ECLI:NL:RBLIM:2021:6659

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
ROE 20/2369
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde sluiting van een woning op grond van de Opiumwet met betrekking tot hennepteelt en harddrugs

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 25 augustus 2021 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de sluiting van een woning in Siebengewald op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning voor de eerste keer drie maanden te sluiten, maar dat deze sluiting niet redelijk was. De rechtbank vond dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd waarom onmiddellijke sluiting noodzakelijk was, gezien de beperkte omvang van de overtreding (17 hennepplanten) en het ontbreken van overlast voor de omgeving. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en legde aan de eiser een waarschuwing op.

Voor de tweede sluiting, die voor twaalf maanden was opgelegd, oordeelde de rechtbank dat de burgemeester wel bevoegd was om deze sluiting op te leggen, ondanks de betwisting van de hoeveelheid verdovende middelen door de eiser. De rechtbank volgde de vaste rechtspraak dat de bestuurlijke rapportage als uitgangspunt geldt, en dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd om de juistheid van deze rapportage te betwisten. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid de woning voor twaalf maanden kon sluiten, gezien het aantal overtredingen en het Damoclesbeleid. Het beroep van de eiser werd in zoverre ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser toegewezen en het griffierecht vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2369

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.C.G.M. Joosten),
en

de burgemeester van de gemeente Bergen, verweerder

(gemachtigde: mr. S.N.J. Kerkhoff).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2019 (primair besluit I) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan eiser opgelegd tot sluiting van de woning aan de [adres] te [plaats] (de woning) voor drie maanden.
Bij besluit van 26 maart 2020 (primair besluit II) heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet weer een last onder bestuursdwang aan eiser opgelegd tot sluiting van de woning voor (deze keer) twaalf maanden.
Bij besluit van 3 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Procesbelang
1. Op de zitting is duidelijk geworden dat beide woningsluitingen al zijn uitgevoerd. De rechtbank ziet zich daarom allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser in beroep nog een belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij kosten heeft moeten maken voor vervangende woonruimte en deze vergoed wil zien als de primaire besluiten onrechtmatig zijn. De rechtbank vindt dat eiser deze schade voldoende aannemelijk heeft gemaakt en is daarom van oordeel dat eiser procesbelang heeft.
Dit betekent dat de rechtbank het beroep van eiser inhoudelijk behandelt.
Toepasselijk beleid
2. Op 8 oktober 2019 heeft verweerder het Damoclesbeleid voor woningen en lokalen 2019 (hierna: Damoclesbeleid) vastgesteld. De oude beleidsregels zijn daarbij ingetrokken; er is geen overgangsrecht vastgesteld. Ten tijde van het bestreden besluit gold het Damocles-beleid. Dit betekent dat dit beleid ook bij de beoordeling van het bestreden besluit in beroep van toepassing. Dit is ook zo met partijen ter zitting besproken.
Primair besluit I (de sluiting voor drie maanden)
3. Op 30 augustus 2019 zijn in de achtertuin van de woning van eiser 17 hennepplanten aangetroffen, die ieder afzonderlijk in een speciekuip stonden. Omdat het gaat om meer dan drie keer de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met die planten CBD-olie produceert voor eigen gebruik, heeft verweerder conform het Damoclesbeleid besloten de woning direct voor drie maanden te sluiten.
4. Eiser ontkent niet dat hij 17 hennepplanten in zijn achtertuin had staan, maar voert in beroep aan dat verweerder niet bevoegd was handhavend op te treden omdat die planten voor eigen medicinaal gebruik waren. Volgens eiser maakt hij daar zelf CBD-olie van, wat ervoor zorgt dat hij zijn normale medicatie heeft kunnen afbouwen en veel minder last heeft van de negatieve bijwerkingen daarvan. Bovendien is CBD-olie goedkoper. Het is eiser niet gelukt een medische verklaring te krijgen, omdat artsen die niet willen geven. In beroep heeft eiser wel een recept voor gebruik van CBD-olie van zijn huisarts overgelegd. Eiser stelt daarnaast dat geen sprake is van professionele bedrijfsmatige teelt, en dus niet van handel in softdrugs. Verweerder had hem bovendien eerst moeten waarschuwen voor tot sluiting van de woning overgegaan werd. Volgens eiser is deze sluiting van drie maanden dan ook onrechtmatig.
5. Het oordeel van de rechtbank.
5.1
Tussen partijen is allereest in geschil of verweerder wel bevoegd is om handhavend op te treden als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Op grond van dat artikel is verweerder bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen als in of bij woningen (onder andere) hennep wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Uitgangspunt is daarbij dat bij de aanwezigheid van meer dan vijf hennepplanten in beginsel aannemelijk is dat de aangetroffen drugs (deels) bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. Het ligt vervolgens op de weg van een betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Als het tegendeel niet aannemelijk word gemaakt, dan is verweerder bevoegd om handhavend op de treden op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4083).
De rechtbank stelt vast dat 17 hennepplanten zijn aangetroffen. Dat zijn er meer dan vijf en dus is aannemelijk dat deze planten niet alleen voor eigen gebruik zijn. Eiser stelt weliswaar dat geen sprake is van professionaliteit en van bedrijfsmatigheid, en dus ook niet van handel, maar dat is daarbij niet van belang. Het gaat om het aantal hennepplanten en niet om de mate van professionaliteit. Ook onprofessionele hennepteelt kan immers (deels) bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat alle 17 hennepplanten enkel en alleen voor eigen medicinaal gebruik zijn. Daarvoor is zijn enkele verklaring – hoe uitgebreid ook – niet voldoende. Objectieve en verifieerbare gegevens over zijn gebruik van (zelfgemaakte) CBD-olie heeft hij niet overgelegd. Dat mag wel van eiser worden verlangd. Hij stelt immers dat hij daarom wél 17 hennepplanten in huis mag hebben, terwijl dat in beginsel verboden is. Eiser heeft echter niet met concrete (medische) stukken onderbouwd dat hij om medische redenen (zelfgemaakte) CBD-olie gebruikt in plaats van de voorgeschreven medicatie. Dat die onderbouwing onmogelijk is, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Hij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat – zoals hij stelt – artsen hem geen verklaring daarover wilden geven. Ook van zijn eigen huisarts heeft hij geen informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat en waarom eiser toen (zelfgemaakte) CBD-olie gebruikte, en dat dit tot afname van zijn normale medicatiegebruik heeft geleid. Het recept van zijn huisarts van 2 oktober 2020 voor CBD-olie is daarvoor niet voldoende, ook omdat dit niets zegt over de noodzaak en het gebruik van zelfgemaakte CBD-olie.
Verweerder was daarom bevoegd handhavend op te treden.
5.2
Vervolgens is in geschil of verweerder ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik kon maken door de woning direct voor drie maanden te sluiten. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:668) volgt dat verweerder bij de eerste overtreding van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet nog niet tot sluiting van de woning moet overgaan, maar moet volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Van dit uitgangspunt kan verweerder in ernstige gevallen afwijken.
Uit het Damoclesbeleid volgt dat verweerder direct overgaat tot sluiting van de woning voor drie maanden als hij constateert dat in of bij een woning voor de eerste keer een overtreding met softdrugs – waaronder hennepteelt van meer dan vijf planten – plaatsvindt. Verweerder heeft in dit geval conform zijn beleid besloten en geen aanleiding gezien wegens bijzondere feiten en omstandigheden hiervan af te wijken.
De rechtbank dient te beoordelen of sprake is van een ernstig geval waarvoor verweerder in redelijkheid sluiting van de woning heeft kunnen opleggen, ondanks dat het om een eerste overtreding gaat. Bij deze beoordeling is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding.
De rechtbank stelt vast dat verweerder direct tot sluiting over is gegaan, omdat sprake is van meer dan vijf hennepplanten (namelijk 17). Verweerder heeft aan deze sluiting geen andere feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd, en ter zitting ook erkend dat die er niet zijn. Er is niets anders aangetroffen dan de 17 hennepplanten in afzonderlijke speciekuipen in de achtertuin van de woning. Zo was van illegaal aftappen van stroom geen sprake en ook zijn geen andere voorwerpen of attributen aangetroffen die normaliter aan een hennepplantage kunnen worden gelinkt (zoals ventilatoren of warmtelampen). Er is en blijft hier weliswaar sprake van een overschrijding van de gebruikershoeveelheid van vijf hennepplanten, maar de aangetroffen situatie doet naar het oordeel van de rechtbank wel afbreuk aan de ernst van de overtreding. De omvang van de overtreding is daarom eveneens relatief beperkt. Bovendien heeft verweerder ter zitting erkend dat er ook geen indicaties zijn dat sprake is van aanloop naar de woning of overlast voor de omgeving. Verweerder verwijst naar de achtergrond van het Damoclesbeleid, waarin specifiek ten aanzien van hennepteelt wordt gesteld dat die teelt een negatieve invloed heeft op het openbare leven en het woon- en leefklimaat en zorgt voor overlast, verloedering en verhoogd brandrisico door overbelasting van het energienetwerk en veelal gepaard gaat met uitkeringsfraude, belastingontduiking en energiediefstal. In het geval van eiser is daarvan echter op geen enkele manier gebleken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de noodzakelijkheid van de sluiting ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde onvoldoende heeft gemotiveerd. Dat sprake is van een ernstig geval op grond waarvan direct tot sluiting kan worden overgegaan is niet gebleken. Verweerder kon daarom in redelijkheid niet direct tot sluiting van de woning van eiser overgaan.
5.3
Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen feiten en omstandigheden aanwezig die een directe sluiting alsnog rechtvaardigen. Dat betekent dat maar één enkele uitkomst mogelijk is. De rechtbank daarom zelf in de zaak over primair besluit I voorzien.
De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover het ziet op primair besluit I en op de sluiting van de woning voor drie maanden. De rechtbank herroept primair besluit I op dat punt en bepaalt dat eiser een waarschuwing wordt opgelegd.
Primair besluit II (de sluiting voor twaalf maanden)
6. In de bestuurlijke rapportage van 6 maart 2020 staat dat op 5 maart 2020 in eisers woning harddrugs is aangetroffen. Er zijn indicatieve drugstesten gedaan en de aangetroffen middelen reageerden positief op cocaïne. Het betrof in totaal 10,3 gram. Omdat het om meer dan 20 keer de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik gaat, eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het niet ging om een handelshoeveelheid cocaïne en het een tweede overtreding betreft, heeft verweerder conform het Damoclesbeleid besloten de woning voor 12 maanden te sluiten.
7. Volgens eiser kan niet van deze bestuurlijke rapportage worden uitgegaan. In een proces-verbaal van 4 maart 2020, dat eiser van de politie heeft ontvangen, wordt namelijk gesproken van een gewicht van 6,5 gram. De uitleg van verweerder, dat vier verschillende zakjes cocaïne zouden zijn aangetroffen, strookt daar niet mee. Ook is de datum waarop is binnengetreden onjuist: dat moet 4 en niet 5 maart 2020 zijn. Voor eiser is ook onduidelijk hoe de cocaïne in zijn woning terecht is gekomen. Hij heeft nooit gehandeld in drugs, en is door de strafrechter vrijgesproken van drugsbezit. Door de sluiting kan hij een periode geen gebruik maken van de noodzakelijke aanpassingen in de eigen woning. Naar de mening van eiser is de sluiting voor 12 maanden daarom onrechtmatig.
8. Het oordeel van de rechtbank.
8.1
Volgens vaste rechtspraak mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Dit geldt ook voor de op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportage (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2222).
Eiser heeft onvoldoende aangevoerd om hier niet van de juistheid van de – op ambtsbelofte opgemaakte – bestuurlijke rapportage uit te kunnen gaan. De verwijzing naar een door hem ontvangen proces-verbaal, dat slechts 1 pagina betreft van een groter dossier, is niet genoeg. Daarbij is ook van belang dat verweerder navraag heeft gedaan bij de politie, en dat die hem hebben bevestigd dat het om in totaal 10,3 gram cocaïne ging in vier zakjes waarvan die van 6,5 gram de grootste was. Wat betreft de datum is niet langer in geschil dat dit 4 maart 2020 moet zijn, maar daarin ziet de rechtbank geen aanleiding niet van de juistheid van de overige informatie in de bestuurlijke rapportage uit te gaan.
Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat in de woning 10,3 gram cocaïne is aangetroffen. Dit overschrijdt de voor eigen gebruik van harddrugs gehanteerde grens van 0,5 gram ruim. Dat betekent dat in beginsel aannemelijk is dat de aangetroffen harddrugs (deels) bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking in of vanuit de woning. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze hoeveelheid cocaïne voor eigen gebruik was. Verweerder was daarom bevoegd om op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet handhavend op te treden.
Dat eiser niet weet hoe de cocaïne in zijn woning terecht is gekomen en hij zelf niet in drugs handelt, maakt niet dat verweerder deze bevoegdheid niet zou hebben. Uit vaste rechtspraak volgt immers dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet (ECLI:NL:RVS:2018:851). Deze handhavingsbevoegdheid ziet niet op de persoon van eiser, maar op wat in een woning wordt aangetroffen. Nu de cocaïne in eisers woning is aangetroffen, is eiser daarvoor verantwoordelijk. Eiser heeft verder geen geloofwaardige verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de cocaïne, anders dan dat hij er niets van afweet.
Dat eiser – naar eigen zeggen – door de strafrechter is vrijgesproken van drugsbezit, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Allereerst moet het strafrechtelijke traject worden onderscheiden van het bestuurlijke traject, waarin andere bewijsregels gelden en verweerder een eigen belangenafweging moet maken. De sluiting van zijn woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet dient er toe het woon- en leefklimaat te beschermen en de openbare orde te herstellen, en niet om eiser te straffen voor aanwezigheid van cocaïne in de woning. Eiser heeft zijn standpunt bovendien niet onderbouwd met het vonnis van de strafrechter. Daardoor is ook niet duidelijk wat hem ten laste was gelegd en waarvoor hij (en waarom) zou zijn vrijgesproken. Dat eiser twee keer wordt ‘gestraft’ voor hetzelfde feit, volgt de rechtbank dus niet.
Verweerder was dan ook bevoegd om handhavend op te treden.
8.2
De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat eiser op 19 augustus 2019 artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft overtreden en dat verweerder bevoegd was handhavend op te treden daartegen. Daarmee staat vast dat eiser met het aantreffen van cocaïne in de woning een tweede overtreding heeft begaan. Die cocaïne is aangetroffen de dag nadat eiser weer in zijn woning mocht terugkeren na de eerste sluiting. Verweerder heeft bij zijn besluitvorming de hoeveelheid aangetroffen cocaïne en dat sprake is van een handelshoeveelheid harddrugs van belang kunnen vinden. Eiser heeft ook niet betwist dat verweerder in beginsel de woning mocht sluiten als vast komt te staan dat cocaïne is aangetroffen, ook als dat om 6,5 gram zou gaan in plaats van 10,3 gram.
Inherent aan sluiting van een woning is dat een bewoner de woning moet verlaten en dat dit financiële gevolgen heeft. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid om van sluiting af te zien. Dat wordt anders als eiser een bijzondere binding heeft met zijn woning, bijvoorbeeld om medische redenen. Eiser heeft echter niet onderbouwd dat hij niet (tijdelijk) zonder aanpassingen in zijn woning kan.
Verweerder heeft daarom in redelijkheid de woning kunnen sluiten.
8.3
Op de zitting is besproken wat het gevolg zou moeten zijn voor de sluitingsduur van de tweede overtreding als de eerste sluiting van drie maanden niet in stand zou blijven. Eiser stelt dat verweerder dan niet tot sluiting van twaalf maanden kon overgaan omdat volgens de matrix in het Damoclesbeleid dan moet worden teruggevallen op een sluitingsduur voor een eerste overtreding, dus sluiting van zes maanden. Verweerder stelt dat voor de sluitingsduur het aantal overtredingen van belang is, en daarom bij de tweede overtreding nog steeds een sluiting van twaalf maanden uit het Damoclesbeleid volgt.
De rechtbank stelt vast dat in (de matrix van) het Damoclesbeleid de duur van een sluiting wordt vastgesteld aan de hand van het aantal overtredingen. Doel van handhavend optreden tegen overtredingen van de Opiumwet door een woning te sluiten is preventie en beheersing van de uit drugsgebruik voortvloeiende risico's voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden. Dat verweerder het Damoclesbeleid zo toepast dat voor de duur van een sluiting het aantal overtredingen van belang is, ongeacht of voor een eerdere overtreding ook sluiting is opgelegd, vindt de rechtbank in dat licht bezien niet onredelijk. Bovendien volgt dit uit de tekst van de matrix in het Damoclesbeleid, zodat eiser daarmee bekend kon zijn.
Verweerder heeft dus terecht de woning voor twaalf maanden gesloten.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking voor zover het ziet op primair besluit I. De rechtbank herroept primair besluit I en voorziet in zoverre zelf in de zaak door te bepalen dat eiser een waarschuwing wordt opgelegd. Voor het overige is het beroep ongegrond.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Het beroep is immers gegrond en primair besluit I is herroepen. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.564,-. Dit bedrag is opgebouwd uit de proceskosten in bezwaar van € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1) en de proceskosten in beroep van € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).
11. Daarnaast moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het ziet op primair besluit I en de sluiting van de woning voor drie maanden;
  • vernietigt het bestreden besluit in zoverre;
  • herroept primair besluit I voor zover daarbij de woning is gesloten voor drie maanden en legt eiser een waarschuwing op;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.564,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.W.J. Reuvers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2021.
de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 25 augustus 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.