ECLI:NL:RBLIM:2021:8795

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
23 november 2021
Zaaknummer
03/120885-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op het dragen van kleding en accessoires van de Bandidos Motorcycle Club in de openbare ruimte

Op 23 november 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 april 2021 in Maastricht kleding en accessoires droeg met de naam en het logo van de Bandidos Motorcycle Club (BMC) Holland. Deze organisatie is sinds 24 april 2020 onherroepelijk verboden verklaard door de Hoge Raad, vanwege de gewelddadige cultuur die binnen de club heerst. De rechtbank oordeelt dat het dragen van deze kleding en accessoires gelijkstaat aan deelname aan de voortzetting van de werkzaamheid van de verboden organisatie. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, en verscheen op de zittingen van 25 oktober en 9 november 2021. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de tenlastelegging, terwijl de verdediging zich beriep op het bepaaldheidsvereiste en vroeg om vrijspraak. De rechtbank achtte het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en legde een taakstraf van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken op, met een proeftijd van twee jaren. De in beslag genomen kledingstukken werden onttrokken aan het verkeer, omdat ze gebruikt zijn voor het plegen van het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/120885-21
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortedatum] 1991, hierna (de) verdachte,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 oktober 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn op 25 oktober 2021 verschenen. Het onderzoek is gesloten op de terechtzitting van 9 november 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn op 9 november 2021 niet verschenen.
De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte
op 21 april 2021 in Maastricht heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van de Bandidos Motorcycle Club Holland door gekleed met een pet, T-shirt en heuptasje met een opdruk verwijzende naar Bandidos, naar de ingang van het gerechtsgebouw te lopen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de officier van justitie verwezen naar de beschikking van de Hoge Raad van 24 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:797), gewezen in de verbodsprocedure tegen Bandidos Motorcycle Club Holland (hierna: BMC Holland). De Hoge Raad heeft de verbodenverklaring van BMC Holland in stand gehouden. Nu BMC Holland sinds 24 april 2020 onherroepelijk verboden is, is het verboden de werkzaamheid van BMC Holland in welke vorm dan ook voort te zetten. Het feit dat de Hoge Raad heeft bepaald dat de afzonderlijke chapters niet onder het verbod vallen, wil niet zeggen dat de leden van deze chapters zich niet schuldig kunnen maken aan het voortzetten van de werkzaamheid van de verboden organisatie BMC Holland. Onder verdachte zijn een aantal goederen met daarop de uiterlijke kenmerken van Bandidos in beslag genomen. Volgens het Openbaar Ministerie betekent het dragen van deze goederen (in de publieke ruimte) deelname aan de voortzetting van de werkzaamheid van de onherroepelijk verboden organisatie BMC Holland. Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad met betrekking tot artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek kunnen handelingen van derden worden aangemerkt als de werkzaamheid van een rechtspersoon als er sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden die grond geven om gedragingen van derden als eigen werkzaamheid toe te rekenen aan de rechtspersoon. Een dergelijke bijzondere omstandigheid kan gevormd worden door de aanwezigheid van een structureel gewelddadige en criminaliteit stimulerende clubcultuur. Het dragen van uiterlijke kenmerken van Bandidos vormt onderdeel van een clubcultuur waarin het structureel plegen van geweld en strafbare feiten wordt gestimuleerd en valt dus onder de werkzaamheid van BMC Holland.
De officier van justitie heeft voorts verwezen naar het ambtsedig proces-verbaal, waarin staat dat de verdachte op woensdag 21 april 2021 bij de ingang van de rechtbank een zwarte baseball pet droeg met aan de voor- en achterzijde een opdruk van het logo van de Bandidos, een zwart T-shirt met op de voorzijde een opdruk van het logo van de Bandidos en de namen van Bandidos en Sittard en een heuptasje met de opdruk “BF 1% FB” droeg.
Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan voortzetting van de werkzaamheid van BMC Holland, zijnde een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van strijd met het bepaaldheidsvereiste en dat ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
Er is sprake van schending van het “lex certa-beginsel”, voortvloeiend uit het legaliteitsbeginsel, inhoudende dat voor iedereen duidelijk moet zijn welk handelen en nalaten leidt tot strafrechtelijke aansprakelijkheid, alsmede welke sancties daarop kunnen volgen. Er is geen wet in formele zin die stelt dat het dragen van logo’s en kleuren van een niet verboden organisatie dient te worden geïnterpreteerd als deelname aan voortzetting van een verboden rechtspersoon. De betreffende gedraging kan niet vallen onder artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het dragen van een petje, T-shirt en heuptasje zal nimmer kunnen leiden tot een veroordeling voor deelname aan een criminele organisatie. Er dient een verband te zijn tussen artikel 140, eerste en tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Dat is in deze casus niet het geval.
Bovendien is sprake van een schending van artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). Er is niet voldaan aan de vereisten van “certainty, accessibility, foreseeability and stability”.
Subsidiair heeft de verdediging tot vrijspraak van de verdachte gerekwireerd.
De verdediging heeft verwezen naar de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 19 oktober 2021 (ECLI:NL:RBNHO:2021:9123), waarin de verdachte is vrijgesproken van artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. In die zaak ging het om een persoon die een hesje had gedragen van motorclub Singa 19, een opvolger van Satudarah, welke organisatie bij onherroepelijke uitspraak van de Hoge Raad op 13 november 2020 verboden is verklaard. De verdachte in onderhavige zaak droeg geen T-shirt, pet en tasje van BMC Holland, zijnde de op 24 april 2020 door de Hoge Raad verboden verklaarde organisatie.
In de genoemde uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland wordt niet ingegaan op de bestanddelen zoals opgenomen in artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging verzoekt de rechtbank dit in deze zaak wel te doen. De verdediging is van mening dat niet aan de bestanddelen zoals opgenomen in artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt voldaan.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Bewijsmiddelen
Op woensdag 21 april 2021, omstreeks 09.00 uur, bevonden verbalisanten [naam 1] en [naam 2] zich voor de ingang van de rechtbank Maastricht. Zij waren belast met bewaking en beveiliging in verband met de zitting tegen leden van de motorclub Bandidos Sittard. Verbalisanten hadden opdracht om leden van de Bandidos die met uiterlijke kenmerken van de verboden organisatie Bandidos, zoals kleding en dergelijke, naar de rechtbank zouden komen, aan te houden, in te sluiten en de uiterlijke kenmerken in beslag te nemen. Tevens was geïnstrueerd in voorkomende gevallen proces-verbaal op te maken ter zake overtreding van artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Verbalisanten zagen verdachte naar de ingang van de rechtbank komen. De verdachte droeg een zwarte baseball pet met aan de voorzijde een opdruk van het logo van de Bandidos en op de achterzijde een opdruk met de naam Bandidos. Tevens droeg hij een zwart T-shirt met op de voorzijde een opdruk van het logo van de Bandidos en de namen Bandidos en Sittard.
Verder droeg de verdachte een heuptasje met de opdruk "BF 1% FB".
Verbalisanten hebben de verdachte staande gehouden en verzocht mee te gaan naar een ruimte in de rechtbank. Vervolgens zijn het petje, het T-shirt en het heuptasje met Bandidos opdrukken inbeslaggenomen. [2] De inbeslaggenomen goederen zijn gefotografeerd. [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat je enkel een T-shirt voorzien van het Bandidos logo mag dragen, als je lid bent van Bandidos. Het logo van Bandidos is overal hetzelfde. Hij draagt zelf af en toe kledingstukken of attributen die voorzien zijn van dat logo. [4]
De Hoge Raad heeft bij beschikking van 24 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:797) het beroep van het Openbaar Ministerie tegen de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2018 (ECLI:NL:GHARL:2018:10865) verworpen, waarmee het door de rechtbank op 20 december 2017 uitgesproken verbod van BMC Holland, welke beslissing het hof in haar beschikking in stand heeft gelaten, onherroepelijk is geworden. De Rechtbank Midden-Nederland had in haar beschikking van 20 december 2017 (ECLI:NL:RBMNE:2017:6241) BMC Holland verboden verklaard vanwege – kortweg – de binnen BMC Holland bestaande cultuur van wetteloosheid waarin het plegen van (ernstig) geweld wordt gestimuleerd. De rechtbank heeft daarbij gewezen op de cultuur van wetteloosheid die de motorclub uitdraagt in kleding, zoals het dragen van het 1% teken en de “expect no mercy” patch. De “expect nog mercy” patch ontvangen Bandidos-leden als beloning als zij ten behoeve van de motorclub geweld hebben gepleegd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat leden bij geweldsincidenten bewust de naam “Bandidos” of hun “colors” gebruiken om hun daden en woorden kracht bij te zetten. Het hof komt tot eenzelfde conclusie: BMC Holland moedigt een sfeer van (verheerlijking van) geweld en dreiging met geweld aan en houdt deze in stand. Het hof overweegt dat de gedragingen van BMC Holland een cultuur van angst creëren zowel binnen de organisatie als overigens in de samenleving. [5]
De Hoge Raad heeft onder rechtsoverweging 2.7 de conclusies van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ten aanzien van BMC Holland opgenomen:
De vaststaande feiten zijn voldoende om ervan uit te gaan dat sprake is van een naar buiten
optredend landelijk organisatorisch verband van lokale verenigingen (chapters) en individuele Bandidos-leden onder de naam BMC Holland (rov. 4.18).
Uit de uitingen en gedragingen die als een eigen werkzaamheid aan BMC Holland kunnen worden toegerekend, blijkt dat het toepassen van geweld, ook in de openbare ruimte, niet wordt geschuwd, maar wordt aangemoedigd en gebagatelliseerd. Een en ander vormt een daadwerkelijke aantasting van als wezenlijk ervaren beginselen van ons rechtsstelsel, zoals het recht op vrijheid van vereniging en veiligheid en het beginsel van lichamelijke integriteit van personen. De gedragingen ontwrichten onze samenleving of kunnen die ontwrichten en kunnen niet worden geduld. De verbodenverklaring is een noodzakelijke maatregel om die gedragingen te voorkomen. BMC Holland moet dan ook worden verboden en ontbonden, omdat de werkzaamheid van BMC Holland in strijd is met de openbare orde (rov. 4.29).
In cassatie waren in de kern nog twee vragen aan de orde. De eerste vraag was of BMC Internationaal kon worden aangemerkt als een wereldwijde motorclub die als een zelfstandige eenheid of organisatie naar buiten optreedt, en daarmee als een corporatie in de zin van art. 10:122 BW (onderdeel A). De tweede vraag was of het verbod van BMC Holland tot gevolg heeft dat ook de lokale Nederlandse chapters verboden zijn (onderdeel B). Voor de onderhavige zaak is alleen van belang om de bespreking door de Hoge Raad van onderdeel B aan te halen:
3.3
Onderdeel B is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 4.31-4.34) dat het verbod en de
ontbinding van BMC Holland niet tot gevolg hebben dat de aanwezigheid van de lokale Nederlandse chapters wordt beëindigd, nu het OM daartoe had moeten verzoeken de lokale chapters verboden te verklaren en te ontbinden.
(…)
3.4.3
Als een vereniging op de voet van artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt verboden, strekt dat verbod zich niet uit tot de afdelingen van de vereniging die zelf als rechtspersoon moeten worden aangemerkt. Hiervoor is het volgende redengevend.
Artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek moet worden uitgelegd in het licht van de in de Grondwet en het EVRM gewaarborgde vrijheid van vereniging en vrijheid van meningsuiting. Met de toewijzing van een op de voet van artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek gedaan verzoek wordt immers een ernstige inbreuk gemaakt op deze
vrijheden, waaraan slechts in het uiterste geval mag worden toegekomen. Dit betekent dat artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek strikt moet worden uitgelegd.
Artikel 2:20 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, dat uitdrukkelijk bepaalt dat 'een rechtspersoon waarvan de werkzaamheid in strijd is met de openbare orde' op verzoek van het Openbaar Ministerie verboden wordt verklaard en wordt ontbonden, dient daarom aldus te worden uitgelegd dat toewijzing van dat verzoek tot gevolg heeft dat uitsluitend de rechtspersoon ten aanzien van wie het verzoek is gedaan, verboden wordt
verklaard en wordt ontbonden. Toewijzing van een dergelijk verzoek heeft dus niet tot gevolg dat daarmee tevens een andere rechtspersoon wordt verboden. Dat zou zich ook niet verdragen met het uit art. 6 EVRM voortvloeiende recht van die andere rechtspersoon om zich in rechte te kunnen verdedigen tegen een verzoek van het Openbaar Ministerie dat mede rechtsgevolg kan hebben voor zijn eigen voortbestaan.
3.4.4
Het voorgaande laat onverlet dat het een andere rechtspersoon - waaronder begrepen de afdeling die zelf als rechtspersoon moet worden aangemerkt - niet vrijstaat om de werkzaamheid van de verboden rechtspersoon voort te zetten. [6]
Bewijsoverweging
Uit artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht volgt dat strafbaar is deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard.
De vraag die thans voorligt is of het dragen van kleding en accessoires met naam en/of logo van de Bandidos heeft te gelden als voortzetting van de werkzaamheid van een verboden verklaarde organisatie, namelijk BMC Holland. Meer specifiek ligt de vraag voor of de aan de verdachte ten laste gelegde gedraging valt binnen het bereik van het voornoemd verbod van BMC Holland. Nu de Nederlandse chapters van Bandidos niet verboden zijn verklaard en deze organisaties en hun leden ook de naam Bandidos en het logo van de Bandidos hanteerden, is daarmee tevens aan de orde of (de leden van) de chapters het logo van Bandidos en de naam Bandidos nog kunnen gebruiken of dat zij zich daarmee schuldig maken aan een strafbaar feit. De rechtbank zal in haar oordeelsvorming letten op de overwegingen die in de - onder de bewijsmiddelen beschreven - civiele procedures ten grondslag zijn gelegd aan het verbod en overweegt in dit verband als volgt.
Uit de aan de verbodenverklaring ten grondslag liggende beschikkingen van de Rechtbank Midden-Nederland en van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden blijkt het volgende: BMC Holland bestond - in feitelijk, maar niet juridisch opzicht - uit een naar buiten optredend landelijk organisatorisch verband van lokale verenigingen (chapters) en individuele Bandidos leden. BMC Holland is verboden omdat BMC Holland het toepassen van geweld, ook in de openbare ruimte, niet schuwt, maar aanmoedigt en bagatelliseert; er is binnen BMC Holland sprake van een cultuur waarin het plegen van ernstig geweld wordt gestimuleerd, waardoor er gehandeld wordt in strijd met de openbare orde. Uit voornoemde beschikkingen blijkt eveneens dat de naam “Bandidos”, het logo en de patches onlosmakelijk verbonden zijn juist met deze cultuur die tot verbodenverklaring heeft geleid en dat het tonen daarvan ook bijdraagt aan die cultuur.
Ervan uitgaande dat de BMC-chapters en de BMC-leden feitelijk onderdeel uitmaakten van BMC Holland en dat de naam, het logo en de colors van Bandidos als kenmerk voor deze cultuur staan, kan de conclusie niet anders zijn dan dat de verdachte, door het dragen van de bij hem inbeslaggenomen kleding en accessoires, heeft deelgenomen aan de voortzetting van de werkzaamheid van BMC Holland en voort is gegaan met de handelingen in strijd met de openbare orde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het aan de verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
Verweer
Het verweer van de zijde van de verdediging dat niet aan het bepaaldheidsvereiste is voldaan, wordt door de rechtbank verworpen.
Artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is gekoppeld aan een civielrechtelijk verbod op grond van artikel 2:20 van het Burgerlijk Wetboek. De invulling van hetgeen als deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een verboden organisatie moet worden gekwalificeerd, is aan de strafrechter overgelaten. Het gegeven dat tot op heden geen strafrechtelijke jurisprudentie is gevormd op dit punt, maakt niet dat voornoemd uitgangspunt als zodanig - wegens gebrek aan bepaaldheid - moet worden verlaten.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 21 april 2021 in de gemeente Maastricht, heeft deelgenomen aan
de voortzetting van de werkzaamheid van de Bandidos Motorcycle Club Holland die
bij onherroepelijke beslissing van de Hoge Raad der Nederlanden (nummer
19/01401) verboden is verklaard, door gekleed met een baseball pet met een opdruk
van het logo en de naam van de Bandidos en gekleed in een t-shirt met een
opdruk van het logo van de Bandidos en de namen Bandidos en Sittard en in het
bezit van een heuptasje met de opdruk BF 1% FB naar de ingang van het
gerechtsgebouw te lopen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
deelneming aan de voortzetting van de werkzaamheid van een organisatie die bij onherroepelijke rechterlijke beslissing verboden is verklaard.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een gevangenisstraf van 12 weken op te leggen, waarvan vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Ter onderbouwing van zijn eis heeft de officier van justitie betoogd dat het niet respecteren van een rechterlijke uitspraak de rechtsstaat ondermijnt. Uit het oogpunt van generale preventie moet de straf hiervoor afschrikwekkend zijn. Er kan derhalve niet worden volstaan met een geldboete of werkstraf. De enige juiste en passende modaliteit als sanctie op het overtreden van dit feit is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen wat betreft de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het deelnemen aan de voortzetting van de bij rechterlijke uitspraak verboden motorclub Bandidos Holland door in kleding en met accessoires voorzien van naam en clublogo van Bandidos Holland naar de rechtbank te komen.
De verdachte wist dat BMC Holland een verboden organisatie is. Het getuigt niet van respect voor de rechtbank zich voorzien van het logo van een verboden organisatie naar de zitting te begeven. Sterker nog, het lijkt erop dat de verdachte de rechtbank heeft willen provoceren door zich nadrukkelijk met die verboden organisatie te identificeren en zich op een zitting aldus te presenteren. De rechtbank neemt de verdachte dit gedrag zeer kwalijk, temeer daar hij als voorzitter van chapter Heerlen een voorbeeldfunctie voor de rest van de leden van het chapter vervult.
Niettegenstaande het voorgaande zal de rechtbank aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank houdt daarbij rekening met het feit dat de verdachte geen relevant strafblad heeft en dat dit derhalve zijn eerste misstap is in dit verband. De rechtbank zal de verdachte de kans geven om te laten zien dat het door hem begane strafbare feit een eenmalig voorval was en zal hem dus het voordeel van de twijfel gunnen. De verdachte moet dit dan ook terdege beseffen: mocht hij weer in de fout gaan, dan is het goed denkbaar dat de rechtbank hem de volgende keer alsnog met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal afstraffen. Om hem dit goed in te prenten zal de rechtbank een voorwaardelijk deel opleggen, als de spreekwoordelijke stok achter de deur. Kort en goed: de verdachte is een gewaarschuwd mens.
Alle afwegende, zal de rechtbank de verdachte een taakstraf opleggen van 80 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes weken met een proeftijd van twee jaren.

7.Het beslag

Het in beslag genomen T-shirt, het petje en het heuptasje zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu het voorwerpen betreffen waarmee het strafbare feit is gepleegd en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c en 140 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een
  • bepaalt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
  • veroordeelt de verdachte voor het bewezenverklaarde feit tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • T-shirt, zwart, opdruk voor- en achterzijde logo en naam van motorclub Bandidos;
  • petje, zwart, opdruk logo en naam Bandidos;
  • heuptas, zwart, opdruk logo Bandidos.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wapenaar, voorzitter, mr. M.E.M.W. Nuijts en
mr. D. Osmić, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Eroktay, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 21 april 2021 in de gemeente Maastricht, heeft deelgenomen aan
de voortzetting van de werkzaamheid van de Bandidos Motorcycle Club Holland die
bij onherroepelijke beslissing van de Hoge Raad der Nederlanden (nummer
19/01401) verboden is verklaard, door gekleed met een baseball pet met een opdruk
van het logo en de naam van de Bandidos en/of gekleed in een t-shirt met een
opdruk van het logo van de Bandidos en de namen Bandidos en Sittard en/of in het
bezit van een heuptasje met de opdruk BF 1% FB naar de ingang van het
gerechtsgebouw te lopen.
( art 140 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, registratienummer PL2431-2021059250, gesloten d.d. 29 april 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 42.
2.Proces-verbaal van bevindingen overtreding art. 140 lid 2 WvSr d.d. 29 april 2021, pag. 3 en 4.
3.Foto’s van inbeslaggenomen goederen, pag. 7 tot en met 14.
4.Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 oktober 2021.
6.De beschikking van de Hoge Raad d.d. 24 april 2020, pag. 22 tot en met 24 van het procesdossier.