ECLI:NL:CRVB:2018:2296
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van respijtzorg voor mantelzorger in het kader van de Wmo en de rol van persoonsgebonden budgetten
In deze zaak heeft appellant, die lijdt aan de ziekte van Huntington, een aanvraag ingediend voor respijtzorg voor zijn broer, die tevens zijn mantelzorger is. Appellant ontvangt zorg in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) en heeft een indicatie voor zorgzwaartepakket VV08. De aanvraag voor respijtzorg op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) werd door het college van burgemeester en wethouders van Heerlen afgewezen. Het college stelde dat er geen noodzaak was voor respijtzorg, gezien de indicatie op grond van de AWBZ en de reden van het verzoek. De rechtbank Limburg heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de continuïteit van zorg door zijn broer noodzakelijk is en dat er geen ruimte is voor professionele zorg binnen de marges van het pgb. De Raad voor de Rechtspraak heeft overwogen dat de Wmo ondersteuning biedt aan mantelzorgers, maar dat in dit geval de zorg door de broer op vrijwillige basis wordt verleend. De Raad concludeert dat er geen plaats is voor het toekennen van respijtzorg onder de Wmo, aangezien de zorg al wordt gefinancierd via het pgb en de broer van appellant niet overbelast is.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt het college in de proceskosten van appellant, die in totaal € 3.166,42 bedragen. De uitspraak is gedaan op 4 juli 2018 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de rechters M.F. Wagner, L.M. Tobé en N.R. Docter betrokken waren.