ECLI:NL:RBLIM:2021:9822

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
03/096436-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht van ex-partner en zwager

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot moord op zijn ex-partner en bedreiging van zowel zijn ex-partner als haar zwager. De verdachte heeft op 8 april 2021, na een emotioneel gesprek bij een mediator, zijn ex-partner aangevallen met een mes. Hij heeft haar meermalen gestoken in de buik- en borststreek, wat leidde tot verwondingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte raad handelde, aangezien hij het mes had gepakt en op de komst van zijn ex-partner had gewacht. De verdachte heeft ook bedreigingen geuit richting zijn ex-partner en haar zwager. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij schadevergoeding voor materiële en immateriële schade is opgelegd. De rechtbank heeft het in beslag genomen mes verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/096436-21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 december 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
wonende te [adres 1] ,
gedetineerd in P.I. Zuid Oost, locatie Roermond te Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. K.B.H. Welvaart, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 december 2021. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] , al dan niet met voorbedachte raad, te doden door haar meermalen met een mes ter hoogte van haar buik- en borststreek te steken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een poging tot zware mishandeling;
Feit 2:[slachtoffer 1] met de dood heeft bedreigd;
Feit 3:heeft geprobeerd om [slachtoffer 2] zwaar te verwonden door met een mes stekende bewegingen in zijn richting te maken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als een bedreiging.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] te doden. De verdachte heeft [slachtoffer 1] meermalen met een mes ter hoogte van haar bovenlichaam/borst gestoken. Door aldus te handelen bestond er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [slachtoffer 1] . Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden. De verdachte heeft de kans op dit dodelijk letsel bewust aanvaard door [slachtoffer 1] met het mes te steken. De officier van justitie acht niet bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat geen sprake is van een poging tot moord, maar van een poging tot doodslag (
feit 1 primair).
De officier van justitie acht ook bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] met de dood heeft bedreigd (
feit 2). Getuigen hebben immers gehoord dat de verdachte bedreigende woorden heeft geuit richting [slachtoffer 1] en de verdachte heeft ook bekend dat hij [slachtoffer 1] heeft uitgescholden.
Ten slotte acht de officier van justitie bewezen dat de verdachte [slachtoffer 2] met de dood heeft bedreigd (
feit 3 subsidiair). Uit het dossier volgt dat de verdachte met een mes stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 2] heeft gemaakt. Nu onduidelijk is hoe dicht het mes bij [slachtoffer 2] kwam en hoe [slachtoffer 2] het mes heeft ontweken, kan niet geconcludeerd worden dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] geraakt zou worden door het mes en dat hij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Daarom moet vrijspraak volgen voor het primair ten laste gelegde. Met een mes stekende bewegingen maken in de richting van een ander, levert wel een bedreiging op.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, opzet had op de dood van [slachtoffer 1] , en evenmin dat de verdachte handelde met voorbedachte raad, zodat vrijspraak moet volgen van het onder 1 primair ten laste gelegde (poging tot moord/doodslag). Ook de poging tot het (al dan niet met voorbedachte raad) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan, mede gezien de oppervlakkige verwondingen van [slachtoffer 1] , niet worden bewezen.
Ten aanzien van feit 2 (de bedreiging van [slachtoffer 1] ) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor feit 3 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De verdachte ontkent stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 2] gemaakt te hebben. Reeds daarom kan niet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] bestond. Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte middels woorden of daden bedreigingen heeft geuit richting [slachtoffer 2] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] verklaart in haar aangifte dat zij in echtscheiding ligt met de verdachte en dat er in het kader van die echtscheiding op 8 april 2021 een afspraak plaatsvond bij de advocaat/mediator. Het gesprek met de advocaat/mediator is die dag beëindigd omdat de verdachte erg emotioneel was. [slachtoffer 1] is vervolgens met haar zus en zwager, die in de auto op haar gewacht hadden, naar de flatwoning van haar broer aan de [adres 2] in Heerlen gegaan. Toen [slachtoffer 1] bij de [adres 2] aankwam, stond de verdachte voor de ingang van de flat. [slachtoffer 1] wilde de flat binnengaan, maar de verdachte kwam naar haar toe. Hij pakte haar met zijn linkerarm om haar nek en trok haar achterover zodat ze op de grond viel. [slachtoffer 1] voelde hierbij een pijnscheut door haar hoofd. Toen de verdachte haar achterover trok zag [slachtoffer 1] dat hij een mes met een lemmet van ongeveer 10 cm in zijn rechterhand hield. De verdachte stak met het mes vier keer ter hoogte van haar borst. De zus en zwager van [slachtoffer 1] hebben het mes vervolgens van de verdachte afgepakt. [slachtoffer 1] droeg een dikke gewatteerde winterjas. [2]
[slachtoffer 1] heeft bij het steekincident verwondingen opgelopen, te weten op haar rechterborst een klein rood puntje/gaatje met een blauwe plek eromheen en op haar buik een beschadiging. Verder had zij een schaafwond op haar hoofd. [3]
In de jas van [slachtoffer 1] zit een scheur aan de voorzijde die door de hele jas heen gaat. Deze scheur zit op de plek waar [slachtoffer 1] een wond en een blauwe plek op haar rechterborst heeft. Verder zit er een scheurtje/gaatje in de voorkant van de jas, op de plek waar [slachtoffer 1] een wondje op haar buik heeft. [4]
Het mes waarmee gestoken is, heeft een lemmet van 8 cm lang. [5]
[slachtoffer 2] , de zwager van [slachtoffer 1] , heeft op 8 april 2021 ook aangifte gedaan tegen de verdachte. [slachtoffer 2] verklaart dat hij ongeveer 15 minuten nadat de verdachte het kantoor van de advocaat/mediator verliet, samen met [slachtoffer 1] naar de [adres 2] in Heerlen is vertrokken. Toen zij daar aankwamen zag [slachtoffer 2] dat de verdachte bij het flatgebouw stond, op zo’n 7 tot 10 meter afstand van hen, achter een muurtje. [slachtoffer 2] wilde met [slachtoffer 1] het flatgebouw binnenlopen, toen de verdachte richting hen gelopen kwam. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] gaven aan dat zij niet met de verdachte wilden praten. [slachtoffer 2] zag vervolgens dat de verdachte een mes in zijn rechterhand hield. [slachtoffer 2] zag dat de verdachte naar [slachtoffer 1] toeliep en dat hij haar met zijn linkerhand vasthield aan haar schouder terwijl hij vier keer op haar instak: twee keer richting haar nek en twee keer lager. Bij het insteken maakte de verdachte een klein boogje met zijn elleboog omdat [slachtoffer 1] zich weg probeerde te draaien. [slachtoffer 2] besloot in te grijpen door zijn rechterarm om de nek van de verdachte doen en de verdachte bij zijn pols te pakken en naar de grond te trekken. [slachtoffer 2] lag vervolgens bovenop de verdachte. De verdachte verzette zich hevig en probeerde [slachtoffer 2] herhaaldelijk te steken. [slachtoffer 2] was erg bang en dacht dat hij gestoken zou worden. [6]
[getuige 1] , de zus van aangeefster [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat zij zag dat de verdachte bij het flatgebouw stond en dat hij richting aangeefster [slachtoffer 1] liep. De verdachte had een mes in zijn rechterhand. De verdachte klemde zijn linkerarm om de nek van [slachtoffer 1] , trok haar achterover en stak met het mes 3 à 4 keer op haar in ter hoogte van haar hals en borst. [getuige 1] dacht dat de verdachte haar zus in haar hals had gestoken en dat zij dood was. Het lukte [slachtoffer 2] om de verdachte tegen de grond te houden, waarna [getuige 1] het mes van de verdachte kon afpakken. Toen [slachtoffer 2] de verdachte losliet, stond de verdachte op en riep hij naar [slachtoffer 1] : "Ik wurg je, ik knijp je keel dicht, ik krijg je wel". [7]
Op 8 april 2021 om 11:16 uur heeft de verdachte het volgende app-bericht naar [getuige 1] gestuurd: “En dat was twee. Drie keer is scheepsrecht”. Om 11:20 uur stuurde de verdachte twee keer het bericht met de volgende inhoud: “Ik krijg je al zit je in timboektoe”. [8]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat aan de voorzijde van de [adres 2] twee mannen aan het worstelen/vechten waren en op de grond vielen. Een van de mannen hield in zijn rechterhand een mes vast. Die man stak met het mes in de richting van de linkerzij van de andere man. [getuige 2] heeft niet gezien of de man geraakt werd. [getuige 2] heeft 112 gebeld. Nadat de worsteling ten einde was, bleef de man die daarvoor het mes in zijn hand had, schelden. Hij riep onder andere “kanker hoer” en “ik maak je kapot”. De andere man liep op dat moment met twee vrouwen het flatgebouw in. [9]
Op camerabeelden van de [adres 2] is te zien dat de verdachte op 8 april 2021 om 10:11:24 uur is gearriveerd bij de [adres 2] . Vervolgens is te zien dat de verdachte heen en weer loopt nabij de ingang van het flatgebouw en over de parkeerplaats. Om 10:24:38 uur arriveert de auto met daarin [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en de zus van [slachtoffer 1] . Vervolgens is te zien dat de verdachte in gesprek gaat met [slachtoffer 2] . Ook is te zien dat er een worsteling tussen [slachtoffer 2] en de verdachte ontstaat. [10]
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij na de afspraak bij de advocaat/mediator naar huis is gefietst. Eenmaal thuis aangekomen heeft de verdachte door het huis gelopen en zichzelf afgevraagd hoe het verder moest. Hij heeft besloten een aardappelschilmes te pakken en is naar de [adres 2] gegaan, omdat hij vermoedde dat [slachtoffer 1] daarheen zou komen. De verdachte heeft verklaard dat hij zenuwachtig was toen hij rondliep rondom de [adres 2] . Hij wilde met [slachtoffer 1] praten. Toen [slachtoffer 1] bij de flat arriveerde, liep zij echter direct naar de ingang van de flat. [slachtoffer 2] , die bij [slachtoffer 1] was, zei tegen de verdachte dat hij niet met haar kon praten. De verdachte heeft vervolgens [slachtoffer 2] aan de kant geduwd en is richting [slachtoffer 1] gelopen. Met een hand pakte hij haar bij haar schouder en vervolgens maakte de verdachte met het mesje vier keer een stekende beweging in de richting van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is hierbij geraakt in de buikstreek en de borststreek. Vervolgens heeft [slachtoffer 2] [slachtoffer 1] weggetrokken en is de verdachte met [slachtoffer 2] op de grond terecht gekomen. De verdachte worstelde om onder [slachtoffer 2] uit te komen. De verdachte had het mes op dat moment nog steeds vast. Toen de verdachte uiteindelijk wegging heeft hij verschillende scheldwoorden richting [slachtoffer 1] geuit. [11]
De bewijsoverwegingen ten aanzien van [slachtoffer 1]
Tussenconclusie rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft aangevallen door haar bij haar nek te pakken en achterover te trekken. De verdachte heeft haar vervolgens vier keer met een aardappelschilmes gestoken in haar buik- en borststreek. [slachtoffer 1] heeft hierbij twee verwondingen opgelopen, één aan haar borst en één aan haar buik.
Hoe moet dit handelen van de verdachte gekwalificeerd worden?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden als een poging tot moord/doodslag (
feit 1 primair) of een poging tot zware mishandeling (
feit 1 subsidiair).Om die vraag te kunnen beantwoorden, dient de rechtbank eerst te beoordelen of de verdachte [slachtoffer 1] met opzet heeft gestoken, en indien dat het geval is, waar de opzet van de verdachte dan op gericht was. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] uit het niets vastgepakt en haar meermalen met een aardappelschilmes gestoken ter hoogte van haar borst en buik. Hij deed dit met zoveel kracht dat de winterjas en overige kleding van [slachtoffer 1] op meerdere plekken is doorboord en zij hier, behalve de huidbeschadiging, een forse blauwe plek op de borst aan overhield. Terwijl de verdachte dit deed, hield hij [slachtoffer 1] vast om te voorkomen dat zij zich los kon rukken. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als handelingen gericht op het doden van [slachtoffer 1] . De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in het bovenlichaam vitale organen bevinden, die hadden kunnen worden geraakt. Wanneer deze organen door een messteek worden geraakt, kan dit leiden tot de dood, ook als dit steken gebeurt met een (aardappel)schilmes. Het mes had immers een lemmet van 8 cm en een scherpe punt. De bedoeling om [slachtoffer 1] te doden blijkt tevens uit de uitlatingen van de verdachte nadat hij door [slachtoffer 2] van [slachtoffer 1] is weggetrokken. Hij voegt haar dan toe dat hij haar zou wurgen en kapot zou maken. Ten slotte waren de appjes die de verdachte na afloop van de aanval naar de telefoon van de zus van [slachtoffer 1] heeft gestuurd, gelet op de inhoud, kennelijk bedoeld voor [slachtoffer 1] . Ook de inhoud van die berichten, waaronder “En dat was twee. Drie keer is scheepsrecht”, wijst er naar het oordeel van de rechtbank op dat de verdachte [slachtoffer 1] wilde doden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte vol opzet had op het doden van [slachtoffer 1] .
Voorbedachte raad?
Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De verdachte is na het gesprek bij de mediator/advocaat naar huis gegaan, hij heeft daar een mes gepakt en is vervolgens naar de plek gegaan waar hij dacht dat [slachtoffer 1] naartoe zou komen. De verdachte heeft vervolgens bijna 15 minuten voor het flatgebouw gewacht op de komst van [slachtoffer 1] . Al die tijd droeg de verdachte het aardappelschilmes bij zich. Toen [slachtoffer 1] arriveerde, is de verdachte direct – met het mes in zijn hand – naar haar toegelopen en heeft hij haar vastgepakt/gefixeerd en meermalen gestoken. De verdachte is enkel gestopt met de aanval op [slachtoffer 1] omdat de zus en zwager van [slachtoffer 1] ingrepen. Nadat het mes van de verdachte was afgepakt, heeft de verdachte doodsbedreigingen geuit richting [slachtoffer 1] en appberichten naar haar zus gestuurd dat het de volgende keer wel “scheepsrecht” zal zijn, oftewel: dat hij het de volgende keer wel zal afmaken.
Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien wijzen naar het oordeel van de rechtbank op een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] (dodelijk) letsel toe te brengen. Ook wijst dit erop dat de verdachte vóór de uitvoering van zijn daad gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap te geven. Dat de verdachte in een gemoedsopwelling heeft gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan.
Slotconclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft geprobeerd om [slachtoffer 1] van het leven te beroven
(feit 1 primair). Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank ook af dat de verdachte [slachtoffer 1] met de dood heeft bedreigd (
feit 2).
De bewijsoverwegingen over de mishandeling en bedreiging van [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt op grond van de weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte met het mes stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] was bang en dacht dat hij gestoken zou worden. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld hoe dit handelen van de verdachte gekwalificeerd moet worden. Primair is namelijk aan de verdachte ten laste gelegd dat hij heeft geprobeerd om aan [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door aldus te handelen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 primair ten laste gelegde (de poging tot zware mishandeling). Uit de bewijsmiddelen blijkt immers onvoldoende dat de verdachte opzet had op het toebrengen van letsel aan [slachtoffer 2] of dat de verdachte op een zodanige manier met het mes stekende bewegingen heeft gemaakt dat er een aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer 2] geraakt zou worden en/of geraakt zou zijn wanneer hij de verdachte niet zou hebben ontweken. Reeds daarom kan de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] . Het tijdens een worsteling en op korte afstand richting een ander steken met een mes, levert naar het oordeel van de rechtbank wel een bedreiging op, zodat de rechtbank het onder 3 subsidiair ten laste gelegde bewezen acht.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
t.a.v. feit 1 primair:
op 8 april 2021 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven te beroven,
met dat opzet meermalen met kracht met een mes ter hoogte van de borststreek, althans in en tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, zulks terwijl hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] vasthield en achterover trok, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. feit 2:
op 8 april 2021 in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik wurg je" en "ik knijp je keel dicht" en "ik krijg je wel" en "ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
t.a.v. feit 3 subsidiair:
op 8 april 2021 in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door meermalen met een mes stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1 primair:
poging tot moord
t.a.v. feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
t.a.v. feit 3 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog F.M. Vuister heeft over de geestvermogens van de verdachte op
4 oktober 2021 een rapport uitgebracht. De psycholoog beschrijft dat de verdachte, gezien de resultaten van het onderzoek, niet lijdt aan enige vorm van psychopathologie in engere zin. Ten tijde van het ten laste gelegde was er sprake van eenzelfde beeld. Dit betekent dat de verdachte zich ten tijde van het ten laste gelegde bewust was van de potentiële strafbaarheid van zijn gedragingen en dat hij ook in staat was gedragsalternatieven naar voren te brengen. Naar het oordeel van de psycholoog is er geen aanleiding om de ten laste gelegde feiten niet of in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank komt op basis van de bevindingen van de psycholoog dan ook niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit. Evenmin zijn andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. Dit betekent dat de verdachte strafbaar is.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast dient aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer 1] opgelegd te worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat volstaan moet worden met een gevangenisstraf gelijk aan de duur die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft [slachtoffer 1] , zijn ex-geliefde waarmee hij in scheiding lag, na een mislukt gesprek bij de mediator opgewacht bij haar flat. Eerst was hij naar zijn eigen huis gegaan om een mes te halen en toen zij na een tiental minuten aankwam, heeft hij haar vervolgens aangevallen met dat mes en geprobeerd haar dood te steken. [slachtoffer 1] heeft hierbij verwondingen aan haar bovenlichaam opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen
aangetoond geen respect te hebben voor de lichamelijke integriteit en zelfs niet voor het leven van [slachtoffer 1] . Dat de verdachte gefrustreerd was door het verbreken van de relatie en het verloop van het mediationgesprek rechtvaardigt op geen enkele manier zijn gedrag en geeft hem zeker niet het recht zijn ex-partner aan te vallen. Hiermee heeft hij haar en de mensen die bij haar waren (haar zus en zwager) enorm veel angst aangejaagd. Toen zijn aanval mislukte heeft de verdachte doodsbedreigingen geuit richting [slachtoffer 1] en heeft hij met het mes stekende bewegingen gemaakt richting de zwager van [slachtoffer 1] , die nota bene probeerde de aanval van de verdachte op zijn schoonzus te stoppen.
[slachtoffer 1] mag van geluk spreken dat zij de aanval heeft overleefd en dat is mede te danken aan het doortastende optreden van haar zwager en haar zus.
Dit partnergeweld en de ermee gepaarde gaande delicten hebben niet alleen een grote impact op de slachtoffers, maar veroorzaken ook gevoelens van angst en onveiligheid bij anderen, zoals getuigen, en leiden tot maatschappelijke onrust en een toename van gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
Gelet op de ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd, kan naar het oordeel van de rechtbank slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. In zaken waarin is geprobeerd een ex-partner te vermoorden worden in de regel meerjarige gevangenisstraffen opgelegd, afhankelijk van de omstandigheden van het geval van enkele jaren tot 8 jaar. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur van de gevangenisstraf onder meer laten meewegen, dat de verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld. Hij is een
first offender. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat uit het reclasseringsadvies volgt dat de verdachte heeft getracht via slachtofferhulp in gesprek te gaan met zijn ex-partner, het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het psychologisch rapport dat over de verdachte is opgesteld en op het reclasseringsadvies van 22 november 2021. De psycholoog beschrijft dat de verdachte in staat wordt geacht zijn eigen gang richting hulpverlening te vinden en indien gewenst uit te voeren. Enig juridisch kader – bijvoorbeeld in de vorm van bijzondere voorwaarden – wordt daarin niet noodzakelijk geacht. De reclassering kan zich in dit advies vinden. Op andere leefgebieden zijn er immers nauwelijks problemen en het recidiverisico wordt laag ingeschat. De rechtbank neemt voornoemde conclusies en adviezen over. Dit betekent dat de rechtbank geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden aan de verdachte zal opleggen.
Alles overwegend vindt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren passend voor de door verdachte gepleegde feiten, zodat de rechtbank deze straf aan de verdachte zal opleggen. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een vrijheidsbeperkende maatregel in de vorm van een contactverbod met [slachtoffer 1] aan de verdachte op te leggen. Niet gebleken is dat de verdachte tijdens zijn detentie nog contact heeft gezocht met [slachtoffer 1] of dat de verdachte verder nog contact met haar wenst (te zoeken). De rechtbank is om die reden van oordeel dat een dergelijke maatregel niet nodig is ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten.
De verdediging heeft ter terechtzitting verzocht om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen. Gelet op de hoogte van de aan de verdachte opgelegde straf, zal de rechtbank daar niet toe overgaan.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij wordt bijgestaan door mr. K.D. Regter, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.
[slachtoffer 1] vordert een bedrag van € 100,00 ter vergoeding van de jas van [slachtoffer 1] en een bedrag van € 108,48 ter vergoeding van de factuur van Mondriaan. Daarnaast vordert zij een bedrag van € 5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade. Alle posten te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van [slachtoffer 1] voldoende onderbouwd is en geheel toegewezen kan worden.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering ter vergoeding van materiële schade. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade moet volgens de verdediging gematigd worden tot een bedrag van maximaal € 1.000,00.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] maakt aanspraak op vergoeding van de waarde van haar jas ad € 100,00 en vergoeding van de factuur van Mondriaan ad € 108,48. Beide schadeposten betreffen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 BW en zijn het rechtstreekse gevolg van de door de verdachte gepleegde feiten. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging niet weersproken. Dit betekent dat de rechtbank de stellingen van [slachtoffer 1] volgt en dat de vordering tot vergoeding van materiële schade geheel wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2021.
[slachtoffer 1] vordert daarnaast vergoeding van immateriële schade (smartengeld). Artikel 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van die gevallen is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon, bijvoorbeeld door het oplopen van lichamelijk letsel (sub b). Daarvan is in het onderhavige geval sprake. De rechtbank is ook van oordeel dat uit de aard van de normschending – de poging om [slachtoffer 1] met voorbedachte raad het leven te ontnemen – volgt dat sprake is van aantasting in de persoon “op andere wijze”. De lichamelijke verwondingen kunnen – gelet op de aard en de ernst daarvan – de vordering van € 5.000,00 echter niet dragen, terwijl omtrent de verdere (psychische) impact die het feit op [slachtoffer 1] heeft gehad weinig is gesteld, laat staan onderbouwd. Niet duidelijk is immers geworden wat de concrete (psychische) gevolgen voor [slachtoffer 1] zijn geweest, hoe zij dit zelf heeft beleefd en in welk opzicht dit haar functioneren en/of welbevinden heeft beïnvloed. De enkele verklaring van de behandelend psychiater dat de (reeds bestaande) psychische klachten van [slachtoffer 1] zijn toegenomen ‘in de periode rondom het steekincident en de echtscheiding’ is daartoe onvoldoende.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, op dit moment een vergoeding van € 2.500,00 passend en billijk en zal daarom dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente. Voor het meergevorderde wordt [slachtoffer 1] in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard, zodat zij haar vordering desgewenst nog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank zal voor het toegewezen schadebedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte.

8.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop een mes.
De rechtbank zal het mes verbeurd verklaren, nu met behulp hiervan het strafbare feit waarvoor de verdachte wordt veroordeeld is gepleegd.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57, 285 en 289 Wetboek van Strafrecht van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 3 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 4 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 208,48 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, beide te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van
8 april 2021 tot aan de dag der gehele voldoening;
  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk ten aanzien van het meergevorderde aan immateriële schade;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 2.708,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 april 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening, en bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 37 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

Beslag

- verklaart het inbeslaggenomen mes verbeurd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. R. Verkijk en
mr. drs. E.C.M. Hurkens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 22 december 2021.
Buiten staat
mr. drs. E.C.M. Hurkens is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 8 april 2021 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes ter hoogte van de borststreek, althans in en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, zulks terwijl hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] vasthield en/of achterover trok, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 april 2021 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes ter hoogte van de borststreek, althans in en/of tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, zulks terwijl hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] vasthield en/of achterover trok, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 8 april 2021 in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen "ik wurg je" en/of "ik knijp je keel dicht" en/of "ik krijg je wel" en/of "ik maak je kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 8 april 2021 in de gemeente Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes in de richting van het lichaam van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 april 2021 in de gemeente Heerlen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes stekende bewegingen te maken in de richting (van het lichaam) van voornoemde [slachtoffer 2] ;
( art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie districtsrecherche Parkstad-Limburg, onderzoek Cartils / LB2R021036, gesloten d.d. 19 april 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 96.
2.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 9-10.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 41-45, en de geneeskundige verklaring, pagina 12.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 46-48.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 46.
6.Het proces-verbaal van aangifte, pagina 14-15.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, pagina 24-25.
8.De bijlage bij het proces-verbaal van verhoor van getuige, pagina 27.
9.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, pagina 28-30.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 58-63.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 1 september 2021, met nummer LB2R021036-15.