4.4.2.De onrechtmatige daad.
4.4.2.1. Lid 1 van art. 8 Waadi geeft de hoofdregel. De ter beschikking gestelde arbeidskracht heeft recht op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die gelden voor werknemers die werkzaam zijn in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. Onder arbeidsvoorwaarden wordt begrepen het loon en overige vergoedingen en arbeidsvoorwaarden op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst of andere niet wettelijke bepalingen die van kracht zijn binnen de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt.
Op deze hoofdregel zijn echter uitzonderingen toegelaten. Die leiden tot het volgende keuzesysteem in de Waadi:
1. als er geen enkele CAO van toepassing is, heeft de terbeschikking gestelde arbeidskracht tegenover de uitlener recht op een beloning die overeenkomt met de beloning die de werknemers van de inlener ontvangen (art 8 lid 1);
2. als de terbeschikking gestelde arbeidskracht valt onder de CAO van de uitlener, hetzij rechtstreeks, hetzij via algemeen verbindendverklaring, en als bovendien de CAO van de inlener geen bepalingen ten aanzien van de beloning van ingeleende werknemers bevat, dan geldt de CAO van de uitlener (art. 8 lid 2);
3. is er op de uitlener geen (algemeen verbindend verklaarde) CAO van toepassing en bevat de CAO van de inlener een bepaling op grond waarvan de werkgever zich ervan moet verzekeren dat aan ingeleende uitzendkrachten loon en overige vergoedingen worden betaald overeenkomstig de bepalingen van die CAO, dan geldt de CAO van de inlener (art. 8 lid 3).
4.4.2.2. Hoewel partijen hier weinig aandacht aan besteden volgt uit hun standpunten dat er én een cao van toepassing is op de arbeidsverhouding met de uitlener (namelijk de ABU cao) én dat de cao van de inlener een bepaling bevat die beloning conform díé cao bepaalt. Conclusie is dan ook dat uit artikel 8 van de Waadi een recht van [eiser] volgt om gelijk vaste werknemers bij Rockwool verloond te worden. Tussen partijen staat vast dat Rockwool op die verloning conform haar cao toezicht houdt én dat Rockwool ook daadwerkelijk invloed had op die verloning -zoals dit volgt uit de aanpassing per 1 januari 2019. Een incorrecte verloning -indien deze zou komen vast te staan- is dan ook handelen in strijd met rechten van [eiser] dat aan Rockwool toegerekend kan worden. In zoverre zou er dan ook sprake zijn van een onrechtmatige daad van Rockwool jegens [eiser] .
4.4.2.3. Kern van het geschil tussen partijen is vervolgens óf [eiser] dezelfde werkzaamheden verrichtte als een vaste werknemer in salarisschaal 3.
De kantonrechter stelt allereerst vast dat er door partijen wisselend wordt gesteld over de functieaanduiding van [eiser] in de periode tot 1 januari 2019. Geen verschil van mening bestaat er over de verloning van [eiser] in die periode in salarisschaal 2. Uit de standpunten en stukken van Rockwool volgt dat vaste medewerkers verloond werden in salarisschaal 3 en hoger.
Rockwool betwist dat [eiser] als uitzendkracht dezelfde werkzaamheden verrichtte als een vaste medewerker. Bij de vaste medewerker behoort het zelfstandig verrichten van werkzaamheden op verschillende werkplekken, het beschikken over specifieke kennis, ervaring, competenties en certificaten. Volgens Rockwool verschilt dit van de uitzendkracht die op één specifieke werkplek wordt ingezet, slechts een deel van de werkzaamheden van de vaste medewerker verricht, in de regel geen machines bedient en niet volledig zelfstandig werkt. De uitzendkracht heeft dus volgens Rockwool geen vergelijkbare functie als de vaste medewerker.
[eiser] stelt dat de geschetste verschillen in de praktijk niet aanwezig waren.
In wezen is het dus een bewijsvraag. De kantonrechter stelt voorop dat het aan [eiser] is om te onderbouwd te stellen en bij (voldoende gemotiveerde) betwisting te bewijzen dat de werkzaamheden van [eiser] gelijk of vergelijkbaar waren met die van de medewerker in vaste dienst. Ter onderbouwing is door [eiser] een door hemzelf opgestelde verklaring in geding gebracht. Mede gezien artikel 164 Rv is hierin onvoldoende bewijs gelegen. Dit is niet het geval voor de verklaring van de heer [naam 2] . Rockwool stelt zich op het standpunt dat [eiser] gezien moet worden als partijgetuige vanwege de door hem eveneens tegen Rockwool aangespannen zaak. Dit maakt [eiser] echter niet formeel of materieel een partij in déze zaak en daarmee geen partijgetuige in de zin van artikel 164 Rv. [eiser] verklaarde nadrukkelijk dat er geen onderscheid bestond tussen de werkzaamheden van de vaste medewerkers in de ploeg en de uitzendkrachten.
Tegenover deze verklaringen staan de verklaringen van twee managers die in geding zijn gebracht door Rockwool, aangevuld door een stuk waarin -gesteld- beide managers reageren op passages in de conclusie van repliek (overigens in de zaak van de heer [naam 2] ). Voorts verwijst Rockwool naar een algemene bespreking van de inschaling in een brief van de heer [naam 3] aan FNV, gevoegd als productie 13 bij dagvaarding. Deze verklaringen/stukken zijn uiterst beperkt en algemeen gesteld, zo wordt er geen aanduiding gegeven van de periode waarop de verklaring ziet. De verklaringen worden op stukken ook weersproken door de verklaring van [naam 4] namens Olympia zoals besloten in de brief van 29 september 2020. Immers volgt ook hieruit dat het bedienen van verschillende machines tot de voornamelijk door [eiser] uitgevoerde taken behoorde. Dat de praktijk en gewenste situatie vanuit managementperspectief bij Rockwool konden verschillen volgt daarbij ook uit de reactie van de beide managers op de conclusie van repliek, waar over de heer [naam 5] gesproken wordt.
De verklaring van [eiser] is gedetailleerd in de beschrijvingen van werkzaamheden en wordt ook ondersteund door de verklaring van [eiser] . De verklaringen die Rockwool in geding heeft gebracht zijn onvoldoende gedetailleerd en op onderdelen niet geloofwaardig gelet op andere stukken.
4.4.2.4. De kantonrechter is daarmee van oordeel dat [eiser] is geslaagd in het van hem te vergen bewijs nu de betwisting daarvan in onvoldoende is gemotiveerd. Het had op de weg van Rockwool gelegen gedetailleerder in te gaan en die gedetailleerdere betwisting met voldoende specifieke verklaringen te ondersteunen. Dit moet voor mogelijk gehouden worden nu er immers een groot aantal uitzendkrachten en vaste krachten zouden kunnen verklaren over de uitvoering van de werkzaamheden over de litigieuze periode. Dit klemt te meer nu Rockwool op 1 januari 2019 kennelijk aanleiding heeft gezien de functies nader te beoordelen en anders in te schalen, terwijl uit de eigen verklaringen van Rockwool niet lijkt te volgen dat er een wijziging van uitvoering van werkzaamheden heeft plaatsgevonden. Nu Rockwool dit heeft nagelaten dient haar verweer gepasseerd te worden.
4.4.3.De schade
[eiser] vordert € 11.744,73 bruto aan te weinig ontvangen loon en emolumenten. Als productie 20 bij dagvaarding is door hem een overzicht in geding gebracht van de verschillen tussen hetgeen hij over de genoemde periode heeft ontvangen en wat hij zou hebben ontvangen in salarisschaal 3.
Rockwool voert aan dat [eiser] eerder de bezwaar- en beroepsprocedure van de ABU cao had kunnen doorlopen. Wat daarvan ook moge zijn, uit ECLI:NL:RBAMS:2019:7730 volgt dat dit niet afdoet aan de verplichtingen uit hoofde van artikel 8 van de Waadi. Hieruit volgt tevens dat het verwijzen naar artikel 20, lid 5 ABU cao evenmin leidt tot afwijzen van een deel van het gevorderde. Een hiermee samenhangend beroep op artikel 6:101 BW faalt derhalve. Rockwool voert ook verweer tegen de hoogte van de vordering. Rockwool heeft, behoudens hetgeen hierna wordt vermeld, nagelaten voldoende inzichtelijk te maken welke delen van de specifiek becijferde vordering van [eiser] wordt geraakt door de betwistingen. Dit is niet het geval voor de eindejaarsuitkering, die overeenkomst artikel 20, lid 2 ABU cao niet onder de inlenersbeloning valt. Dat er tussen partijen andersluidende afspraken gemaakt zouden zijn is niet gesteld of gebleken.
4.4.4.Wat betekent dit voor de vorderingen?
4.4.4.1. [eiser] vordert allereerst verklaringen voor recht. Nu die onlosmakelijk verbonden zijn met de financiële vorderingen die hij eveneens instelt en deze vorderingen integraal beoordeeld worden is er geen althans onvoldoende onderbouwd zelfstandig belang bij de verklaringen voor recht, die dan ook afgewezen zullen worden.
4.4.4.2. De vordering in hoofdsom zal worden toegewezen behoudens de eindejaarsuitkeringen (van in totaal€ 5.152,18). Dit betreft dan een toe te wijzen bedrag groot € 6.592,55 bruto.
4.4.4.3. Nu de rechtsgrond van de toegewezen vergoedingen onrechtmatige daad betreft is er geen ruimte voor een wettelijke verhoging.
Voorts vordert [eiser] een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Hiertegen is, anders dan het algemene verweer, geen afzonderlijk verweer gevoerd zodat deze posten zullen worden toegewezen.
4.4.4.4. Rockwool zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 109,71
- griffierecht 507,00
- salaris gemachtigde
totaal € 1.238,71.