ECLI:NL:RBLIM:2021:840

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Zaaknummer
AWB/ROE 19/2208
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van herzieningsverzoek om verhuisvergoeding op basis van Wmo door college van burgemeester en wethouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die lichamelijke beperkingen heeft en gebruik maakt van een trippelrolstoel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. Eiseres had een herzieningsverzoek ingediend naar aanleiding van een eerder besluit van 4 september 2017, waarin haar een verhuisvergoeding was geweigerd. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen gerechtvaardigde verwachtingen kon ontlenen aan mededelingen van de woningstichting over de geschiktheid van een woning in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college was het bevoegde orgaan om te beslissen over de geschiktheid van de woning en had op basis van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de aanvraag van eiseres terecht afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen evident onredelijk besluit was genomen, aangezien in een eerder besluit al was bepaald dat eiseres geen verhuiskostenvergoeding zou ontvangen als zij een slooppremie van de woningbouwvereniging zou krijgen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/2208

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.J.J. Kreutzkamp),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: P.H.J.M. Kalmar).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om herziening van het besluit van 4 september 2017 op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft ter verweer verwezen naar het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2021.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en haar mantelzorgster [mantelzorgster] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2. Eiseres heeft lichamelijke beperkingen en maakt gebruik van een trippelrolstoel. De door haar van woningstichting Servatius (de woningstichting) gehuurde woning aan de [adres 1] te [woonplaats] betrof een aangepaste woning. Deze woning stond op de nominatielijst om te worden gesloopt.
3. Bij besluit van 21 maart 2014 is aan eiseres een verhuisindicatie toegekend. Indien eiseres zou verhuizen naar een geschikte woning dan zou zij tevens een tegemoetkoming in de verhuis-en inrichtingskosten van € 1.540,- ontvangen. De nieuwe woning diende aan het volgende eisenpakket te voldoen:
- Traploos toegankelijk/inpandig traploos of bereikbaar met lift;
Verder dient in de woning aanwezig te zijn:
- Drempelloos
- Douchevloer op afschot met zitgelegenheid
- Een keukenblok dat eventueel door verwijdering van een onderkastje, onderrijdbaar gemaakt kan worden waardoor mevrouw met haar trippelstoel gebruik kan blijven maken van de wasbak
- Stallingsmogelijkheid voor scootmobiel.
Tevens is vermeld in het besluit dat dit bedrag enkel wordt toegekend als eiseres vanuit haar woningstichting geen slooppremie krijgt toegewezen. Ook is aangegeven dat als eiseres na achttien maanden na verzenddatum van dit besluit verhuist, ze geen aanspraak meer kan maken op een vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
4. In 2017 bood de woningstichting eiseres een nieuwe woning aan, gelegen aan de [adres 2] te [plaats] . Bij het besluit van 4 september 2017 is aan eiseres een woonvoorziening toegekend in de vorm van een financiële tegemoetkoming van € 2.304,46 voor de aanpassing van deze nieuwe woning. Daarnaast is aangegeven dat de eerder bij besluit van 21 maart 2014 toegekende verhuisindicatie en tegemoetkoming is komen te vervallen.
5. Bij de beslissing op bezwaar van 24 juli 2018 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het intrekken van de verhuiskostenvergoeding ongegrond verklaard, omdat de nieuwe woning van eiseres volgens verweerder niet voldeed aan de eisen. Met het verstrekte bedrag van € 2.304,46 is de stoep aangepast, een elektrische garagedeuropener geplaatst en een scootmobiel oplaadpunt in de garage gemaakt. Zonder deze voorzieningen kon eiseres volgens verweerder de garage niet bereiken en de scootmobiel niet opladen. Ook heeft eiseres een slooppremie ontvangen van de woningbouwvereniging van minimaal € 5.993,-. Tegen deze beslissing is door eiseres geen beroep aangetekend.
6. Op 28 november 2018 heeft eiseres de huurovereenkomst met betrekking tot haar nieuwe woning aan de [adres 2] te [plaats] ondertekend. Daarbij is namens de woningstichting een verhuisbericht ingevuld, waaruit onder meer volgt dat de woning aan alle eisen die in het eisenpakket zijn genoemd voldoet. Eiseres heeft op 3 juni 2019 onder verwijzing naar dit verhuisbericht een herzieningsverzoek ingediend. Zij wenst van verweerder alsnog een verhuisvergoeding van € 1.540,00 te ontvangen.
7. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om herziening van het besluit van 4 september 2017 op grond van artikel 4:6 van de Awb, afgewezen. De door eiseres aangehaalde brief van de woningstichting, waarin zou staan dat ze niet uitsluiten dat eiseres recht heeft op een gemeentelijke tegemoetkoming en daarnaast dat eiseres is verhuisd naar een woning die aan het eisenpakket voldoet, kan volgens verweerder niet worden aangemerkt als een nieuw feit of omstandigheid. Deze brief had ook in de eerdere procedures ingebracht kunnen worden.
8. Eiseres stelt in bezwaar dat de brief wel een nieuw feit of omstandigheid betreft, omdat ze deze pas op 28 november 2018, bij het ondertekenen van het huurcontract, heeft ontvangen. Deze had dus volgens eiseres niet eerder kunnen worden ingebracht.
9. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Verweerder is van oordeel dat nu deze brief dateert van na de diverse besluiten het bestaan van de brief wellicht nieuw is maar dat dit nog niet betekent dat de inhoud van de brief als nieuw feit of omstandigheid kan worden aangemerkt op grond waarvan het besluit van 4 september 2017 heroverwogen moet worden. Het feit dat een privaatrechtelijke organisatie een publiekrechtelijke tegemoetkoming in het vooruitzicht stelt zonder dat hier enige vorm van delegatie of mandatering aan ten grondslag ligt, kan volgens verweerder niet betekenen dat ze daarom een dergelijke tegemoetkoming zouden moeten verstrekken. Daarnaast berust de inhoud van het formulier op een onwaarheid, namelijk dat de nieuwe woning zou voldoen aan het eisenpakket van de Wmo, wat duidelijk niet zo is. Tot slot stelt verweerder dat vaststaat dat door eiseres niet aan de gestelde voorwaarden voor de tegemoetkoming is voldaan, nu ze niet is verhuisd naar een woning die voldeed aan het eisenpakket. Zonder de aanpassingen was eiseres niet in staat om de scootmobiel in de garage te stallen. Ook heeft ze een slooppremie ontvangen van de woningstichting en eiseres is niet verhuisd binnen achttien maanden na de beschikking uit 2014.
10. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder besloten heeft een volledige heroverweging uit te voeren naar aanleiding van het herzieningsverzoek en daarmee gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid volgens artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Volgens eiseres doet het gegeven dat eerder een slooppremie is ontvangen van de woningstichting niet af aan het recht op een verhuis-en inrichtingskostenvergoeding. Daarnaast bestrijdt eiseres dat aan de inhoud van de brief van de woningstichting geen rechten kunnen worden ontleend. De woningstichting is een professionele partner binnen de sociale woningsector en is uiteraard ook bekend met de regelgeving inzake toekenning van premies, tegemoetkomingen enz. Tevens voert eiseres aan dat er geen scootmobielstalling in de nieuwe woning hoefde te worden gerealiseerd. De aanpassingen betrof alleen het verlagen van het oplaadpunt en de hellingbaan. Dit heeft eiseres ook aangevoerd per mail van 25 juli 2019, maar deze is niet meegenomen in het bestreden besluit. Tot slot stelt eiseres dat een verhuizing binnen achttien maanden na de beschikking uit 2014 onmogelijk was, omdat ze nog diverse procedures heeft gevoerd en geruime tijd niet in staat was om naar de nieuwe woning te verhuizen. Er was lange tijd discussie omtrent aard en omvang van de aanpassingen in de nieuwe woning en welke instantie daarvoor verantwoordelijk was.
11. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen in geschil is of de inhoud van de door eiseres aangehaalde brief als nieuw feit of omstandigheid kan worden aangemerkt op grond waarvan het besluit van 4 september 2017 heroverwogen moet worden.

Nieuwe feiten of omstandigheden

12. De rechtbank overweegt dat verweerder naar haar oordeel, anders dan eiseres betoogt, op het herzieningsverzoek heeft beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, en niet het besluit in volle omvang heeft heroverwogen. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de rechtbank niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115).
13. De rechtbank overweegt dat onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
14. De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene van oordeel dat nu de door eiseres aangehaalde brief/het formulier die/dat is ingevuld door de woningstichting dateert van na de beslissing op bezwaar van 24 juli 2018, het bestaan van de brief als zodanig nieuw is en dus niet eerder kon worden overgelegd. De rechtbank is echter met verweerder van oordeel dat dit nog niet betekent dat de inhoud van de brief als nieuw feit of omstandigheid kan worden aangemerkt op grond waarvan het besluit van 4 september 2017 heroverwogen moet worden. Eiseres kan naar het oordeel van de rechtbank en onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 30 januari 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:315) geen gerechtvaardigde verwachtingen ontlenen aan mededelingen van de woningstichting over de geschiktheid van een woning in het kader van de Wmo. Niet de woningstichting maar verweerder is het bevoegde orgaan om te beslissen over de geschiktheid van de woning.
15. Verweerder was dan ook bevoegd om met toepassing van artikel 4:6 van de Awb de aanvraag af te wijzen. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Van een evident onredelijk besluit is geen sprake, nu reeds in het besluit van 21 maart 2014 al de voorwaarde was gesteld dat aan eiseres geen verhuiskostenvergoeding zou worden toegekend wanneer zij van de woningbouwvereniging een slooppremie zou ontvangen. Dat zij deze heeft ontvangen, staat niet ter discussie. Het betoog faalt.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.C.A. Wilschut, rechter, in aanwezigheid van mr. S.K.M. Bohnen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021. .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 februari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.