ECLI:NL:RBLIM:2021:7644

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 oktober 2021
Publicatiedatum
11 oktober 2021
Zaaknummer
ROE 21/2314
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de sluiting van een woning op basis van de Opiumwet in het kader van een voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 11 oktober 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekster, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Sittard-Geleen, die op 23 augustus 2021 had besloten de woning te sluiten vanwege de aanwezigheid van een hennepplantage. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom de sluiting van de woning evenredig was, gezien de medische situatie van verzoekster. Uit medische stukken bleek dat verzoekster een stabiele woonomgeving nodig had voor haar gezondheid, en dat een verblijf elders negatieve gevolgen zou hebben. De voorzieningenrechter concludeerde dat de sluiting niet gerechtvaardigd was en schorste het bestreden besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens werd de burgemeester veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan verzoekster. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij het toepassen van bestuursdwang op basis van de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2314
uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 oktober 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[Naam], te [woonplaats verzoekster] , verzoekster
(gemachtigde: mr. A. Çinar namens mr. J.I.T. Sopacua),
en
de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder
(gemachtigde: mr. P.M. Hellenbrand).
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd in de vorm van sluiting van de woning gelegen aan het [straatnaam] [huisnr.] te [postcode] [plaatsnaam] (de rechtbank begrijpt dat is bedoeld [woonplaats verzoekster] ) voor de duur van drie maanden met ingang van
2 september 2021.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2021. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
2. Het gaat in deze zaak om de sluiting van de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Deze bepaling maakt het mogelijk om - kort gezegd - een woning te sluiten indien vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn. Deze uitspraak gaat over de vraag of verweerder bevoegd was de woning van verzoekster te sluiten en in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Is het bezwaar ontvankelijk?
3. Vast staat dat verzoekster op 31 augustus 2021 tegen voornoemd besluit (pro-forma) bezwaar heeft gemaakt en tevens de voorzieningenrechter heeft verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 2 september 2021 heeft verweerder een nadere termijn gesteld van tien dagen voor het indienen van de gronden van bezwaar, zijnde uiterlijk
13 september 2021. Verzoekster heeft daarop op 17 september 2021 de gronden van bezwaar ingediend. Het door verweerder ingenomen standpunt dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard vanwege termijnoverschrijding volgt de voorzieningenrechter niet. In een geval waarin de gronden zijn aangevuld na afloop van de hersteltermijn, doch binnen de bezwaartermijn (van zes weken), zoals in dit geval, weegt de bezwaartermijn zwaarder en mag het bezwaar niet niet-ontvankelijk worden verklaard. De voorzieningenrechter wijst hierbij op een uitspraak van deze rechtbank van
22 september 2017. [1] Het bezwaar dient derhalve ontvankelijk te worden geacht.
Wat ging aan deze zaak vooraf?
4. Verzoekster is eigenaar van de woning aan het [straatnaam] [huisnr.] te [postcode] [woonplaats verzoekster] . Uit de basisregistratie personen blijkt dat verzoekster op het adres staat ingeschreven alsmede de heer [naam 2] , huurder van een kamer bij verzoekster.
4.1. Uit de bestuurlijke rapportage van de politie van 7 juli 2021 is gebleken dat op
7 juni 2021 in de garage van de woning van verzoekster een in werking zijnde hennepplantage is aangetroffen. De hennepplantage bevond zich in de smeerpunt van de garage en bestond uit in totaal 140 planten. De ruimte van de hennepkwekerij was brandgevaarlijk en voldeed niet aan de veiligheidseisen. Met name de combinatie van vocht, de hoge luchtvochtigheid met een ondeugdelijke stroominstallatie leverde een brandgevaarlijke situatie op. Volgens een medewerker van de netbeheerder was er sprake van diefstal van elektriciteit. Er zijn geen omstandigheden aangetroffen die wijzen op een of meerdere opbrengsten uit eerdere oogsten.
4.2. Bij brief van 13 juli 2021 heeft verweerder verzoekster in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning. Verzoekster heeft hierop bij brief van
11 augustus 2021 een zienswijze ingediend.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder besloten zoals is vermeld onder het kopje ‘Procesverloop’.
De beoordeling door de voorzieningenrechter
6. Verzoekster vraagt een voorlopige voorziening die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst in afwachting van de beslissing van verweerder op het bezwaar.
7. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu verzoekster een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij dit verzoek voldoende is aangetoond.
9. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet zich daarbij voor de vragen gesteld of verweerder bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan én of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Is sprake van een criminal charge?
10. Verzoekster stelt zich onder verwijzing naar het arrest Engel [2] en anderen tegen Nederland van 8 juni 1976 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), op het standpunt dat de woningsluiting een ‘criminal charge’ oplevert. Voor de bepaling of daarvan sprake is zijn in dat arrest drie criteria geformuleerd. Ten eerste is van belang de classificatie van de sanctie naar nationaal recht, ten tweede de aard van de overtreding – mede bezien in relatie tot het doel van de sanctie – en ten derde de zwaarte van de maatregel. De laatste twee criteria zijn niet cumulatief: het voldoen aan één van deze criteria kan in bepaalde gevallen reeds leiden tot de conclusie dat van een criminal charge sprake is. Daarnaast is mogelijk dat het tweede en derde criterium in samenhang bezien een dergelijke conclusie kunnen rechtvaardigen.
11. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat volgens vaste rechtspraak [3] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), een op artikel 13b van de Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel strekt tot uitoefening van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarmee wordt opgetreden tegen schending van verboden, neergelegd in de Opiumwet. De sluiting van de woning van verzoekster door middel van het uitoefenen van bestuursdwang wordt naar nationaal recht gezien als een bestuurlijke maatregel en niet als een bestraffende sanctie.
11.1. Met de uitoefening van bestuursdwang wordt een algemene bestuursrechtelijke norm uit de Awb toegepast. Dat daarmee wordt opgetreden tegen schending van verboden, neergelegd in de Opiumwet, maakt het optreden niet strafrechtelijk. Artikel 13b van de Opiumwet richt zich niet op de overtreder, maar ziet op het beëindigen en voorkomen van de overtreding. Er vindt geen vaststelling van schuld plaats en van die schuld wordt ook niet uitgegaan. Onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling [4] overweegt de voorzieningenrechter dat wat betreft artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet het er blijkens de geschiedenis van de totstandkoming [5] van dit artikel om gaat de verkoop, de aflevering of de verstrekking dan wel het daartoe aanwezig zijn van drugs een halt toe te roepen. Dit oogmerk past in de algemene doelstelling van de Opiumwet, dat primair gericht is op preventie en beheersing van de uit het druggebruik voortvloeiende risico’s voor de gezondheid. Daarnaast wordt met deze bepaling beoogd negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs, onder meer bezien vanuit het perspectief van de openbare orde, tegen te gaan. Het feit dat de maatregel van artikel 13b, eerste lid, is gericht op beëindiging en voorkoming van een overtreding is een aanwijzing dat het hier gaat om een bestuurlijke maatregel en niet om een bestraffende sanctie.
11.2. Bij het beoordelen van de zwaarte van de maatregel is van belang of de maatregel zodanig zwaar is dat deze daardoor als punitief moet worden beschouwd. De zwaarte van de maatregel wordt beoordeeld aan de hand van objectieve maatstaven; hoe de betrokkene de maatregel subjectief ervaart is hierbij in het algemeen niet van belang. Het EHRM merkt slechts zelden een bestuursrechtelijke maatregel aan als een bestraffende sanctie louter op grond van de zwaarte van de maatregel. [6]
11.3. Het eerste en tweede criterium wijzen niet in de richting van een bestraffende sanctie. Ook indien het tweede en het derde criterium in samenhang worden bezien, bestaat onvoldoende aanleiding te oordelen dat het sluitingsbevel een bestraffende sanctie is. Bij beoordeling van het derde criterium dien te worden gekeken naar de maximale straf/maatregel die opgelegd kan worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan sluiting van een woning voor
onbepaalde tijdop zichzelf een bestuurlijke maatregel zijn die er niet (mede) op is gericht om leed toe te voegen, als deze noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. De voorzieningenrechter wijst hiervoor naar de eerder vermelde uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020. [7] Het betoog dat sprake is van een criminal charge slaagt gelet op het voorgaande niet.
Is verweerder bevoegd tot sluiting van de woning over te gaan?
13. Verder heeft de Afdeling zich in meerdere uitspraken uitgelaten over de vraag of volstaan kan of dient te worden met gedeeltelijke sluiting, onder meer in de uitspraken van
27 juni 2016 [10] , 24 augustus 2016 [11] , 7 september 2016 [12] , 11 april 2018 [13] en 3 juni 2020 [14] . Hoewel dit per geval bekeken moet worden en sterk afhankelijk is van de feitelijke situatie, blijkt uit die uitspraken dat van belang is of de belanghebbende iets met de overtreding van de Opiumwet te maken heeft, of hij/zij gebruiker is van de ruimte waarin de overtreding heeft plaatsgevonden en of sprake is van ruimtes met een zelfstandige functie.
14. In dit geval is verzoekster rechtstreeks bij de overtreding betrokken als eigenaar/gebruiker van de woning en (gebruiker van) de garage, waar op 7 juni 2021 in de smeerput van de garage 140 hennepplanten zijn aangetroffen. Desgevraagd heeft verzoekster op zitting aangegeven geen wetenschap te hebben gehad van de hennepkwekerij maar een verklaring wie wel verantwoordelijk zou zijn voor de hennepkwekerij is uitgebleven. De woning en de garage vormen bouwkundig één geheel, zijn gelegen op één perceel en zijn bereikbaar via één toegangsweg, waarbij de hennepkwekerij werd voorzien van stroom vanuit de woning. De bevoegdheid tot sluiting beperkt zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter daarom niet tot de garage, maar strekt zich uit tot de woning en garage als geheel. Dat de garage niet rechtstreeks vanuit de woning te betreden is maar enkel via de garagepoort aan de voorzijde of de deur aan de tuinzijde, maakt het voorgaande niet anders.
15. Op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling is de voorzieningenrechter tevens van oordeel dat ook het tijdsverloop sinds het aantreffen van de hennepplantage er niet toe leidt dat sluiting achterwege dient te blijven. In deze zaak zijn vanaf de vondst van de hennepkwekerij tot het bestreden besluit minder dan drie maanden verstreken. De voorzieningenrechter wijst in dit verband nog op een uitspraak van de Afdeling van
7 september 2016 [15] , waarin werd geoordeeld dat een tijdsverloop van vier maanden niet onredelijk werd geacht. De voorzieningenrechter ziet daarin dan ook geen grond dat verweerder geen gebruik kon maken van de bevoegdheid om tot sluiting over te gaan.
Heeft verweerder in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid?
16. Bij het uitoefenen van de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder beleidsvrijheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Ook bij de sluitingsduur heeft verweerder beleidsvrijheid. Uit het Damoclesbeleid volgt dat een woning wordt gesloten voor de duur van drie maanden indien is geconstateerd dat sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs. De sluiting van de woning voor de duur van drie maanden is in overeenstemming met zijn beleid.
17. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig zijn beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [16] dient verweerder alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb, die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Bij de beoordeling of zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet ten eerste worden bekeken of sluiting van de woning noodzakelijk is. Bij de beantwoording van die vraag hanteert de voorzieningenrechter het toetsingskader, zoals de Afdeling dat heeft uiteengezet in de uitspraak van 28 augustus 2019. [17]
Is sluiting noodzakelijk?
18. In de eerste plaats dient aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding te worden beoordeeld in hoeverre sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde.
18.1.
Uit vaste rechtspraak [18] van de Afdeling volgt dat als uitgangspunt geldt dat als in een pand een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat dat pand een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van dergelijke woningen door verweerder voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen. [19]
18.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Verweerder heeft daarbij terecht betrokken dat in de garage van de woning een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen, zijnde 28 keer de gebruikershoeveelheid, waarvan aannemelijk is dat deze hoeveelheid bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Tevens heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat sprake was van de diefstal van stroom en dat de ruimte van de hennepkwekerij brandgevaarlijk was en niet voldeed aan de veiligheidseisen. Daarbij is de woning gelegen in een kwetsbare woonwijk, in die zin dat verweerder in het kader van de Opiumwet in de periode 2018 tot en met 2021 negentien bestuurlijke rapportages heeft ontvangen, waarvan zes in 2021. De voorzieningenrechter kan verweerder verder volgen in zijn standpunt dat de aangetroffen verdovende middelen bestemd waren voor de handel en dat de woning een rol vervulde binnen de drugsketen waarmee sluiting van de woning dus noodzakelijk is. Verweerder heeft, gelet op de omstandigheid dat sluiting van de woning leidt tot onttrekking van de woning aan de keten van drugshandel, geen aanleiding hoeven zien om van sluiting van de woning af te zien dan wel te volstaan met een waarschuwing.
Is sluiting evenredig?
19. Naast noodzakelijk moet de woningsluiting ook evenredig zijn. Voor de beoordeling van de evenredigheid zijn volgens de voornoemde uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 in dit geval de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting van belang.
20. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling is persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. De vraag of de rechthebbende een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan daarentegen wel aan de orde komen in het kader van de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. [20] Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken. Zo kan de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij/zijga niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in de woning. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in ieder geval niet aannemelijk is dat verzoekster geen weet heeft gehad van het feit dat in haar garage een hennepplantage aanwezig was. Verzoekster is eigenaar/gebruiker van de woning, woont er sinds 2006 en was ook ten tijde van het onderzoek in de woning aanwezig. Ze is als zodanig verantwoordelijk voor hetgeen zich in haar woning afspeelt. In zoverre is er dan ook geen reden om aan te nemen dat verzoekster geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de overtreding.

21.Zoals de Afdeling in haar uitspraakvan 11 december 2013 heeft overwogen, dient aan de voor bewoners mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de sluiting van een woning – die een inmenging in het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht kan vormen – een zwaar gewicht worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. Inherent aan een sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid. Dat wordt anders als belanghebbende een bijzondere binding heeft met de woning, bijvoorbeeld om medische redenen.

22. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit de overgelegde (recente) medische stukken van de psychotherapeut / GZ-psycholoog psychiater van 6 maart 2021 en de huisarts van 24 september 2021 dat het voor verzoekster op dit moment vanwege haar gezondheidssituatie van groot belang is dat ze een stabiele woonomgeving heeft en het dus nodig is dat ze in haar eigen woning / ‘safety place’ kan blijven. Verzoekster kampt met diverse psychische klachten, waarbij het aannemelijk is dat een verblijf elders vergaande (negatieve) consequenties voor haar zal hebben. Gelet op deze omstandigheden heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom sluiting van de woning in dit geval evenredig is en niet had kunnen worden volstaan met een waarschuwing of een voorwaardelijke sluiting.
Wat is de conclusie?
23. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter dan ook aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
24. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
25. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2021
griffier de voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 oktober 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Bijlage
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb kan de burgemeester gemotiveerd afwijken van dit beleid. Op grond van deze afwijkingsbevoegdheid kan de burgemeester, in bijzondere gevallen, besluiten om redenen van redelijkheid en billijkheid, een eenmaal opgelegd besluit tot sluiting opheffen.
Opiumwet
Artikel 3, van de Opiumwet bepaalt dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Hennep staat vermeld op lijst II.
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Damoclesbeleid Sittard-Geleen
Algemeen
(…)
6. De duur van de sluiting is afhankelijk van de overtreding en van de vraag of de woning/het lokaal reeds eerder gesloten is geweest en varieert van een sluiting voor drie maanden tot een sluiting voor onbepaalde tijd. Hierbij wordt verwezen naar de bijgevoegde handhavingsmatrix.
7. De onderhavige beleidsregels m.b.t. toepassing van artikel 13b Opiumwet vormen een richtlijn waarvan de burgemeester in voorkomende gevallen kan afwijken.
8. Voor het toepassen van de bevoegdheid voortvloeiende uit artikel 13b Opiumwet wordt verwezen naar aanwezigheid van verdovende middelen op lijst I en II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet. Op lijst II is hennep in al zijn verschijningsvormen opgenomen, hiervan zijn alleen zaden uitgesloten. Op lijst II is Qat opgenomen, zijnde de bladeren en de takjes van de plant Catha Edulis Forsk.
9. Met betrekking tot de omschrijving van het “verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben” van verdovende middelen volgt uit het woord “daartoe” dat de enkele aanwezigheid van verdovende middelen – waaronder hennep in al zijn verschijningsvormen – ten behoeve van verkoop, aflevering of verstrekking de bevoegdheid verschaft tot sluiting. Teneinde een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen is het niet vereist dat de verdovende middelen daadwerkelijk zijn verhandeld.
(…)
Woningen – handel in softdrugs en voorbereidingshandelingen softdrugs
22. Indien bij een eerste constatering van een overtreding sprake is van het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs of indien sprake is van
voorbereidingshandelingen softdrugs, wordt de woning zonder waarschuwing gesloten voor de duur van drie maanden.
(…)

Voetnoten

3.Zie onder meer de uitspraak van 8 september 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN6187.
4.Bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:509.
5.Kamerstukken II 1996/97, 25 324, nr. 3, pagina 5.
6.Zie in dit verband ook de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:627.
18.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.
20.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2241.