geraakt in de buikstreek en de borststreek. Vervolgens heeft [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] weggetrokken en is de verdachte met [slachtoffer 2] op de grond terecht gekomen. De verdachte worstelde om onder [slachtoffer 2] uit te komen. De verdachte had het mes op dat moment nog steeds vast. Toen de verdachte uiteindelijk wegging heeft hij verschillende scheldwoorden richting [slachtoffer 1] geuit.
De bewijsoverwegingen ten aanzien van [slachtoffer 1]
Tussenconclusie rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft aangevallen door haar bij haar nek te pakken en achterover te trekken. De verdachte heeft haar vervolgens vier keer met een aardappelschilmes gestoken in haar buik- en borststreek. [slachtoffer 1] heeft hierbij twee verwondingen opgelopen, één aan haar borst en één aan haar buik.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden als een poging tot moord/doodslag (
feit 1 primair) of een poging tot zware mishandeling (
feit 1 subsidiair).Om die vraag te kunnen beantwoorden, dient de rechtbank eerst te beoordelen of de verdachte [slachtoffer 1] met opzet heeft gestoken, en indien dat het geval is, waar de opzet van de verdachte dan op gericht was. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] uit het niets vastgepakt en haar meermalen met een aardappelschilmes gestoken ter hoogte van haar borst en buik. Hij deed dit met zoveel kracht dat de winterjas en overige kleding van [slachtoffer 1] op meerdere plekken is doorboord en zij hier, behalve de huidbeschadiging, een forse blauwe plek op de borst aan overhield. Terwijl de verdachte dit deed, hield hij [slachtoffer 1] vast om te voorkomen dat zij zich los kon rukken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als handelingen gericht op het doden van [slachtoffer 1] . De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden, die hadden kunnen worden geraakt. Wanneer deze organen door een messteek worden geraakt, kan dit leiden tot de dood, ook als dit steken gebeurt met een (aardappel)schilmes. Het mes had immers een lemmet van 8 cm en een scherpe punt. De bedoeling om [slachtoffer 1] te doden blijkt tevens uit de uitlatingen van de verdachte nadat hij door [slachtoffer 2] van [slachtoffer 1] is weggetrokken. Hij voegt haar dan toe dat hij haar zou wurgen en kapot zou maken. Ten slotte waren de appjes die de verdachte na afloop van de aanval naar de telefoon van de zus van [slachtoffer 1] heeft gestuurd, gelet op de inhoud, kennelijk bedoeld voor [slachtoffer 1] . Ook de inhoud van die berichten, waaronder “En dat was twee. Drie keer is scheepsrecht”, wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de verdachte [slachtoffer 1] wilde doden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte vol opzet had op het doden van [slachtoffer 1] .
Voorbedachte raad?
Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761). Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte is na het gesprek bij de mediator/advocaat naar huis gegaan, hij heeft daar een mes gepakt en is vervolgens naar de plek gegaan waar hij dacht dat [slachtoffer 1] naartoe zou komen. De verdachte heeft vervolgens bijna 15 minuten voor het flatgebouw gewacht op de komst van [slachtoffer 1] . Al die tijd droeg de verdachte het aardappelschilmes bij zich. Toen [slachtoffer 1] arriveerde, is de verdachte direct – met het mes in zijn hand – naar haar toegelopen en heeft hij haar vastgepakt/gefixeerd en meermalen gestoken. De verdachte is enkel gestopt met de aanval op [slachtoffer 1] omdat de zus en zwager van [slachtoffer 1] ingrepen. Nadat het mes van de verdachte was afgepakt, heeft de verdachte doodsbedreigingen geuit richting [slachtoffer 1] en appberichten naar haar zus gestuurd dat het de volgende keer wel “scheepsrecht” zal zijn, oftewel: dat hij het de volgende keer wel zal afmaken.
Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien wijzen naar het oordeel van de rechtbank op een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] (dodelijk) letsel toe te brengen. Ook wijst dit erop dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven. Dat de verdachte in een gemoedsopwelling heeft gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Slotconclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven
(feit 1 primair). Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank ook af dat de verdachte [slachtoffer 1] met de dood heeft bedreigd (
feit 2).
De bewijsoverwegingen over de mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt op grond van de weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte met het mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] was bang en dacht dat hij gestoken zou worden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden. Primair is namelijk aan de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door aldus te handelen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde (de poging tot zware mishandeling). Uit de bewijsmiddelen blijkt immers onvoldoende dat de verdachte opzet had op het toebrengen van letsel aan [slachtoffer 2] of dat de verdachte op een zodanige manier met het mes stekende bewegingen heeft gemaakt dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] geraakt zou worden en/of geraakt zou zijn wanneer hij de verdachte niet zou hebben ontweken. Reeds daarom kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] . Het tijdens een worsteling en op korte afstand richting een ander steken met een mes, levert naar het oordeel van de rechtbank wel een bedreiging op, zodat de rechtbank het onder 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.