1.7.In het besluit van 7 mei 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 november 2018 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingediend.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser om zijn aanstelling te verlengen of om te zetten in een vaste afstelling afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar, in navolging van het advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard. Het is voor verweerder overduidelijk dat eiser niet voldoet aan de hoge eisen die aan een politieambtenaar worden gesteld met betrekking tot integriteit en betrouwbaarheid. Er was (en is) daarom geen enkele grond om de tijdelijke aanstelling van eiser te verlengen.
3. De beroepsgronden over het ontbreken van het conceptverslag en het definitieve verslag van 30 oktober 2018 van het gesprek van 27 maart 2018 heeft eiser ter zitting ingetrokken. Over de resterende beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
4. Eiser blijft van mening dat hem niet verweten kan worden dat hij geen of onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven tijdens het gesprek op 27 maart 2018 dat met hem is gevoerd in het kader van het betrouwbaarheidsonderzoek. Ook de Opgave Persoonsgegevens (OPG) is naar zijn idee correct ingevuld. Dit maakt dat hij ten onrechte niet in staat is gesteld om zijn werk te hervatten en aan te tonen dat hij geschikt is voor de functie waarin hij is aangesteld. Verweerder had hem die kans moeten geven. Pas wanneer zou zijn gebleken dat eiser niet voldoende zou hebben gefunctioneerd, had verweerder een reden gehad om zijn aanstelling niet te verlengen.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, uitspraak van 1 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3338) impliceert de vaststelling dat het tijdelijke dienstverband afloopt met ingang van een bepaalde datum tevens de weigering dat dienstverband aansluitend op enigerlei wijze voort te zetten. Zo’n weigering is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eveneens volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 29 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3499) brengt de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld mee dat het bestuursorgaan die aanstelling na afloop van de gestelde termijn niet hoeft te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:133), geldt daarbij wel de voorwaarde dat het bestuursorgaan met het besluit om de aanstelling niet voort te zetten niet in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht. Dit betekent dat het niet verlengen van een tijdelijke aanstelling door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst. Dat betekent dat ter beoordeling voorligt of verweerder in redelijkheid tot het betreffende oordeel is gekomen.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser bij besluit van 31 december 2013 onvoorwaardelijk strafontslag heeft gekregen van verweerder wegens valsheid in geschrifte, liegen tegen zijn coach en het aanzetten van een burger tot liegen. Dit besluit staat in rechte vast.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser op pagina 5 van de OPG heeft ingevuld dat hij van 1 november 2000 tot 1 januari 2013 bij de Politie heeft gewerkt. Dit klopt dus niet. Eiser heeft tot en met 31 december 2013 bij de Politie gewerkt.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser op pagina 12 van de OPG bij ‘Eerdere dienstverbanden of stages (gedurende afgelopen vijf jaar)’ niet heeft ingevuld dat hij tot en met 31 december 2013 bij de Politie heeft gewerkt. Dit klopt dus ook niet.
Uit het conceptverslag van het gesprek van 27 maart 2018 en het definitieve verslag van 30 oktober 2018 van hetzelfde gesprek met de heer [naam 2] , blijkt dat eiser heeft gezegd dat hij tot 2011 bij de Politie heeft gewerkt. Uit de gespreksverslagen blijkt verder dat eiser heeft verteld dat hij naast zijn werk bij de Politie in 2009 zijn eigen rijschool is gestart. Toen hij het te druk kreeg met de rijschool heeft hij zijn baan bij de Politie verruild om zich volledig en fulltime te kunnen richten op zijn eigen bedrijf. De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud van deze gespreksverslagen te twijfelen.
Op basis hiervan heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet naar waarheid en bovendien ook niet consistent heeft verklaard over de einddatum van zijn dienstverband bij de Politie. Daarnaast heeft eiser zijn strafontslag niet vermeld.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de conclusie kunnen trekken dat eiser ongeschikt is voor de dienst, omdat hij in de sollicitatieprocedure niet eerlijk is geweest. Verweerder heeft eiser geen nieuwe kans hoeven geven.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.