3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen feiten 1 en 2
Aanleiding
De Rijksrecherche startte in juli 2018 een onderzoek naar de verdachte. De aanleiding voor dit onderzoek vormde een onderzoek door de Afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie-eenheid Limburg. Het onderzoek werd gestart omdat men vermoedde dat de verdachte door het houden van rechtstreeks contact met criminelen mogelijk informatie aan hen zou doorspelen en geen voldoende professionele afstand tot hen zou houden. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte geen informatie heeft gelekt naar criminelen, maar wel dat de verdachte een grote hoeveelheid bevragingen via verschillende politiesystemen heeft gedaan, waarvan niet duidelijk was of deze werkgerelateerd waren. Het ging om bevragingen van familieleden, bekenden, politiemedewerkers, woningen, voertuigen, zowel binnen als buiten diensttijd.Het onderzoek hiernaar betrof de periode 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2018.
Normkader
De verdachte is op 1 oktober 1997 in dienst getreden van de politie en begonnen aan de politieopleiding. Op 4 mei 1999 is de verdachte aangesteld als politieambtenaar bij de regiopolitie Limburg Noord. De verdachte heeft op diezelfde dag de eed van zuivering afgelegd en de ambtseed vermeld in artikel 9 lid 1 van het Besluit Algemene Rechtspositie Politie.In de voor hem geldende beroepscode van de politie vermeldt daarnaast onder meer:
- ik raadpleeg politiesystemen alleen als dat noodzakelijk is voor de uitoefening van mijn functie;
- ik raadpleeg politiesystemen nooit voor privézaken of voor eigen nieuwsgierigheid of die van een ander.
De politiesystemen
Opsporingsambtenaren kunnen enkel toegang tot de diverse politiesystemen verkrijgen door in te loggen in de Citrix omgeving van de nationale politie. Dit inloggen gaat via het dienstnummer en een wachtwoord. Aan het begin van het inloggen wordt de volgende tekst getoond: “
Deze omgeving mag alleen worden gebruikt door gebruikers die door de bevoegde instanties zijn geautoriseerd. Misbruik is strafbaar. Alle handelingen op dit systeem worden gelogd”
.Hierna heeft de opsporingsambtenaar toegang tot de systemen waarvoor hij geautoriseerd is.
De bovenstaande melding wordt niet getoond bij het inloggen via de diensttelefoon (verdachte had vanaf 14 november 2017 een diensttelefoon tot zijn beschikking en kon daarmee inloggen op de politiesystemen). Echter bij de ontvangst van de diensttelefoon waarmee toegang kon worden verkregen tot politiesystemen, beveiligd met een wachtwoord of biometrische beveiliging, heeft de verdachte een formulier ondertekend waarin is opgenomen dat de gebruiker zal handelen in overeenstemming met het Gebruikersbeleid mobiel device.In dit beleid is vastgelegd dat de gebruiker zorgvuldig omgaat met informatie en informatie-uitwisseling en zich daarbij houdt aan de geldende wet- en regelgeving zoals de Wpg, de beroepscode Politie en de richtlijnen voor gebruik van social media.
De verdachte was geautoriseerd voor de navolgende applicaties: Basisvoorziening Handhaving (BVH), Betere Opsporing door Sturing op Zaken (BOSZ), Basisvoorziening identiteitsvaststelling (BVID2), BVI- BlueSpot Monitor (BSM), Mobiel Effectiever Op Straat (MEOS) en Basisvoorziening Informatie, Integraal Bevragen (BVI-IB). Het BVI-IB en MEOS zijn systemen die het mogelijk maken om in één bevraging meerdere systemen te bevragen. Alle applicaties waren benaderbaar via verschillende zogenoemde ‘devices’, op vaste werkplekken en/of draagbare apparaten. De verdachte kon door middel van zijn persoonlijk dienstnummer en wachtwoord toegang verkrijgen in de politie werkomgeving met deze applicaties.De verdachte kon, zoals hij zelf ter zitting van deze rechtbank van
14 september 2021 heeft verklaard, door middel van een zogenoemde ‘keno-code’: eerste vier letters achternaam + eerste letter voornaam + laatste twee cijfers geboortejaar, bevragingen doen in de politiesystemen.
De verdachte heeft verklaard dat het hem volkomen duidelijk was dat informatie uit de politiesystemen niet voor derden bestemd was en ook niet aan derden mocht worden medegedeeld of getoond. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij bevragingen in principe niet vastlegde, tenzij het belangrijk genoeg was. In dat geval legde hij deze vast door middel van een mutatie in het BVH.
De bevragingen
Er is onderzoek gedaan naar de grote hoeveelheid bevragingen in de verschillende politiesystemen door de verdachte die niet werkgerelateerd leken te zijn. Er zijn (geanonimiseerde) visualisaties gemaakt van de wijze waarop via een politiecomputer en/of politie diensttelefoon ingelogd kan worden in de diverse applicaties waarbinnen vertrouwelijke informatie is opgeslagen. Binnen deze applicaties kon de verdachte middels zoekvragen/keno-codes raadplegingen/bevragingen doen waarbij vertrouwelijke (politie)informatie werd ontsloten. Bij één zoekvraag kon worden ‘doorgeklikt’ naar meer gedetailleerde informatie.
Het onderzoek is gericht op de bevragingen van de verdachte over de periode van 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2018.
De verdachte heeft ter zitting van deze rechtbank van 14 september 2021 verklaard dat hij met de ICT helpdesk van de politie had gebeld om erachter te komen hoeveel bevragingen hij in de tenlastegelegde periode had gedaan. De verdachte heeft in dit verband verklaard dat hij op een groter aantal bevragingen uitkwam dan het aantal dat door de officier van justitie was berekend (25.648 raadplegingen).
Voor het onderzoek zijn de bevragingen in de volgende categorieën verdeeld:
1. Eigen gegevens.
2. Familiebestaande uit partner [naam partner], schoonouders [naam schoonvader]en [naam schoonmoeder], schoonbroer [naam schoonbroer], oom van zijn partner [naam oom partner], zijn vader [naam vader] en zijn moeder, [naam moeder] .
3. Ex-partner [naam ex-partner] en haar familie.
4. Collega’svan de verdachte bestaande uit [collega 1] , [collega 2] , [collega 3], [collega 4], [collega 5] , [collega 6] , [collega 7] , [collega 8] en [collega 9] .
5. Crimineel, [naam crimineel] .
6. Diverse adressen van woningen.
7. Bevragingen tijdens de vakantie van de verdachte.
8. Categorie overige, waaronder bevragingen van bekenden en persoonlijke contacten.
Deze bevragingen werden per categorie chronologisch weergegeven met vermelding van het aantal bevragingen per dag. Per bevraging is aangegeven hoeveel loggings/klikken er zijn geweest. De politie heeft onderzocht of de bevragingen door de verdachte werkgerelateerde raadplegingen in de politiesystemen met vertrouwelijk informatie betroffen door onderzoeksbevindingen of door mutaties/registraties binnen de politiesystemen verklaard konden worden.
De verdachte heeft, zowel in diensttijd als in privétijd, bovenstaande categorieën in de diverse politiesystemen bevraagd. Tijdens deze bevragingen is van meerdere personen en voorvallen vertrouwelijke informatie ontsloten. Naar aanleiding van de bevragingen en de door de verdachte afgegeven verklaringen werd in de politiesystemen gecontroleerd of de betreffende bevragingen geregistreerd stonden en of de verklaring van de verdachte voor betreffend bevraging op juistheid was gestoeld. De politie heeft gerelateerd dat veelal geen registraties zijn teruggevonden of anderszins werkgerelateerde betrokkenheid van de verdachte met de opgevraagde gegevens. De verklaringen die de verdachte voor de bevragingen heeft gegeven, zijn dan ook niet aannemelijk geworden. Er is niet gebleken dat de bevragingen werk-gerelateerd en/of noodzakelijk waren.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 8 december 2020 opdracht gegeven onderzoek te doen naar een overzicht dat de verdachte heeft overgelegd en waarin hij verklaringen heeft gegeven voor veel van zijn bevragingen. Deze zouden naar zijn zeggen geverifieerd kunnen worden in de PD-map in zijn politieaccount. Bij aanvullend onderzoek van deze PD-map, aan de hand van het overzicht van de verdachte en de door hem opgegeven zoektermen -en overigens deels in aanwezigheid van de verdachte-, is door de politie vastgesteld dat geen van de stukken in PD-map in verband kon worden gebracht met het overzicht van de verdachte. De bevragingen waarop het overzicht betrekking heeft, zijn daarmee volgens de politie niet noodzakelijk en/of niet werkgerelateerd.
Verkoop auto verdachte
Door het bovenstaande onderzoek ontstond het beeld dat de verdachte, meer dan noodzakelijk voor de uitvoering van zijn politietaak, de diverse politiesystemen geraadpleegd heeft. De verdachte was eigenaar van een Mercedes-Benz, type A-180, kleur zwart, voorzien van kenteken [kenteken 1] . Uit tapgesprekken bleek dat de verdachte in september 2018 zijn privéauto te koop had aangeboden via Marktplaats. Op 9 oktober 2018 werd de verdachte benaderd door een mogelijke koper die geïnteresseerd was in zijn auto. De koper heeft aangegeven aan dat hij de verdachte een bericht zou sturen voor een afspraak. De verdachte bevroeg een aantal uren later de naam van de potentiële koper.
Naar aanleiding hiervan werd door het Team Werken Onder Dekmantel een undercover politieambtenaar als mogelijke koper ingezet. Dit alles met het doel om vast te stellen of de verdachte, voor tijdens en of na de privéverkoop van zijn auto, daadwerkelijk vertrouwelijke politiesystemen zou gaan raadplegen en mogelijk de verkregen informatie uit deze politiesystemen zou delen met anderen.
De undercoveragent, verbalisant A-4163, genaamd [undercoveragent] , belde op
12 oktober 2018 met de verdachte. Hij maakte een afspraak om de auto op 15 oktober 2018 om 11:00 uur te bekijken op het woonadres van de verdachte. De verdachte gaf aan dat hij voor maken van de afspraak een wachtwoord moest gebruiken om bij zijn agenda te komen. Op de vraag waarom, gaf de verdachte aan dat hij de politie werkte.
De verdachte raadpleegde op 13 oktober 2018 middels zijn van dienstwege versterkte telefoon, het telefoonnummer waarmee verbalisant A-4163 belde, in het BVIB systeem.
Verbalisant A-4163/ [undercoveragent] (hierna: [undercoveragent] ) kreeg op 15 oktober 2018 de opdracht om naar de afspraak van de bezichtiging te gaan een kort gesprek te voeren en een afspraak te maken voor een uitgebreidere proefrit.[undercoveragent] heeft verklaard dat hij op 15 oktober 2018 om 10:50 uur op het adres van de verdachte was om de auto te bekijken. Tijdens het bekijken vroeg [undercoveragent] wie de vorige eigenaar was van de auto. Hierbij zag hij dat de verdachte een Samsung telefoon pakte en zei “
Ik kan het je wel laten zien, ik moet wel even allemaal wachtwoorden invoeren want hij is erg beveiligd. Ik werk toch bij de politie”. [undercoveragent] zag dat de verdachte hierna de telefoon richting het kenteken hield van de auto. Hierna kon [undercoveragent] op deze telefoon waarnemen de gegevens van het voertuig en eerdere tenaamstellingen. Vervolgens liet de verdachte hem op zijn telefoon de eerdere tenaamstellingen van de auto zien. Tevens zag [undercoveragent] dat de verdachte door de tenaamstellingen scrolde en hem mededeelde dat de auto na de lease bij een autobedrijf had gestaan en dat hij de auto daarna gekocht had. Vervolgens zei de verdachte
“Ik kan de jouwe ook wel even doen”. [undercoveragent] antwoordde
“Ja doe maar even dan weet ik gelijk of er iets mee aan de hand is”. Verdachte scande hierop met zijn telefoon het kenteken van de auto van [undercoveragent] met het Duitse kenteken [kenteken 2] en liet de verkregen gegevens op de telefoon aan [undercoveragent] zien. Hierna werd afscheid van elkaar genomen en overhandigde [undercoveragent] een visitekaartje aan verdachte.Er is gebleken dat de verdachte ook daadwerkelijk zijn eigen kenteken en vervolgens het kenteken van de auto van [undercoveragent] heeft bevraagd om 10:56 uur.[undercoveragent] heeft aanvullend verklaard dat de verdachte met zijn telefoon het kenteken gescand had en zij samen de tenaamstellingshistorie aan het bekijken waren, toen de partner van de verdachte, [naam partner] , naar buiten kwam. Zij was op de oprit blijven staan en stond enkele meters van [undercoveragent] en de verdachte af. Ook bij het bekijken van tenaamstelling van de auto van [undercoveragent] stond [naam partner] enkele meters bij de oprit voor het huis vandaan.
Op 15 oktober 2018 tussen 13:33 en 13:43 uur bevroeg de verdachte [undercoveragent] door het kenteken van de auto en het telefoonnummer in het politiesystemen BVIB, SMV, RDW en GBA te raadplegen. Hierbij probeerde de verdachte ook de keno-code DUSSL te achterhalen door verschillende geboortejaren in het systeem in te vullen.
Bij de rechter-commissaris heeft [undercoveragent] verklaard dat de opdracht was het bezichtigen van de auto van de verdachte, een kort gesprek voeren en een vervolgafspraak maken voor een proefrit. Het was geen vooropgezette vraag om naar de vorige eigenaren van de auto te vragen; de verdachte scande het kenteken en toonde het scherm van de telefoon aan hem. Het was leesbaar wat er op het scherm stond. [undercoveragent] heeft verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren wat het was. Het scherm meende hij te herkennen als een weergave van een bevraging uit het politiesysteem. Het kwam voor als een politiesysteem dat hij zelf eerder had gebruikt. De verdachte had spontaan aangeboden om ook de auto van [undercoveragent] na te kijken.
Inleiding
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in de onderzoeksperiode van 1 oktober 2014 tot en met 31 oktober 2018 uit hoofde van zijn ambt als opsporingsambtenaar beschikte over autorisatie(s) die toegang gaven tot de politiesystemen MEOS, BVI-B, BVH, BSM en de daaraan gekoppelde systemen waarin hij privacygevoelige gegevens kon raadplegen. De verdachte had door middel van het invoeren van zijn dienstnummer en een persoonlijk wachtwoord toegang via zijn diensttelefoon en/of zijn politieaccount tot deze systemen. De verdachte werd daarbij uitdrukkelijk via het systeem gewaarschuwd dat oneigenlijk gebruik dan wel misbruik van deze gegevens, waaronder het verstrekken van deze gegevens aan derden die niet de vereiste autorisatie bezitten, ten strengste verboden was. De verdachte heeft zich ten aanzien van het gebruik van de systemen op zijn diensttelefoon gecommitteerd aan het daarvoor geldende beleid.
Algemene overwegingen
De rechtbank beseft dat iedere opsporingsambtenaar anders om zal gaan met de hem of haar gegeven mogelijkheid om in de politiesystemen gegevens te raadplegen. De rechtbank begrijpt ook dat de ene opsporingsambtenaar meer bevragingen zal doen dan de andere en dat door de werkdruk en vele meldingen tijdens diensten niet alle (zaakgerelateerde) bevragingen kunnen worden vastgelegd. Het is voor de uitoefening van de politietaak ook van groot belang dat opsporingsambtenaren zich vrij voelen om bevragingen te doen. Dit wil echter niet zeggen dat er geen grenzen zijn aan deze bevoegdheid. Immers, een opsporingsambtenaar zal bij het doen van bevragingen moeten beseffen dat deze werkgerelateerd moeten zijn. Hoe verder de bevragingen ogenschijnlijk zijn verwijderd van de werksfeer, hoe beter een en ander zal moeten worden vastgelegd door de betreffende opsporingsambtenaar ten einde de mogelijkheid tot controle op zijn of haar handelen te bieden
In concreto komt het voorgaande op het navolgende neer. Aan de ene kant zijn er bevragingen die onmiskenbaar als werkgerelateerd bestempeld kunnen worden. Dit zijn bijvoorbeeld bevragingen die met (eigen) lopende zaken te maken hebben. Voorstelbaar is dat deze bevragingen niet steeds middels mutaties in de politiesystemen worden vastgelegd. Aan de andere kant zijn er bevragingen die op het eerste oog niet werkgerelateerd zijn, zoals bevragingen aangaande familie, vrienden, collega’s, bevragingen gedaan tijdens verlof e.d.: de dubieuze bevragingen. Bij deze bevragingen, die op het eerste gezicht weinig of niets van doen hebben met werk, is voorzichtigheid en nauwkeurigheid door de bevragende opsporingsambtenaar geboden. Een opsporingsambtenaar zal deze bevragingen te allen tijde moeten kunnen verantwoorden. Dit komt erop neer dat bij het doen van de betreffende bevraging de reden daarvan zal moeten worden vastgelegd. Op deze manier kan dan het werkgerelateerde karakter van die bevraging blijken. Gebeurt dat niet, dan kan deze bevraging
in beginselals niet werkgerelateerd worden bestempeld, tenzij de opsporingsambtenaar in kwestie achteraf middels een concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring alsnog kan aantonen dat de betreffende bevraging wel noodzakelijk is geweest voor de uitoefening van zijn/haar functie en niet voor privézaken of voor eigen nieuwsgierigheid of die van een ander.
Indachtig deze uitgangspunten zal de rechtbank hieronder overgaan tot de inhoudelijke beoordeling van de aan de verdachte ten laste gelegde feiten 1 en 2. Ten slotte zal de rechtbank zich ook buigen over de ten laste gelegde feiten 3 en 4.
Feit 2
Zoals uiteengezet was verdachte uit hoofde van zijn beroep geautoriseerd om kennis te nemen van informatie die in diverse bij de politie in gebruik zijnde systemen was opgeslagen. Om toegang tot deze systemen te krijgen en de daarin voorhanden zijnde informatie te ontsluiten moest gebruik worden gemaakt van wachtwoorden waarover de verdachte uit hoofde van zijn beroep rechtmatig beschikte.
Maar is dan elk gebruik, elke zoekslag rechtmatig? Dat is de vraag die hier centraal staat.
Uit de bewijsmiddelen is gebleken dat de verdachte in zowel dienst- als privétijd een zeer groot aantal bevragingen heeft gedaan. De bevragingen konden alleen plaatsvinden doordat de verdachte beschikte over de autorisatie voor de uitoefening van zijn beroep als opsporingsambtenaar. De rechtbank heeft geconstateerd dat de verdachte bevragingen heeft gedaan die als werkgerelateerd kunnen worden bestempeld. Zo vallen de bevragingen omtrent [naam crimineel] onder die categorie. Immers, uit het procesdossier is de rechtbank genoegzaam gebleken dat [naam crimineel] een contact was binnen de politietaak van de verdachte en niet is gebleken dat de bevragingen die de verdachte in dat verband heeft gedaan buiten zijn politietaak vielen.
Daartegenover staan echter vele dubieuze bevragingen. Bevragingen die dus op het eerste oog niet in enige connectie staan met de politietaak van de verdachte. Zo heeft de verdachte verschillende bevragingen gedaan omtrent zijn familie, vrienden, kennissen, collega’s, eigen persoon, verschillende woningen en bevragingen tijdens verlof. De rechtbank licht hier enkele voorbeelden uit.
Zo heeft de verdachte in de periode van 21 mei tot 20 juni 2015 vier keer het kenteken [kenteken 3] , dat op naam stond van [naam schoonmoeder] , de moeder van zijn partner, bevraagd. De auto werd in die periode te koop aangeboden via Marktplaats en deze is op 26 mei 2015 verkocht aan [naam koper] . Het kenteken [kenteken 3] van de ‘verkochte’ auto van [naam schoonmoeder] en daarmee ook de nieuwe koper zijn door de verdachte meermalen bevraagd voor, tijdens en na de koop. De verdachte heeft hierover geen registraties vastgelegd in het systeem.
De verdachte heeft in de periode van 12 oktober 2014 tot en met 2 oktober 2018, zijn ex-partner [naam ex-partner] en haar familie, op negen verschillende data bevraagd. De verdachte heeft door middel van keno-codes, persoonsnummers, adressen, voertuigen en politie-registraties de politiesystemen geraadpleegd. Door de bevragingen heeft de verdachte zicht gekregen op de privéomstandigheden van zijn ex-partner en haar familie. De verdachte heeft geen registraties van deze bevragingen vastgelegd.
De politie heeft gerelateerd dat de verdachte, in de politiesystemen, op meerdere momenten en over de jaren 2016-2018, zowel in diensttijd als in privétijd, politiemedewerkers, veelal directe collega’s, heeft bevraagd. De verdachte heeft door middel van keno-codes zijn collega’s bevraagd, waarbij hij kennelijk niet altijd het geboortejaar wist. De verdachte bleef opeenvolgende geboortejaren proberen, totdat hij bij de juiste collega uitkwam. Hierdoor kon hij niet alleen de juiste persoon dieper en breder in systemen bevragen maar ontsloot hij door het gebruik van de verkeerde geboortejaren ook vertrouwelijke gegevens van andere personen.
Een van deze politiemedewerkers was zijn collega [collega 4] . Met hem zou [naam partner] , de partner van de verdachte, een gesprek hebben. De politie heeft gerelateerd dat het gesprek zou plaatsvinden op 27 april 2018 om 13:00 uur. [naam partner] heeft op 26 april 2018 om 12:13 uur gemaild aan [collega 4] of het gesprek op een andere locatie kon plaatsvinden. Uit onderzoek is gebleken dat er telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en [naam partner] ten tijde en na de bevraging door de verdachte in het systeem. De verdachte heeft collega [collega 4] bevraagd in het systeem op 26 april 2018 om 14.52 uur. De politie heeft gerelateerd dat de volgorde van vermelde tijdstippen opmerkelijk was, wanneer de bevraging en telefonisch contact worden gekoppeld aan het verzoek van het verplaatsen van het gesprek. De verdachte heeft over alle bevragingen met betrekking tot zijn collega’s geen registraties in het systeem vastgelegd. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij op zoek was naar de woonplaats van [collega 4] omdat een afspraak in Roermond efficiënter zou zijn dan een afspraak in Venlo.
De verdachte heeft in de periode 3 augustus 2018 tot en met 9 september 2018 de adressen, [adres 1] en [adres 2] te [plaats] , op 3 verschillende data bevraagd. De verdachte heeft van [adres 1] ook het kenteken van de auto van de bewoners alsmede de bewoners zelf bevraagd. De politie heeft vastgesteld dat in deze periode de woning aan de [adres 1] te koop stond. De woning aan [adres 2] stond nog niet te koop. Uit een tapgesprek op 10 september 2019 is gebleken de verdachte aangaf dat hij de woning aan [adres 1] had bezichtigd en dat hij te horen had gekregen dat de woning aan [adres 2] te [plaats] binnenkort te koop zou komen. De verdachte heeft over deze bevragingen geen registraties in het systeem vastgelegd.
Tijdens het onderzoek van de door de verdachte gedane dubieuze bevragingen hebben de rechercherende verbalisanten vastgesteld dat de verdachte daarover geen enkele registratie had aangemaakt. De rechercherende verbalisanten hebben -verwezen wordt naar de bewijsmiddelen- eveneens de verklaringen die de verdachte -wat betreft bepaalde bevragingen- naderhand had gegeven onderzocht en vastgesteld dat deze verklaringen niet op juistheid konden zijn gebaseerd. De vraag rijst of de verdachte -wat betreft de dubieuze bevragingen- middels een concrete, verifieerbare en onderbouwde verklaring alsnog heeft kunnen aantonen dat deze wel noodzakelijk zijn geweest voor de uitoefening van zijn functie. De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt. De voornoemde dubieuze bevragingen zijn tijdens terechtzittingen van 8 december 2020, 21 maart 2021 en 14 september 2021 uitvoerig aan bod gekomen. De verdachte heeft tijdens deze zittingen diverse verklaringen afgelegd en heeft tevens een overzicht met 54 punten overgelegd, waarin hij voor specifieke bevragingen een verklaring heeft gegeven. Zo heeft hij onder meer als verklaring gegeven dat als mensen in privé-tijd bij hem informeerden naar het resultaat van aangiften die zij hadden gedaan, hij deze informatie opzocht en verstrekte omdat hij dit tijdens diensttijd ook zou doen. De dubieuze bevragingen waar het in dit onderzoek om gaat hebben betrekking op familieleden of vrienden, in ieder geval categorieën bevragingen die ogenschijnlijk niet werkgerelateerd zijn. Onderzoek hiernaar heeft met uitzondering van de bevragingen in verband met ‘filmende mensen’ in juli 2018 geen onderbouwing opgeleverd voor de verklaringen die de verdachte in deze 54 punten heeft aangedragen. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verdachte op geen enkel moment concreet en onderbouwd heeft kunnen uitleggen waarom de hiervoor bedoelde dubieuze bevragingen werkgerelateerd waren. Dit betekent dan ook dat geen andere conclusie gerechtvaardigd is dan dat deze bevragingen als niet werkgerelateerd dienen te worden bestempeld.
Conclusie
Feit 2
Geconcludeerd kan worden dat verdachte meermaals bevragingen heeft gedaan die niet werkgerelateerd waren. Verdachte wist daarbij dat hij de systemen slechts mocht raadplegen als dat noodzakelijk zou zijn voor de uitoefening van zijn functie als opsporingsambtenaar en niet voor privézaken of uit nieuwsgierigheid. Naar het oordeel van de rechtbank ging de verdachte -ondanks deze wetenschap- met deze niet werkgerelateerde bevragingen de grenzen van de aan hem verleende autorisatie ver te buiten. Die autorisatie was de verdachte immers juist uitsluitend ter beschikking gesteld met betrekking tot de uitoefening van zijn werk als politieagent. Door aldus zijn autorisatie te gebruiken voor doeleinden die buiten de grenzen van zijn autorisatie vielen, is hij daarmee wederrechtelijk binnengedrongen in een geautomatiseerd werk als bedoeld in artikel 138ab Sr en heeft hij daarbij gebruikgemaakt van een valse sleutel. Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan computervredebreuk en is het aan de verdachte ten laste gelegde feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 1
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim, moet de rechtbank vaststellen of hij geheime informatie heeft gedeeld met derden. Het alleen opvragen van informatie voor privégebruik is gezien de wetsgeschiedenis onvoldoende om tot een bewezenverklaring van schending van het ambtsgeheim te komen. Het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht moet worden uitgelegd als het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is (HR 7 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:523). Hierbij maakt het niet uit dat het gaat om openbare informatie die ook gemakkelijk bij andere instanties had kunnen worden verkregen (ECLI:NL:HR:2003:AF2343). Bij beantwoording van voornoemde vraag is verder van belang de Wet politiegegevens. Daaruit volgt dat politiegegevens worden verwerkt met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak. Artikel 7, eerste lid, van de Wet politiegegevens bepaalt dat de ambtenaar van politie aan wie politiegegevens ter beschikking zijn gesteld in beginsel verplicht is tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover een bij of krachtens de wet gegeven voorschrift tot verstrekking verplicht, de bepalingen van paragraaf 3 verstrekking toelaten of de politietaak in bijzondere gevallen tot verstrekking noodzaakt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte ambtshalve bekend mag worden verondersteld met voornoemde regelgeving, welke hem niet de bevoegdheid bood om buiten het door de wetgever beoogde regime politiegegevens te verstrekken.
De rechtbank zal eerst bepalen of de verklaring van de undercoveragent als uitgangspunt dient te worden genomen bij de beoordeling van de onderhavige casus. Uit het bepaalde in artikel 344 lid 2 Sv vloeit voort dat aan processen-verbaal van opsporingsambtenaren bijzondere bewijskracht wordt toegekend. Dit wil zeggen dat van juistheid van deze processen-verbaal dient te worden uitgegaan, tenzij er sprake is van feiten en omstandigheden die op het tegendeel wijzen. De eerste vraag is of deze feiten en omstandigheden kunnen worden gevonden in de verklaringen die de undercoveragent zelf heeft afgelegd. De undercoveragent heeft op 17 augustus 2018 een verklaring opgemaakt van gebeurtenissen zoals door hem waargenomen. Deze -op ambtsbelofte opgemaakte-verklaring is naar het oordeel van de rechtbank gedetailleerd, consistent en tot stand gekomen kort na het aan de verdachte ten laste gelegde feit. Geruime tijd later, op 8 oktober 2020, heeft dezelfde undercoveragent een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Aldaar heeft de undercoveragent zijn oorspronkelijke verklaring enigszins afgezwakt door -kort gezegd- te verklaren dat de verdachte aan hem het scherm van zijn telefoon heeft getoond, dat het voor hem leesbaar was wat op het scherm werd weergegeven, maar dat hij zich niet meer kon herinneren wat het was. Verder heeft de undercoveragent aangegeven dat zijn eerste verklaring de juiste weergave van de gebeurtenissen was. De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van de undercoveragent -verklaring opgemaakt kort na het voorval en verklaring zoals afgelegd bij de rechter-commissaris- weliswaar niet gelijkluidend zijn, maar op hoofdpunten met elkaar overeenkomen en daarbij ook consistent en gedetailleerd zijn. Dat de undercoveragent bij de rechter-commissaris zich niet meer alles kon herinneren, is niet verwonderlijk gelet op het feit dat het ten laste gelegde feit van ruim 2 jaar daarvoor dateert. De omstandigheid dat hij aanvankelijk de aanwezigheid van de partner van de verdachte niet had vermeld, doet dan ook niet af aan de betrouwbaarheid van zijn relaas.
De volgende vraag is of voornoemde feiten en omstandigheden eventueel zouden kunnen worden gevonden in de verklaringen die de verdachte en de getuige [naam partner] in dit verband hebben afgelegd. Eerst de verklaring van de verdachte. De verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over hetgeen tussen hem en de undercoveragent is voorgevallen. Immers, bij de politie (verhoor nr. 3, 2-11-2018) heeft de verdachte verklaard dat de undercoveragent wel het scherm heeft gezien en tijdens de zitting van 8 december 2020 heeft hij met grote stelligheid verklaard dat dit niet is gebeurd. Deze laatste verklaring kan als zodanig geen afbreuk doen aan de bewijskracht van de verklaring van de undercoveragent. Hetzelfde lot treft de verklaring van de getuige [naam partner] . Zij heeft weliswaar -kort gezegd- verklaard dat de verdachte zijn telefoon niet aan [undercoveragent] heeft laten zien, maar zij heeft deze verklaring afgelegd ongeveer 2 jaar na het aan de verdachte ten laste gelegde feit, derhalve zeer geruime tijd erna.
Reeds om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de juistheid van de verse verklaring van de undercoveragent te twijfelen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de verklaringen van de undercoveragent als uitgangspunt nemen bij beantwoording van de vraag of er sprake is van schending van de ambtsgeheim. Uit deze verklaringen blijkt -kort gezegd- dat de verdachte eerst zijn eigen auto en daarna de auto van de undercoveragent heeft gescand met zijn diensttelefoon en vervolgens het scherm met de resultaten aan de undercoveragent heeft laten zien. Daarmee heeft de verdachte geheime gegevens verstrekt aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is.
Dan de vraag of er sprake is van een situatie waarin de verdachte door een opsporingsambtenaar dan wel door een persoon voor wiens handelen de politie of het openbaar ministerie verantwoordelijk is, is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht. Ook hierbij gaat de rechtbank uit van de verklaring van de undercoveragent. De laatstegnoemde heeft verklaard dat hij alleen heeft gevraagd naar de vorige eigenaren van de auto van de verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank hoefde de undercoveragent hierbij niet te bedenken dat de verdachte hem deze gegevens in de politiesystemen zou laten bekijken. Dit geldt te meer nu het doel van de ontmoeting was om een volgende afspraak te maken, voor een uitgebreide proefrit. In ieder geval is enkel de vraag naar de vorige eigenaren onvoldoende om te kunnen spreken van een situatie waarin de verdachte door de undercoveragent is gebracht tot het begaan van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, terwijl zijn opzet tevoren niet reeds daarop was gericht
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het aan de verdachte ten laste gelegde feit wettig en overtuigend is bewezen.
Vrijspraak feiten 3 en 4
Aan de verdachte is ten laste gelegd verduistering van respectievelijk een luchtdrukwapen (feit 3) en twee wapenstokken (feit 4). Verdachte heeft in dit verband -kort gezegd- verklaard dat hij het luchtdrukwapen vergeten was in te leveren bij het beslaghuis. Een van de wapenstokken was zijn eigendom en van die andere wist hij niet meer hoe die bij hem terecht was gekomen. Hij was vergeten dat hij deze in zijn bezit had, aldus de verdachte.
De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt. Tijdens de doorzoeking van de woning van de verdachte zijn de voornoemde wapens daar aangetroffen. Het luchtdrukwapen werd aangetroffen met de beslagpapieren van dat wapen er nog bij. De rechtbank ziet hierin een aanwijzing die de verklaring van de verdachte ondersteunt. Immers, had de verdachte wel opzet gehad op wederrechtelijke toe-eigening van het luchtdrukwapen dan had hij -zo mag althans worden verwacht- de beslagpapieren verwijderd, zodat het wapen niet te herleiden was tot zijn werk. De wapenstokken werden aangetroffen in een doos in de garage en in een doos in de hal van de woning. De vindplaatsen van die wapenstokken ondersteunen eerder de verklaring van de verdachte dat hij deze vergeten is in te leveren dan het bestaan van opzet bij de verdachte op wederechtelijke toe-eigening, nu deze aan zijn zicht waren onttrokken en het daardoor geenszins uitgesloten is dat hij vergeten is dat hij deze nog in zijn bezit had. De voornoemde handelwijze van de verdachte is op zijn minst als uiterst slordig en nalatig te bestempelen, maar dit maakt nog niet dat er gesproken kan worden van het voor verduistering nodige opzet op wederechtelijke toe-eigening
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde.