ECLI:NL:RBLIM:2021:78

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 januari 2021
Publicatiedatum
8 januari 2021
Zaaknummer
03.261321.18 en 01.845064.16 (TUL)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en wapenbezit in Venlo met betrekking tot drugsdealers

Op 8 januari 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 juni 2018 in Venlo een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte, geboren in 1994, wordt beschuldigd van het schieten op het slachtoffer, die door hem in de buik is geraakt. De zaak is behandeld op de terechtzittingen van 15 december 2020 en 8 januari 2021. De officier van justitie heeft de verdachte ontvankelijk verklaard, ondanks de verdediging die stelde dat er sprake was van een onterecht proces. De rechtbank oordeelde dat er geen vormverzuim was en dat de herkenning van de verdachte door het slachtoffer betrouwbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft geschoten met een pistool, wat resulteerde in een schotwond en ernstige gevolgen voor het slachtoffer, waaronder PTSS. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte € 11.322,29 aan schadevergoeding moet betalen. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.261321.18
Parketnummer : 01.845064.16 (TUL)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 januari 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
Verdachte wordt bijgestaan door mr. G.J.J.G. Stevens-Waltmans, advocate, kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 15 december 2020 en 8 januari 2021. Verdachte en zijn raadsvrouw zijn enkel ter terechtzitting van 15 december 2020 verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op de terechtzitting van 8 januari 2021 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:al dan niet met een ander heeft geprobeerd om [slachtoffer] te doden op 14 juni 2018 in Venlo door hem in de buik te schieten met een pistool, althans hem op die manier zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2:op 14 juni 2018 een pistool voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

3.1
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw betoogt primair dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er geen sprake was van een eerlijk proces. Zij verwijst daartoe naar het zogenoemde Zwolsman-arrest (ECLI:NL:HR:1995:ZD0328, r.o. 5.2.), een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:L:GHARL:2019:9556) en de conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt bij het arrest ECLI:NL:PHR:2020:655. Verdachte heeft volgens de raadsvrouw geen eerlijk proces gehad, omdat de herkenning van verdachte door het slachtoffer [slachtoffer] gestuurd is door de politie. Dit vormverzuim is onherstelbaar. De raadsvrouw betoogt subsidiair dat de verklaringen van aangever om dezelfde reden dienen te worden uitgesloten van het bewijs waarna vrijspraak wegens gebrek aan bewijs dient te volgen.
3.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een vormverzuim. Het is verifieerbaar hoe het verhoor is gegaan; de geluidsopname van het verhoor is ter terechtzitting afgespeeld. Hieruit blijkt niet van enig vormverzuim.
3.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een vormverzuim ex artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Noch uit het proces-verbaal van verhoor noch uit de geluidsopname van het verhoor die ter terechtzitting door de rechtbank is beluisterd is gebleken dat de verbalisant aangever gestuurd heeft tijdens zijn herkenning van verdachte. De herkenning van verdachte door aangever is spontaan gebeurd, zo is te lezen en te horen. In het verhoor na deze herkenning is aangever er – terecht – mee geconfronteerd dat hij bij het eerder door hem opgegeven signalement bij herhaling een andere oogkleur heeft opgegeven (blauw in plaats van bruin). Dit heeft er niet toe geleid dat aangever zijn herkenning heeft ingetrokken. Ook heeft de verbalisant pogingen ondernomen om aangever kenmerken te laten benoemen waaraan hij het gezicht van verdachte op de foto herkent. Dit is eveneens een correcte gang van zaken. Door een taalbarrière of door zwakbegaafdheid van aangever begreep aangever de vragen hierover niet wat ertoe heeft geleid dat verbalisant de vragen steeds herformuleerde om het zo duidelijk mogelijk te maken. Uiteindelijk hebben die pogingen niets opgeleverd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsvrouw en acht de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging en zal om de hiervoor genoemde redenen de verklaringen van aangever niet uitsluiten van het bewijs.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte het slachtoffer [slachtoffer] in de buik heeft geschoten. Zij acht de herkenning van verdachte door [slachtoffer] authentiek en van doorslaggevend belang. De herkenning is ook niet op zichzelf staand. Er zijn een aantal omstandigheden die de herkenning en het relaas van aangever [slachtoffer] over hetgeen is gebeurd en de oorzaken die tot het schietincident hebben geleid, ondersteunen. Ook komt de compositietekening, die is opgesteld aan de hand van het door aangever opgegeven signalement, overeen met een van de foto’s van verdachte die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Op zijn telefoon is tevens een foto aangetroffen van verdachte met een wapen zoals door het slachtoffer is beschreven en munitie van hetzelfde kaliber als de huls die op de plaats delict is aangetroffen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt voorts dat er een band is tussen verdachte en de heer [naam 1] , die eveneens op de plaats delict aanwezig zou zijn geweest en die zich samen met verdachte bezig zou houden met het dealen van drugs. Aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] hebben verklaard dat beide dealers gebruik maakten van een blauwe Opel Corsa. Het dossier bevat meerdere aanknopingspunten die verdachte linken aan de blauwe Opel Corsa. Ook is er een link tussen het door de beide dealers gebruikte dealnummer eindigend op [nummer] en verdachte.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit.
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een veroordeling te komen. De herkenning van verdachte door aangever moet vanwege een onherstelbaar vormverzuim worden uitgesloten van bewijs. Ook wanneer de rechtbank de herkenning van aangever niet zou uitsluiten voor het bewijs dan nog is de herkenning van verdachte aan de hand van slechts een enkelvoudige fotoconfrontatie dermate onbetrouwbaar dat hij niet kan worden gebezigd voor het bewijs. De herkenning matcht niet met het eerder door aangever opgegeven signalement van de dader op een essentieel punt, te weten de kleur van de ogen.
Het door aangever [slachtoffer] opgegeven signalement wijkt bovendien af van het door getuige [getuige] opgegeven signalement van de dader. Dit terwijl de dader, naar zowel aangever en [getuige] beiden verklaren, een persoon is die zij meerdere malen per week zagen. Ook verklaren zij verschillend over de naam van de dader en de hand waarin de dader het wapen vasthield.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feiten 1 primair en 2
[slachtoffer]deed aangifte en verklaarde als volgt.
Ik wil aangifte doen tegen de man die op mij geschoten heeft op donderdag 14 juni 2018 in mijn woning gelegen aan de van [adres] in Venlo. Het is een Turkse man die ik ken onder de naam [alias verdachte] . [alias verdachte] is niet zijn echte naam.
Op donderdag 14 juni 2018, omstreeks 22.30 uur, was [alias verdachte] samen met [naam 1] en nog een derde persoon die ik niet ken bij mij in de woning. [alias verdachte] en [naam 1] koken samen drugs bij mij in de woning. Ze verkopen de drugs ook samen. (…) Ongeveer vijf minuten, nadat [alias verdachte] , [naam 1] en de onbekende man bij mij in de woning waren gekomen, kwam [getuige] [de rechtbank begrijpt: [getuige] ] binnen.
(…)
Ik ben bij de drie mannen in de keuken gaan staan en ik heb aan hen gevraagd waar mijn aandeel was. In ruil voor het gebruik van mijn keuken krijg ik namelijk doorgaans twee à drie bolletjes coke van hen. Ik vroeg dus naar mijn beloning en vervolgens gingen de mannen moeilijk doen. (…) Ik kreeg hierover ruzie met [alias verdachte] en [naam 1] . Er werd vervolgens over en weer geduwd tussen [alias verdachte] en [naam 1] enerzijds en mij anderzijds. (…) Hierna heb ik geprobeerd om de mannen uit mijn woning te krijgen. [alias verdachte] en [naam 1] gaven aan dat ze niet wilde vertrekken.
Ineens zag ik dat [alias verdachte] (…) een wapen pakte. Ik zag dat hij dat wapen achter zijn broekband vandaan haalde. Het was een klein wapen. (…) Het was een zwart pistool en ongeveer zo groot als een hand van een volwassene. (…) [alias verdachte] , [naam 1] en de onbekende Turkse man liepen ineens weg. Zij gingen in de gang van de woning staan. (…) [alias verdachte] , [naam 1] en de onbekende Turkse man kwamen terug de studio in. (…) Toen ze terug in de studio kwamen schoot [alias verdachte] in mijn buik. Ik zag dat [alias verdachte] het pistool schuin omlaag in mijn richting hield. (…) Er is door [alias verdachte] één keer geschoten. (…) Na het schieten ben ik flauwgevallen, ik voelde pijn in mijn linkerbeen. Ik heb zelf de politie en de ziekenauto gebeld. Volgens mij heeft er tussen het schieten en het bellen naar de politie ongeveer drie uur gezeten. [2]
[slachtoffer]werd nadien verhoord door de politie over de gebeurtenissen van 14 juni 2018. Hem werd achtereenvolgens een aantal foto’s getoond en bij het zien van de tweede foto, een foto van verdachte, verklaarde hij dat dat de man was die op hem geschoten had. [3]
[getuige]werd gehoord als getuige en verklaarde als volgt.
Op 14 juni 2018 waren [naam 1] en [alias verdachte] [4] cocaïne aan het koken in de woning van [slachtoffer] , aan de [adres] in Venlo. (…) Niemand noemt [alias verdachte] bij zijn echte naam. (…) Ik zag dat [slachtoffer] , [naam 1] , [alias verdachte] en een voor mij onbekende Turk in de woning waren. (…) Normaal gesproken als er door [naam 1] en [alias verdachte] cocaïne gekookt wordt in de woning van [slachtoffer] dan krijgt [slachtoffer] daar twee bolletjes cocaïne voor.
(…)
Ik hoorde dat [slachtoffer] de cocaïne niet kreeg. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer] boos werd. Ik hoorde dat hij zei dat iedereen de woning moest verlaten als hij geen cocaïne kreeg. Ik zag dat er ruzie ontstond tussen [slachtoffer] enerzijds en [naam 1] en [alias verdachte] anderzijds. (…) [naam 1] en [alias verdachte] deden alles in een tas en ze liepen naar de deur. (…) Terwijl ze naar de deur liepen draaide [alias verdachte] zich om. Ik zag dat hij met zijn linkerhand naar zijn broekband ging. Ik zag toen dat hij een klein zwart pistool van achter zijn broekband vandaan haalde. (…) Het leek alsof het iets groter was dan mijn gsm. (…) Ik hoorde nog dat [alias verdachte] zei tegen [slachtoffer] : “als wij niets in de woning mogen doen”. De zin was nog niet uitgesproken of er werd al door [alias verdachte] geschoten. (…) Er is één keer geschoten. (…) Ik schat dat de afstand tussen [slachtoffer] en [alias verdachte] ongeveer 2 a 3 meter was. [5]
Forensisch geneeskundige Y. van der Vijghheeft op 15 juni 2018 geconstateerd dat
[slachtoffer]door een schotverwonding een gaatje in de darm en bloeding in de buik heeft. Ook is er sprake van zenuwletsel met gevoelsstoornis door de kogel. [6]
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3]kregen op 15 juni 2018 omstreeks 01:35 uur een melding om naar de Van [adres] te Venlo te gaan. Zij relateren daarover als volgt.
Wij zagen dat er in de kamer een man, [slachtoffer] , op de grond lag. (…) De man gaf aan beschoten en ook geraakt te zijn. (…) Wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zagen dat de man een wondje had op de linkerzijde van zijn buik. (…) [slachtoffer] wees vervolgens in de richting van muur en zei: “daar ligt de huls”. Hierop zagen wij, verbalisanten, een huls liggen, vlak langs de muur in de richting van de voordeur van de woning. [7]
[naam 2]heeft geconcludeerd dat de huls die is aangetroffen in de woning van [slachtoffer] van het kaliber 6,35mm Browning is. [8]
Verbalisant [verbalisant 4]heeft de telefoon die verdachte bij zich droeg tijdens zijn aanhouding onderzocht en verklaart het volgende.
Bij onderzoek van de afbeeldingen werden door mij van belang zijnde gegevens gevonden.
(…)
[bestandsnaam 1] (Bijlage 15)
Foto van een zwart pistool, losse patroon en een patroonhouder gevuld met 3 patronen. (…) Op de linkerzijde van de slede van het pistool staat de volgende tekst: “Beretta-Mod. 950 B-Cal. 6.35”. (…) Het kaliber van de munitie betreft 6.35. (…)
(…)
- [bestandsnaam 2] (Bijlage 22 foto kwart slag gedraaid):
Afbeelding van [verdachte] terwijl hij in zijn linker hand een pistool vasthoudt. [9]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat [slachtoffer] op 14 juni 2018 te Venlo met een wapen in de buik is geschoten door een van zijn drugsdealers. Op 1 september 2018 heeft [slachtoffer] verdachte herkend aan de hand van een foto als zijnde de persoon die op hem heeft geschoten.
Overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van het bewijs
Vooropgesteld wordt dat verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Die tegenstrijdigheden kunnen te wijten zijn aan de feilbaarheid van het menselijk geheugen, teweeggebracht door emoties of middelengebruik, dan wel ontstaan door het delict of tijdsverloop. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop zij zijn afgelegd.
Uit het dossier blijkt dat aangever [slachtoffer] en getuige [getuige] gedurende het onderzoek van de politie meerdere verklaringen hebben afgelegd en eveneens bij de rechter-commissaris een verklaring hebben afgelegd. In die verklaringen bevinden zich op enkele punten inconsistenties.
Waar het gaat om de hoofdlijnen hebben [slachtoffer] en [getuige] echter consistent verklaard. Zo verklaren zij beiden dat er op 14 juni 2018 vijf personen aanwezig waren in de woning van [slachtoffer] , te weten [slachtoffer] , [getuige] en drie anderen. Die drie anderen zijn ‘de schietende dealer’, dealer ‘ [naam 1] ’ en een onbekende derde. Er ontstond een conflict tussen [slachtoffer] en de voornoemde dealers over het krijgen van drugs in ruil voor het gebruik van de keuken. Op het moment dat de drie personen de woning verlieten pakte de schietende dealer een klein zwart wapen uit zijn broekband en schoot hij [slachtoffer] één keer in zijn buik van korte afstand. De vraag of hij het pistool op dat moment in zijn linker- of rechterhand vasthad, is naar oordeel van de rechtbank in dit licht bezien van ondergeschikt belang.
Ook de omstandigheid dat [slachtoffer] en [getuige] andere namen gebruiken voor ‘de schietende dealer’ doet naar oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van die verklaringen. Zij verklaren ook beiden dat het gebruikelijk is dat drugsdealers valse namen gebruiken.
Tot slot overweegt de rechtbank dat de omstandigheid dat de herkenning van verdachte door aangever [slachtoffer] niet aan het door aangever opgegeven signalement voldoet voor wat betreft de kleur van de ogen, die zijn namelijk bruin in plaats van blauw, niet afdoet aan de betrouwbaarheid van zijn herkenning. De herkenning is spontaan gedaan en aangever heeft erin gepersisteerd, ook nadat hij door de politie op de andere oogkleur was gewezen. Van ongeoorloofd sturend optreden door de verbalisanten is de rechtbank niet gebleken. Bovendien is naar aanleiding van het schietincident een compositietekening gemaakt van de schutter op aangeven van aangever, voordat de herkenning heeft plaatsgevonden. De compositietekening en een foto van verdachte die is aangetroffen in de telefoon van verdachte (blz. 497 en 498) lijken, met uitzondering van de kleur van de ogen, dusdanig op elkaar dat het de herkenning van verdachte door aangever ondersteunt.
Geen rechtsregel staat eraan in de weg om – met de daarbij gepaste behoedzaamheid – gebruik te maken voor het bewijs van de verklaring van een getuige (aangever) die de hem reeds bekende persoon zegt te herkennen op een aan hem bij een enkelvoudige fotoconfrontatie getoonde foto als de dader van een strafbaar feit. In dit geval heeft de aangever zijn vaste dealer herkend die al gedurende geruime tijd enkele malen per week van zijn woning gebruik maakte om daar cocaïne te koken. In een dergelijk geval is de rechtbank van oordeel dat met een enkelvoudige fotoconfrontatie kan worden volstaan. Anders dan de raadsvrouw heeft de rechtbank dan ook geen reden te twijfelen aan de herkenning door [slachtoffer] van verdachte op de aan hem getoonde foto.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging aangevoerde omstandigheden geen aanleiding geven te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer] afgelegde verklaringen. Ook overigens ziet de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] .
Overwegingen met betrekking tot het letsel, het pistool en de identiteit van de dader
Uit de medische informatie blijkt dat [slachtoffer] door een schotverwonding een gaatje in de darm en bloeding in de buik heeft. Verdachte is door aangever herkend als zijnde de ‘schietende dealer’. Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat er een kogelhuls van 6.35 mm is aangetroffen op de plaats delict. Op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen een foto van een klein zwart pistool en een los patroon, beide van het kaliber 6.35 mm, en een foto waarop te zien is dat verdachte een pistool vasthoudt. [slachtoffer] verklaarde over een zwart pistool ongeveer zo groot als een hand van een volwassene en [getuige] verklaarde over een klein zwart pistool dat iets groter was dan zijn mobiele telefoon.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de combinatie van de voornoemde omstandigheden, verdachte degene is geweest die op 14 juni 2018 slachtoffer [slachtoffer] in de buik heeft geschoten met een pistool.
Overwegingen met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet
Met betrekking tot het ten laste gelegde opzet van verdachte om [slachtoffer] van het leven te beroven overweegt de rechtbank dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte het slachtoffer van korte afstand met een pistool in de buik heeft geschoten. In de buik bevinden zich vitale lichaamsdelen. Indien een persoon van korte afstand in de buik wordt geschoten, is de kans dat een vitaal lichaamsdeel wordt geraakt en dat vervolgens de dood zal intreden, naar algemene ervaringsregels, aanmerkelijk te achten.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte – het met een pistool in de buik schieten van het slachtoffer – naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op de dood van [slachtoffer] dat het niet anders kan dan dat verdachte die aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust heeft aanvaard.
Conclusie met betrekking tot feit 1 primair
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer] wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het medeplegen van die poging tot doodslag, nu niet is gebleken van enige vorm van samenwerking met een ander bij het schieten op het slachtoffer.
Conclusie met betrekking tot feit 2
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de bewezenverklaring van feit 1 primair, het onder 2 ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
1. primair
op 14 juni 2018 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een pistool een kogel in de buik van deze [slachtoffer] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 14 juni 2018 in de gemeente Venlo een wapen van categorie III onder I, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
T.a.v. feit 1 primair:
Poging tot doodslag
T.a.v. feit 2:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 55, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren met aftrek van voorarrest.
Verdachte kan getypeerd worden als gewelddadig, gelet op zijn strafblad, deze zaak en de aangifte van zijn ouders in een andere zaak die niet tot vervolging heeft geleid. Daarnaast heeft hij deze feiten gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep voor een ander geweldsdelict. Het slachtoffer, iemand die door zijn drugsverslaving afhankelijk was van drugs en misbruikt werd door zijn dealers, heeft tot op de dag van vandaag fysiek en mentaal letsel van het door verdachte gebruikte excessieve geweld. Ondanks de relatief jonge leeftijd van verdachte is een lange gevangenisstraf de enige passende strafeis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met het reclasseringsrapport, de omstandigheid dat de zaak te lang in behandeling is geweest en de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Wat is er gebeurd?
Verdachte en zijn compagnon uit het criminele drugscircuit waren in de woning van [slachtoffer] om drugs te koken. [slachtoffer] had een schuld bij hen open staan en kreeg daarom geen cocaïne. Daarop ontstond ruzie en wilde [slachtoffer] verdachte en zijn compagnon uit zijn woning hebben. Bij het verlaten van de woning pakte verdachte een pistool uit zijn broekband en schoot verdachte in zijn buik. Verdachte heeft het slachtoffer daarna in de woning achter gelaten zonder zich verder om hem te bekommeren.
Gevolgen
Door zijn handelen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Zoals blijkt uit zijn schadeclaim en de nadere toelichting hierop ter terechtzitting, ondervindt [slachtoffer] nog steeds de gevolgen van het schietincident. Hij heeft veel pijnklachten vanwege de kogel die niet verwijderd kan worden uit zijn lichaam. [slachtoffer] is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Door het gebeurde staat hij zeer angstig in het leven.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf in aanmerking genomen wat door verschillende rechtscolleges in het land in vergelijkbare gevallen in de regel wordt opgelegd. Voor een poging doodslag wordt doorgaans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van ruim 5 jaar opgelegd.
De rechtbank weegt in strafverzwarende zin mee dat verdachte zich in het criminele drugscircuit begeeft, een pistool voorhanden heeft en het pistool zonder noemenswaardige reden ook gebruikt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte van 25 augustus 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een poging tot doodslag en dat hij het bewezenverklaarde heeft gepleegd terwijl hij in de proeftijd liep voor de voornoemde veroordeling. Ook dit weegt in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank stelt vast dat de eerste daad van vervolging dateert van 18 december 2018 en dit vonnis is gewezen op 8 januari 2021. Het heeft dus twee jaren en drie weken geduurd voordat de rechtbank vonnis wijst. Gelet op de geringe mate van overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen een zaak dient te zijn afgehandeld – die termijn is twee jaar –, waarbij die overschrijding bovendien mede is veroorzaakt door de vele namens verdachte gedane verzoeken, zal de rechtbank hieraan geen consequenties verbinden.
Alles in aanmerking genomen acht de rechtbank een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van voorarrest passend en geboden.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 21.005,86 ter zake van feit 1, bestaande uit € 1.331,86 materiële schade en € 19.674,00 immateriële schade. Namens de benadeelde partij heeft de gemachtigde ter terechtzitting de vordering verminderd tot € 20.996,29 (€ 1.322,29 materiële schade en € 19.674,00 immateriële schade), omdat de benadeelde partij op 15 december 2020 niet naar de rechtbank te Roermond is gereisd en die reiskosten (€ 9,57) wel zijn gevorderd onder materiële schade. Daarnaast wordt het verzoek tot hoofdelijke veroordeling ingetrokken, omdat de potentiële medeverdachte voorlopig buiten beeld is.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de gevorderde materiële schade met betrekking tot de ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 420,00) en de reiskosten (€ 32,29) voldoende onderbouwd zijn en derhalve toewijsbaar zijn. De overige gevorderde schadeposten met betrekking tot de materiële schade zijn niet onderbouwd en zijn derhalve niet toewijsbaar.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het niet onvoorstelbaar is dat [slachtoffer] een PTSS heeft, zoals gediagnosticeerd, gelet op hetgeen hem is overkomen. Daarnaast ondervindt hij dagelijks de gevolgen van de kogel in zijn lichaam. De officier van justitie acht de toewijzing van € 12.000,00 aan immateriële schade redelijk en billijk.
De officier van justitie rekwireert tot toewijzing van € 12.452,29 van de vordering, vermeerderd met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat vrijspraak wordt bepleit.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de (verminderde) vordering van de benadeelde partij ten aanzien van materiële schade toe, omdat de vordering de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, deze schade rechtstreeks uit het strafbare feit voortvloeit en de omvang van de schade niet is betwist.
De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd gesteld dat er sprake is van lichamelijk en geestelijk letsel als gevolg van het strafbaar feit nu uit de stukken blijkt dat de benadeelde partij hevige pijnklachten heeft en hij gediagnosticeerd is met PTSS door het bewezenverklaarde. Daarmee kan aan hem een vergoeding voor immateriële schade worden toegewezen. Voor de omvang van het toe te wijzen bedrag is van belang dat – zoals eveneens uit de stukken blijkt – de PTSS-klachten weer zijn opgeleefd door terugval in cocaïnegebruik. Het is niet eenvoudig vast te stellen welk deel van de gevorderde immateriële schade veroorzaakt is door het bewezenverklaarde strafbare feit en welk deel door andere omstandigheden zoals de terugval in cocaïnegebruik. Gelet daarop zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade toewijzen tot het bedrag van € 10.000,00 dat haar in ieder geval redelijk en billijk voorkomt bij het strafbare feit poging tot doodslag en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. Indien hij dit wenst kan de benadeelde partij dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal aldus een bedrag aan schadevergoeding toewijzen ter hoogte van € 11.322,29 (bestaande uit € 1.322,29 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente. De rechtbank zal over dit bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging

Bij onherroepelijk vonnis in de zaak met parketnummer 01.845064.16 van 29 april 2016 van de meervoudige strafkamer in de rechtbank Oost-Brabant is aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd van 10 maanden met aftrek waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank Oost-Brabant heeft op 2 februari 2018 de tenuitvoerlegging van 2 maanden gevangenisstraf gelast van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf. De rechtbank heeft tevens de proeftijd verlengd voor de duur van 2 jaren.
Die proeftijd liep nog ten tijde van het onderhavige feit.
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging van de nog openstaande voorwaardelijk opgelegde straf, te weten 3 maanden gevangenisstraf. De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat de algemene voorwaarde is overtreden en subsidiair dat de bijzondere voorwaarden zijn overtreden.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van deze vordering bepleit om deze niet toe te wijzen, omdat zij integrale vrijspraak bepleit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich binnen de aan de voorwaardelijke veroordeling verbonden proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, waarmee hij de algemene voorwaarde heeft overtreden, zodat de vordering voor toewijzing gereed ligt.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt verdachte voor de feiten 1 primair en 2 tot een gevangenisstraf van 6 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe, en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling aan benadeelde partij [slachtoffer] , te betalen een bedrag van € 11.322,29 (bestaande uit € 1.322,29 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 juni 2018 tot de dag der algehele voldoening;
  • verklaart het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
  • legt aan verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer] , van € 11.322,29, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 14 juni 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 91 dagen, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 01.845064.16
  • wijst de vordering toe;
  • gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer van rechtbank Oost-Brabant op 29 april 2016 (resterende) voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. A.M. Koster-van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.J.J.L. Hermans, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 januari 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 in de gemeente Venlo
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven,
met een pistool, in elk geval met een vuurwapen een kogel in de buik
van deze [slachtoffer] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art
47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juni 2018 in de gemeente Venlo
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zenuwletsel
met gevoelsstoornis, heeft toegebracht, door met een pistool, in elk
geval met een vuurwapen een kogel in de buik van deze [slachtoffer] te
schieten;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2018 in de gemeente Venlo een wapen van
categorie III onder I, te weten een pistool, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden,
voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven,
geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
( art 26 lid 1 Wet wapens en munitie )

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2018089519, LB1R018065 Zandoogje, gesloten d.d. 2 december 2019, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 517.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 16 juni 2018, p. 149 t/m 153.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 september 2018, p. 172 t/m 186.
4.In de verklaringen van getuige [getuige] worden verschillende benamingen gebruikt voor ‘de schutter’, zoals ‘ [alias verdachte] ’, ‘ [alias verdachte] ’, ‘ [alias verdachte] ’ en ‘ [alias verdachte] ’. De rechtbank zal voor de duidelijkheid telkens de naam ‘ [alias verdachte] ’ gebruiken (proces-verbaal van verhoor van getuige bij de rechter-commissaris, p. 3: “iedereen noemt hem ‘ [alias verdachte] ’”).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 juni 2018, p. 221 t/m 225; Proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 19 februari 2020, niet doorgenummerd.
6.Geneeskundige verklaring d.d. 2 juli 2018, p. 190.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juni 2018, p. 202 t/m 209.
8.NFI rapport munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Venlo op 14 juni 2018 d.d. 13 september 2018, p. 265 t/m 269; Proces-verbaal Sporenonderzoek d.d. 16 november 2018 p. 241.
9.Proces-verbaal d.d. 27 februari 2019, p. 472 t/m 512.