ECLI:NL:RBLIM:2021:7695

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
ROE 20/86
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging of omzetting van tijdelijke aanstelling van politieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 oktober 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om verlenging of omzetting van zijn tijdelijke aanstelling bij de Politie. Eiser was tijdelijk aangesteld van 1 juni 2018 tot 31 mei 2019, maar zijn aanstelling werd niet verlengd omdat hij niet naar waarheid had verklaard over zijn dienstverband en zijn strafontslag niet had vermeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de korpschef van politie, in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat eiser ongeschikt was voor de functie, gezien de eisen van integriteit en betrouwbaarheid die aan politieambtenaren worden gesteld. Eiser had geen nieuwe kans hoeven krijgen, aldus de rechtbank. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde wel dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van de zaak, wat leidde tot een schadevergoeding van € 500,- aan eiser. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M.A.H. Span-Henkens als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/86

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M. van der Steeg),
en

de korpschef van politie, verweerder,

(gemachtigde: mr. I.I. Harbers-Schuitemaker),
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) (Staat).

Procesverloop

In het besluit van 20 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om zijn tijdelijke aanstelling te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling, afgewezen.
In het besluit van 25 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [naam 1] .

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Eiser is met ingang van 1 juni 2018 tot en met 31 mei 2019 tijdelijk aangesteld in de functie van [functie] bij de Eenheid Oost-Nederland, Team Verkeer.
1.3.
Bij besluit van 13 november 2018 is eiser op grond van artikel 84, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) buiten functie gesteld. De aanleiding hiervoor was dat eiser bij of in verband met zijn indiensttreding vermoedelijk onjuiste en/of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt zonder welke handelwijze verweerder niet tot indienstneming zou zijn overgegaan. Bij brief van 11 december 2018 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij brief van 30 januari 2019 heeft eiser verweerder verzocht om zijn buitenfunctiestelling op te heffen.
1.5.
Bij brief van 6 februari 2019 is eiser op de hoogte gesteld van het voornemen van verweerder om hem te schorsen in het belang van de dienst.
1.6.
Bij brief van 27 april 2019 heeft eiser aan verweerder het verzoek gedaan om zijn aanstelling te verlengen.
1.7.
In het besluit van 7 mei 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 13 november 2018 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingediend.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiser om zijn aanstelling te verlengen of om te zetten in een vaste afstelling afgewezen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen gerichte bezwaar, in navolging van het advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard. Het is voor verweerder overduidelijk dat eiser niet voldoet aan de hoge eisen die aan een politieambtenaar worden gesteld met betrekking tot integriteit en betrouwbaarheid. Er was (en is) daarom geen enkele grond om de tijdelijke aanstelling van eiser te verlengen.
3. De beroepsgronden over het ontbreken van het conceptverslag en het definitieve verslag van 30 oktober 2018 van het gesprek van 27 maart 2018 heeft eiser ter zitting ingetrokken. Over de resterende beroepsgronden overweegt de rechtbank als volgt.
4. Eiser blijft van mening dat hem niet verweten kan worden dat hij geen of onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven tijdens het gesprek op 27 maart 2018 dat met hem is gevoerd in het kader van het betrouwbaarheidsonderzoek. Ook de Opgave Persoonsgegevens (OPG) is naar zijn idee correct ingevuld. Dit maakt dat hij ten onrechte niet in staat is gesteld om zijn werk te hervatten en aan te tonen dat hij geschikt is voor de functie waarin hij is aangesteld. Verweerder had hem die kans moeten geven. Pas wanneer zou zijn gebleken dat eiser niet voldoende zou hebben gefunctioneerd, had verweerder een reden gehad om zijn aanstelling niet te verlengen.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, uitspraak van 1 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3338) impliceert de vaststelling dat het tijdelijke dienstverband afloopt met ingang van een bepaalde datum tevens de weigering dat dienstverband aansluitend op enigerlei wijze voort te zetten. Zo’n weigering is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eveneens volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 29 juli 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3499) brengt de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld mee dat het bestuursorgaan die aanstelling na afloop van de gestelde termijn niet hoeft te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. Zoals de CRvB eerder heeft overwogen (uitspraak van 14 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:133), geldt daarbij wel de voorwaarde dat het bestuursorgaan met het besluit om de aanstelling niet voort te zetten niet in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht. Dit betekent dat het niet verlengen van een tijdelijke aanstelling door de bestuursrechter terughoudend dient te worden getoetst.
Dat betekent dat ter beoordeling voorligt of verweerder in redelijkheid tot het betreffende oordeel is gekomen.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser bij besluit van 31 december 2013 onvoorwaardelijk strafontslag heeft gekregen van verweerder wegens valsheid in geschrifte, liegen tegen zijn coach en het aanzetten van een burger tot liegen. Dit besluit staat in rechte vast.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser op pagina 5 van de OPG heeft ingevuld dat hij van 1 november 2000 tot 1 januari 2013 bij de Politie heeft gewerkt. Dit klopt dus niet. Eiser heeft tot en met 31 december 2013 bij de Politie gewerkt.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat eiser op pagina 12 van de OPG bij ‘Eerdere dienstverbanden of stages (gedurende afgelopen vijf jaar)’ niet heeft ingevuld dat hij tot en met 31 december 2013 bij de Politie heeft gewerkt. Dit klopt dus ook niet.
Uit het conceptverslag van het gesprek van 27 maart 2018 en het definitieve verslag van 30 oktober 2018 van hetzelfde gesprek met de heer [naam 2] , blijkt dat eiser heeft gezegd dat hij tot 2011 bij de Politie heeft gewerkt. Uit de gespreksverslagen blijkt verder dat eiser heeft verteld dat hij naast zijn werk bij de Politie in 2009 zijn eigen rijschool is gestart. Toen hij het te druk kreeg met de rijschool heeft hij zijn baan bij de Politie verruild om zich volledig en fulltime te kunnen richten op zijn eigen bedrijf. De rechtbank heeft geen reden om aan de inhoud van deze gespreksverslagen te twijfelen.
Op basis hiervan heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet naar waarheid en bovendien ook niet consistent heeft verklaard over de einddatum van zijn dienstverband bij de Politie. Daarnaast heeft eiser zijn strafontslag niet vermeld.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de conclusie kunnen trekken dat eiser ongeschikt is voor de dienst, omdat hij in de sollicitatieprocedure niet eerlijk is geweest. Verweerder heeft eiser geen nieuwe kans hoeven geven.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9.1.
De rechtbank zal tot slot – ambtshalve – beoordelen of er reden is om een bedrag aan schadevergoeding toe te kennen in verband met overschrijding van de redelijke termijn bij de behandeling van deze zaak, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden.
9.2.
Of de redelijke termijn bedoeld in dat artikel is overschreden moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In procedures als deze mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep bij de rechtbank ten hoogste anderhalf jaar duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een overschrijding van de redelijke termijn, indien de fase van bezwaar en beroep gezamenlijk niet langer dan twee jaar heeft geduurd. Als uitgangspunt geldt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
9.3.
Voor deze zaak betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiser door verweerder op 3 juli 2019 tot de datum van deze uitspraak zijn twee jaar en bijna vier maanden verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door verweerder minder dan zes maanden geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden in de fase bij de bestuursrechter. De redelijke termijn is in dit geval met bijna vier maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van € 500,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat (minister van Justitie en Veiligheid) tot vergoeding van schade aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, voorzitter, en mr. M.M.T. Coenegracht en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2021 .
de griffier is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 13 oktober 2021

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.