ECLI:NL:RBLIM:2021:8414

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
ROE 20/2436
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wmo 2015

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Limburg, gedateerd 9 november 2021, staat de maatwerkvoorziening beschermd wonen centraal, toegekend aan eiser op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Eiser had een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd, maar de rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit van verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, gebreken vertoont. De rechtbank stelt vast dat verweerder de oude indicatie van eiser heeft verlengd zonder adequaat onderzoek te verrichten naar de actuele zorgbehoefte van eiser. Dit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank benadrukt dat verweerder moet vaststellen wat de hulpvraag van eiser is en welke ondersteuning nodig is, en dat dit moet gebeuren volgens het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om de gebreken binnen twaalf weken te herstellen, en stelt dat de termijn voor het meedelen van de herstelpoging twee weken bedraagt. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2436 T

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde en curator: [ naam gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder,

(gemachtigde: mr. H.J.A. Bertholet).

Procesverloop

In het besluit van 27 maart 2020 (primair besluit I) heeft verweerder aan eiser voor de periode van 1 april 2020 tot en met 31 december 2020 een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend ter hoogte van € 23.194,94.
In het besluit van 30 april 2020 (primair besluit II) heeft verweerder het primair besluit I ingetrokken en gewijzigd in die zin dat het pgb is verhoogd naar € 26.094,31.
In het besluit van 20 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit II ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 25 augustus 2021 heeft eiser zijn beroep aangevuld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tevens curator en vergezeld van [naam professioneel begeleider] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiser, geboren op [geboortedatum] , is bekend met psychiatrische problematiek.
1.3.
Bij besluit van 9 maart 2018 heeft verweerder aan eiser voor de periode van 1 september 2017 tot 1 september 2019 een maatwerkvoorziening beschermd wonen op grond van de Wmo 2015 in de vorm van een pgb toegekend voor 40 uur per week tegen een uurtarief van € 13,74 (persoonlijk netwerk) en drie uur per week tegen een uurtarief van € 40,- (persoonlijk speciaal). In het besluit van 26 oktober 2018 heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard voor wat betreft de ingangsdatum van de indicatie. Deze is bepaald op 15 augustus 2016. Voor wat betreft de omvang van de indicatie is het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiser geen beroep ingesteld.
1.4.
Op 15 juli 2019 heeft de gemachtigde van eiser om verlenging en verhoging van het pgb van eiser gevraagd.
1.5.
In het primair besluit I heeft verweerder eiser voor de periode van 1 april 2020 tot en met 31 december 2020 een indicatie voor beschermd wonen toegekend voor 40 uur per week tegen een uurtarief van € 13,74 (persoonlijk netwerk) en drie uur per week tegen een uurtarief van € 40,- (persoonlijk speciaal) van in totaal € 23.194,94.
1.6.
In het primair besluit II heeft verweerder het primair besluit I in verband met een rekenfout (acht maanden in plaats van negen maanden) ingetrokken. Verweerder heeft eiser dezelfde indicatie beschermd wonen toegekend, maar dan van in totaal € 26.094,31.
Bestreden besluit
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit II ongegrond verklaard. Gelet op het advies van Zorggroep Triade van 27 februari 2018, de totaaltijd die voor een ZZP 5C GGZ onder de AWBZ werd gehanteerd en de eerder door eiser en de heer [ naam gemachtigde] zelf genoemde zorginzet, ziet verweerder geen aanleiding mee te gaan in het verzoek om een verdere ophoging van het aantal uren van de indicatie. In dit kader acht verweerder ook van belang dat er naast de indicatie op grond van de Wmo 2015 ook een indicatie voor persoonlijke verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet is verleend met een omvang van 14 uur en 25 minuten per week. Daarmee komt de totale ondersteuning die door de heer [ naam gemachtigde] wordt verleend uit op 54 uur en 25 minuten per week. Op deze uren komt ook nog eens drie uur per week voor een extern professional. Op grond van artikel 5:7 van de Arbeidstijdenwet mogen werknemers gemiddeld 48 uren per week werken in elke periode van 16 aaneengesloten weken. Ook dat is voor verweerder een reden om de uren die door de heer [ naam gemachtigde] worden geleverd niet verder uit te breiden.
Procesbelang
3. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser nog procesbelang heeft, aangezien de bij het primair besluit II toegekende indicatie een reeds verstreken periode betreft. Ter zitting hebben partijen hierover toegelicht dat de bij het primair besluit II toegekende indicatie door verweerder steeds is verlengd, voor het laatst tot en met 31 oktober 2021. Eiser heeft dus procesbelang.
Beroepsgrond over onvoldoende onderzoek door verweerder
4.1.
Eiser heeft als meeste verstrekkende beroepsgrond aangevoerd dat het bestreden besluit niet goed is voorbereid. Er heeft geen inhoudelijk contact met de gemeente, geen keukentafelgesprek en geen onderzoek door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) plaatsgevonden naar aanleiding van de brief van 15 juli 2019.
4.2.
In de uitspraak van 21 maart 2018 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ECLI:NL:CRVB:2018:819, is onder rechtsoverweging 4.4.2 uiteengezet op welke wijze het onderzoek naar maatschappelijke ondersteuning onder de Wmo 2015 moet plaatsvinden. Daarbij is – samengevat en voor zover hier van belang – overwogen dat wanneer bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, het college allereerst moet vaststellen wat de hulpvraag is. Vervolgens zal het college moeten vaststellen welke problemen worden ondervonden bij de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Wanneer die problemen voldoende concreet in kaart zijn gebracht, kan worden bepaald welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid of participatie van de ondersteuningsvrager. Voor zover het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, zal een specifiek deskundig oordeel en advies niet kunnen ontbreken.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat uit de brief van 15 juli 2019 duidelijk blijkt dat de gemachtigde van eiser namens eiser verzoekt om een uitbreiding van de oude indicatie.
De gemachtigde van eiser stelt in de brief dat hij per jaar afgerond 6.000 uur aan eiser besteedt om eiser te kunnen huisvesten binnen een zelfgekozen, gewenste en noodzakelijke setting die te vergelijken is met beschermd wonen. Dit staat volgens de gemachtigde van eiser in schril contrast met de 2.000 uur per jaar die door verweerder is toegekend. Ook stelt de gemachtigde van eiser dat hij een professional is en daardoor recht heeft op een hoger uurtarief. Daarnaast wenst eiser volgens zijn gemachtigde een uitbreiding van het aantal uren voor de externe begeleiding door de heer [naam professioneel begeleider] . Dit waren drie uur per week en dit moeten er vier worden. Er is dus sprake van een verzoek tot uitbreiding van de oude indicatie en niet van een verzoek om verlenging.
4.4.
Verweerder heeft de ontvangst van de bief van 15 juli 2019 bevestigd per mail van 16 juli 2019. Vervolgens is er een afspraak gemaakt voor een huisbezoek op 30 augustus 2019. Deze afspraak werd door verweerder op de dag zelf afgezegd. Vervolgens is er – ondanks een nieuw voorstel van de kant van eiser – geen nieuw huisbezoek meer gepland en heeft verweerder de primaire besluiten genomen. Verweerder heeft dus slechts de oude indicatie zonder enige vorm van onderzoek verlengd. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gebrek in de besluitvorming van verweerder. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen. Hoewel het besluit reeds om deze reden voor vernietiging in aanmerking komt, zal de rechtbank met het oog op de definitieve beslechting van het geschil hieronder ook nog ingaan op de door verweerder in het bestreden besluit en ter zitting gegeven aanvullende motivering.
De door verweerder gegeven aanvullende motivering
5.1.
De in het bestreden besluit gegeven aanvullende motivering snijdt naar het oordeel van de rechtbank geen hout. Ten eerste blijkt uit het advies van Triade van 27 februari 2018 dat er bij eiser sprake is van iemand met een complex psychiatrisch beeld met een intensieve zorgbehoefte die 24 uur per dag en zeven dagen per week toepasselijk is. Eiser lijkt ten aanzien van de sociale, mentale en fysieke redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig te hebben in voortdurende nabijheid. Verder is er op pagina’s 3 en 4 van het advies van Triade het volgende te lezen: “Als we kijken naar de zorgzwaarte van meneer [eiser] binnen de huidige woonomgeving dan staat deze ons inziens gelijk aan een zorgzwaartepakket GGZ 5C (beschermd wonen met individuele begeleiding) met de functies ondersteuning en persoonlijke verzorging. Voorgaande bedoelen wij niet als advies naar u over te nemen. Voorgaande zorgzwaartevergelijking is sec bedoeld de huidige zorginzet zoals deze door meneer [ naam gemachtigde] wordt geboden te vergelijken met de huidige beschermde woonvormsystematiek.”
In het advies van Triade staat, anders dan het beroep daarop door verweerder suggereert, dus juist dat de vergelijking met het zorgzwaartepakket GGZ 5C (beschermd wonen met individuele begeleiding) niet bedoeld is als advies naar verweerder toe, maar sec bedoeld is om de huidige zorginzet zoals deze door de gemachtigde van eiser wordt geboden te vergelijken met de huidige beschermde woonvormsystematiek. Ook de eerder door eiser en zijn gemachtigde genoemde zorginzet van 40 uur per week zijn geen goed aanknopingspunt, aangezien eiser juist een uitbreiding van deze uren wenst. Ook het door verweerder genoemde argument dat werknemers maar gemiddeld 48 uur per week mogen werken en dat de gemachtigde van eiser dus niet meer uren kan declareren, is evenmin van belang. Het gaat om het in kaart brengen van de zorgbehoefte die eiser heeft en hoeveel uur daarmee zijn gemoeid.
5.2.
In het bestreden besluit wordt ten slotte overwogen:
“Wij concluderen uit uw bezwaarschrift en dan met name uit bijlage 1b dat de door u verstrekte zorg/begeleiding aan dhr. [eiser] er niet toe leidt dat cliënt zelfstandiger wordt, spreek progressie maakt en minder begeleiding van u nodig heeft. Blijkbaar is juist sprake van het tegenovergestelde en wordt belanghebbende steeds meer afhankelijk van u.”Deze conclusie in het bestreden besluit vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in de adviezen en mening van de geraadpleegde en betrokken zorgprofessionals. In het genoemde Triade rapport staat op pagina 4 :
“Op basis van dossierstudie en de gesprekken bestaat bij ons de indruk dat meneer [eiser] in de afgelopen jaren door de inzet en het geduld van meneer [ naam gemachtigde] is gegroeid in enig stabiel functioneren binnen de eigen woonomgeving waarin meneer [eiser] verblijft. Concreet lijken er minder agressieve uitbarstingen te zijn, zijn er geen schulden ontstaan, is de persoonlijke verzorging alsmede hygiëne voldoende en wordt meneer [eiser] gestimuleerd activiteiten te ontplooien en taken op te pakken.”Dit sluit ook aan bij de toelichting die de heer [naam professioneel begeleider] als professioneel begeleider van eiser op zitting bij de rechtbank heeft gegeven onder andere inhoudend dat de setting waar eiser zich in bevindt voor behoud van levenscomfort zorgt.
5.3.
Ook de ter zitting door verweerder genoemde uitspraken zijn naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet relevant. De uitspraak van de CRvB van 4 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2296, gaat over het op grond van de Wmo 2015 toekennen van respijtzorg voor een mantelzorger die de nabijheidszorg vrijwillig op zich heeft genomen. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 april 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3457, gaat over de hoogte van de toegekende maatwerkvoorziening in het kader van de Wmo
2015 voor begeleiding individueel in de vorm van een pgb.
5.4.
Dit betekent dat de aanvullende motivering in het bestreden besluit en de gegeven motivering ter zitting het bestreden besluit niet kunnen redden. Het bestreden besluit is daarom ook in strijd met artikel 7:12 van de Awb.
Conclusie
6. Zoals hiervoor is overwogen onder 4.4. en 5.3. is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb tot stand gekomen. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan uitsluitend met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
7. Om de gebreken te herstellen, moet verweerder vaststellen wat de hulpvraag is, welke problemen door eiser worden ondervonden en welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is. Daarbij is verweerder gehouden, met inachtneming van hetgeen onder 4.2. is overwogen, het door de CRvB uitgeschreven stappenplan te volgen. Ook zal verweerder rekening moeten houden met zijn eigen regels die zijn vastgelegd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Heerlen 2018 en de Nadere regels Wmo opvang en beschermd wonen gemeente Heerlen 2018. Die bepalingen leggen overigens niet alleen verplichtingen op aan verweerder, maar gelden ook als uitgangspunt voor de voorwaarden die gelden bij verstrekking van een maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget.
Ook moet verweerder onderzoeken dan wel motiveren welk uurtarief op de geleverde zorg door de gemachtigde van eiser van toepassing is. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
8. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
9. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, en mr. F.A.G.M. Vluggen en mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2021.
de griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 9 november 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.