ECLI:NL:RBLIM:2021:6469

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
C/03/239304 / HA ZA 17-434
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardebepaling van een vennootschap onder firma (vof) in een civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een civiele procedure over de waardebepaling van een vennootschap onder firma (vof). De rechtbank heeft op 11 augustus 2021 vonnis gewezen in een geschil tussen de eiseres in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Mestrini, en de gedaagde in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Offermans. De procedure is voortgevloeid uit eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 18 december 2019, waarin de rechtbank had aangegeven voornemens te zijn een deskundigenbericht in te winnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere rechter met pensioen is gegaan, waardoor een andere rechter het vonnis heeft gewezen.

De rechtbank heeft de verdeling van een ontbonden bijzondere gemeenschap in de zin van artikel 3:189 lid 2 BW beoordeeld. De rechtbank heeft uiteengezet dat een vof een personenvennootschap is zonder rechtspersoonlijkheid, maar met een afgescheiden vermogen. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de waardebepaling van de vof besproken, waarbij de waarde ten tijde van de verdeling als uitgangspunt wordt genomen. De rechtbank heeft ook de rol van de deskundige in de waardebepaling benadrukt en de vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden, waaronder de winst van de vof over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de waarde van het aandeel van de eiseres in de vof op 19 december 2019.

De rechtbank heeft de deskundigen benoemd en het voorschot op de kosten van de deskundige vastgesteld. Tevens zijn er bepalingen opgenomen over de verplichtingen van partijen om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/239304 / HA ZA 17-434
Vonnis van 11 augustus 2021
in de zaak van
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. S. Mestrini,
tegen
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.A. Offermans.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 december 2019
  • de akte van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] met producties 43 en 44
  • de antwoordakte van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] met productie 20
  • de akte van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie]
  • de formulieren B16 van beide partijen waarbij zij verzoeken om (tussen)vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald. De rechter die de eerdere vonnissen in dit geschil heeft gewezen is met pensioen, zodat dit vonnis wordt gewezen door een andere rechter.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In haar vonnis van 18 december 2019 heeft de rechtbank (kort gezegd):
- onder 3.31 resp. 3.36 aangegeven voornemens te zijn een deskundigenbericht in te winnen
en onder 3.32 resp. 3.37 partijen in de gelegenheid gesteld zich daarover uit te laten,
- onder 3.47 [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] in de gelegenheid gesteld stukken (bankafschrift op of omstreeks 16
september 2016) in het geding te brengen met betrekking tot de zakelijke bankrekening
(vof) met nummer [bankrekeningnummer] .
2.2.
De rechtbank stelt (zie ECLI:NL:PHR:2019:636) het volgende voorop.
Vennootschap onder firma (vof)
2.2.1.
Een personenvennootschap, zoals een vennootschap onder firma, is een samenwerkingsverband met een zekere mate van juridische identiteit en met een losse structuur waarbij de deelnemers in het samenwerkingsverband een grote vrijheid hebben om hun rechtsbetrekking zo in te richten als zij zelf wensen. Zoals door de Hoge Raad getypeerd (zie HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649, rov. 3.4.1.), is een vof een bij overeenkomst aangegane rechtsverhouding strekkende tot de uitoefening van een bedrijf onder gemeenschappelijke naam in een duurzaam samenwerkingsverband (vgl. art. 16 WvK in verbinding met art. 7A:1655 BW). De vof heeft geen rechtspersoonlijkheid, maar er is wel sprake van een afgescheiden vermogen. Een vof kent zes kenmerken: een overeenkomst, samenwerking (op voet van een min of meer gelijkwaardige positie), gericht op het behalen van gemeenschappelijk vermogensrechtelijk voordeel, inbreng, uitoefening van een bedrijf en een gemeenschappelijke naam.
2.2.2.
De overeenkomst van vennootschap kan vormvrij en dus door enkele wilsovereenstemming ontstaan. Weliswaar schrijft art. 22 WvK voor dat een authentieke of onderhandse akte is vereist, maar dat is slechts een bewijsregel tussen partijen. Ook zonder akte kan een vof ontstaan en bestaan. Veelal zullen partijen – al is het maar in verband met de bewijspositie – de partijafspraken in een akte neerleggen. Vanwege het ontbreken van een vormvereiste, kan een vennootschap ook feitelijk ontstaan en kan het voorkomen dat partijen samenwerken in vennootschapsverband zonder dat zij zich daarvan bewust zijn.
2.2.3.
Van oudsher wordt de personenvennootschap gezien als een hoogstpersoonlijke rechtsbetrekking die met het oog op de personen van de medevennoten en diens kwaliteiten is aangegaan. Een vennoot verbindt zich met deze persoon/personen en met geen ander(e) tot een duurzame, op wederzijds vertrouwen gebaseerde vennootschappelijke samenwerking, zodat uit- en toetredingen, tenzij anders overeengekomen, tot ontbinding van rechtswege van de vennootschap leiden.
Verdeling van de vof door de rechter
2.2.4.
In de onderhavige zaak is sprake van de verdeling van een ontbonden bijzondere gemeenschap in de zin van art. 3:189 lid 2 BW (te weten: de ontbonden gemeenschap van een vennootschap). Titel 7 van Boek 3 BW is hierop van toepassing, waaronder art. 3:185 BW. Ingevolge art. 3:185 lid 1 BW gelast de rechter, voor zover de deelgenoten en zij wier medewerking is vereist over een verdeling niet tot overeenstemming kunnen komen, op vordering van de meest gerede partij de wijze van verdeling of stelt de rechter zelf de verdeling vast, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. De leden 2 en 3 van art. 3:185 BW bevatten de mogelijke wijzen van verdeling. Daarbij heeft de wetgever de vrijheid van de rechter zo min mogelijk beperkt.
2.2.5.
Met betrekking tot de bepaling in het eerste lid dat met de belangen van partijen rekening moet worden gehouden, is in de parlementaire geschiedenis opgemerkt dat dit impliceert dat de rechter er op let of een goed een bijzondere waarde voor een deelgenoot heeft. In zo’n geval is het aan het oordeel van de rechter overgelaten of het billijk zou zijn om deze deelgenoot de toedeling van het goed voor een hogere waarde in rekening te brengen dan het, afgezien van deze omstandigheid, in het economisch verkeer heeft.
2.2.6.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt tevens dat art. 3:185 lid 1 BW buiten twijfel stelt dat de rechter ook zelf de verdeling kan vaststellen indien een der partijen daarom heeft verzocht. In geval van een dergelijk verzoek is de rechter bij de vaststelling van de verdeling niet gebonden aan wat door partijen over en weer is gevorderd. De rechter die de verdeling vaststelt, behoeft bij de vaststelling van de verdeling verder niet – expliciet – in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd. De vrijheid die de wet de rechter heeft toegekend, betekent voorts dat aan de motivering van diens vaststelling van de verdeling van een gemeenschap geen hoge eisen kunnen worden gesteld.
2.2.7.
Voor wat betreft de in art. 3:185 lid 2 BW opgesomde niet limitatieve mogelijke wijzen van verdeling kan hier alleen sub b van toepassing zijn. Dit subonderdeel geeft als verdelingswijze “overbedeling van een of meer deelgenoten tegen vergoeding van de overwaarde”. Tussen partijen staat immers vast dat de onderneming door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] als eenmanszaak wordt voortgezet. Het gaat daarmee over (onder meer) de overbedeling van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] en de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] aan [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te vergoeden overwaarde in de zin van art. 3:185 lid 2 aanhef en onder b BW.
2.2.8.
Bij de verdeling van goederen die tot een gemeenschap behoren moet, ter bepaling van hun waarde, in beginsel worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling. Uit hetgeen door partijen is overeengekomen en uit de eisen van redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien dat hiervan wordt afgeweken.
2.2.9.
De wet bevat geen regels omtrent de (wijze van) waardebepaling. Evenmin bestaat er een eenduidige waarderingsmethode voor de bepaling van de waarde van een onderneming. In de literatuur worden verschillende waarderingsmethodes van ondernemingsvermogen genoemd.
2.2.10.
Indien partijen geen overeenstemming bereiken over de waarderingsmaatstaf, zal de rechter de uitgangspunten bij waardering moeten bepalen. Beslissingen tot waardebepaling zijn steeds toegesneden op (bijzondere) omstandigheden van het geval. De maatstaf waarnaar in een gegeven geval de waardebepaling plaatsvindt, berust in beginsel op een keuze en waardering van de rechter.
Deskundigenbericht met betrekking tot de vof – winst 2017, 2018 en 2019
2.3.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft niet ingestemd met de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] voorgestelde primair opgevoerde pragmatische oplossing voor de verdeling. Gelet daarop en op het feit dat het op dit moment mogelijk wordt geacht om aan de hand van een deskundigenbericht tot een concrete waardebepaling te komen, komt die op zich niet onverstandige pragmatische oplossing niet in aanmerking als verdeelsleutel. De rechtbank wijst partijen er wel op dat als aan het eind van deze processuele rit blijkt dat partijen voldoende vermogen hebben, het mogelijk is dat hun toevoegingen worden gewijzigd, beëindigd of ingetrokken, met alle gevolgen van dien, ook voor de deskundigenkosten (zie art. 33 Wet op de Rechtsbijstand).
Subsidiair heeft [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] een aantal vragen geformuleerd voor een eventueel te benoemen deskundige over misstanden in de boekhouding (onder 6 tot en met 12 in de akte). Zij heeft geen voorkeur voor de (persoon van de) te benoemen deskundige, maar zij maakt wel bezwaar tegen een deskundige werkzaam bij A&D accountants en belastingadviseurs te Maastricht.
2.4.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft bij akte aangevoerd zich aan te sluiten bij de door de rechtbank geformuleerde vragen. Daarnaast wil hij nog aan de te benoemen deskundige de volgende vragen ter beantwoording voorleggen:
  • in welke staat bevindt de grillroom zich?
  • hoe courant is de grillroom in de huidige staat?
  • wie is de eigenaar van de inventaris van de grillroom? De huurder of de verhuurder?
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft geen voorkeuren voor en/of bezwaren tegen een specifieke deskundige.
2.5.
De rechtbank heeft al eerder over de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] wederom via vragen aan de deskundige aangevoerde missstanden geoordeeld en afgewezen (vonnis 18 december 2019, rov. 3.24 e.v.). Om die reden gaat de rechtbank voorbij aan hetgeen [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] hierover heeft herhaald. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] voorgestelde vragen aan de deskundige voor te leggen, zodat de rechtbank daaraan verder voorbijgaat.
2.6.1
De rechtbank zal evenmin de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] voorgestelde vragen aan de deskundige voorleggen. De huidige staat van de grillroom is niet van belang is voor de beoordeling van de winst over de jaren 2017, 2018 en 2019 (tot 19 december). De “courantheidsvraag” zal vanzelfsprekend worden betrokken bij de vraag wat de waarde is van het aandeel van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] in de VOF op 19 december 2019.
Het ontgaat de rechtbank hoe een te benoemen (register-)accountant kan vaststellen wie eigenaar is van de inventaris van de grillroom nu een dergelijk juridisch oordeel niet binnen zijn domein valt. Die vraag, die onder meer van belang is voor de vraag naar de waarde van het aandeel in de VOF van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] , zal nu worden beantwoord door de rechtbank.
2.6.2
Blijkens het door [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] overgelegde huurcontract (productie 37 akte uitlaten na tussenvonnis d.d. 16 januari 2019) is gehuurd bedrijfsruimte, die uitsluitend mag worden gebruikt als snackbar annex grilbar. Een opsomming van inventaris behorende tot het gehuurde, ontbreekt. Ook ontbreekt een bepaling waarin wordt geregeld dat met name genoemd materiaal indien dit kapot gaat, op kosten van een bepaalde partij moet worden vergoed. De huurprijs van € 500,- per maand voor een met ingang van omstreeks april 2003 ingaande huur is niet hoog. Onderdeel van de huurprijs van € 500,- per maand is een bedrag van € 60,- per maand voor huur materialen. Herhaald wordt dat een opsomming van materiaal ontbreekt, maar dit bedrag van € 60,- per maand is zo laag dat de rechtbank ervan uitgaat dat de bedrijfsruimte niet compleet en volledig was ingericht als grillroom. Om die reden wordt voorbij gegaan aan de opmerking in de door [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] overgelegde brief van de verhuurder van 10 december 2018 (productie 14 akte van uitlating d.d. 13 februari 2019) inhoudende dat hij “een volledig ingerichte cafetaria” heeft verhuurd. Dit voorbijgaan steunt mede op het feit dat in genoemde brief van 10 december 2018 geen enkele concrete zaak is genoemd die tot het verhuurde object behoort. De deskundige moet er daarom van uitgaan dat onder de gehuurde bedrijfsruimte alleen valt vier tafels, zestien stoelen, een witte koelkast en de ingebouwde apparatuur (zie nr. 20 akte [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] van 16 januari 2019). De deskundige moet ervan uitgaan dat de overige zich in de gehuurde bedrijfsruimte bevindende zaken van de VOF zijn.
2.7.
De rechtbank zal overgaan tot het benoemen van een deskundige ter beantwoording van de vragen (i, ii en iii) zoals onder 3 is vermeld.
Deskundigenbericht met betrekking tot de vof – waarde aandeel [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] in de vof
2.8.
Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank onder 2.2. heeft vooropgesteld, en gelet op het feit dat geen van partijen zich heeft uitgelaten over de te hanteren waarderingsmethode, zal de rechtbank de deskundige vragen om de waarde van het aandeel van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] te berekenen, met inachtneming van hetgeen partijen dienaangaande zijn overeengekomen in de “contract vennootschap onder firma”, in het bijzonder hetgeen in art. 14 juncto art. 13 is overeengekomen. Het komt de rechtbank, mede nu de VOF een niet al te ingewikkelde onderneming drijft, geraden voor om aan de hand van de bedrijfswaarde vastgesteld op basis van de contante waarde methode (dcf) de betreffende vragen te beantwoorden. Onder bedrijfswaarde wordt verstaan de going-concernwaarde (zijnde de waarde van de onderneming als geheel inclusief eventuele goodwill, ervan uitgaande dat de onderneming op de huidige wijze wordt voortgezet).
Mocht de deskundige gemotiveerd van mening zijn dat een andere waarderingsmethode meer is aangewezen, dan zal de rechtbank hem vragen te berekenen de waarde van het aandeel van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] in de vof volgens de door hem voorgestane gebruikelijk waarderingsmethode, een en ander met inachtneming van hetgeen partijen in het ‘contract vennootschap onder firma” zijn overeengekomen.
De zakelijke bankrekening (vof) met nummer [bankrekeningnummer]
2.9.
[gedaagde in conventie, eiser in reconventie] heeft in zijn antwoordakte van 30 december 2020 als productie 20 een “Financieel overzicht 2016” overgelegd. Hieruit blijkt volgens hem dat het een zakelijke bankrekening betreft met een saldo op 1 januari 2016 van € 57,40 en op 31 december 2016 € 24,28.
2.10.
[eiseres in conventie, verweerster in reconventie] heeft bij akte van 17 februari 2021 erkend dat het een zakelijke bankrekening betreft die toebehoort aan de vof. Het overige dat zij terzake heeft aangevoerd, wordt gepasseerd als niet relevant gelet op hetgeen de deskundige hierna wordt opgedragen.
2.11.
Nu dus vaststaat dat het een zakelijke bankrekening van de vof betreft, moet deze zakelijke bankrekening worden betrokken bij de waardering van de waarde van de onderneming op 19 december 2019, waartoe de rechtbank de te benoemen deskundige opdracht zal geven als onder 3 vermeld.
Kosten deskundige en overige
2.12.
De rechtbank zal de onder de beslissing vermelde deskundigen benoemen die, zo begrijpt de rechtbank uit de offerte, tezamen de vragen zullen beantwoorden, en de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vaststellen op het in de beslissing vermelde bedrag.
2.13.
Zoals al in haar vorige vonnis onder 3.38 is overwogen, zal de rechtbank het voorschot op de kosten van de deskundige gelijkelijk over partijen verdelen. Omdat partijen beiden met een toevoeging procederen, zal aan partijen geen voorschot worden opgelegd. Wellicht ten overvloede wijst de rechtbank partijen erop dat partijen er rekening mee moeten houden dat zij deze kosten (ieder de helft) te zijner tijd wél voor hun rekening moeten nemen.
2.14.
De rechtbank wijst erop dat partijen wettelijk verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank zal deze verplichting uitwerken zoals nader onder de beslissing is omschreven. Wordt aan een van deze verplichtingen niet voldaan, dan kan de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht, ook in het nadeel van de desbetreffende partij.
2.15.
Indien een partij desgevraagd of op eigen initiatief schriftelijke opmerkingen en verzoeken aan de deskundige doet toekomen, dient zij daarvan terstond afschrift aan de wederpartij te verstrekken.
2.16.
In afwachting van het deskundigenbericht houdt de rechtbank iedere verdere beslissing aan.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
beveelt een onderzoek door de deskundige ter beantwoording van de volgende vragen:
wat is de winst die de vof over de jaren 2017, 2018 en 2019 (tot 19 december 2019) heeft gerealiseerd, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar vonnis van 18 december 2019 onder rov. 3.29 heeft overwogen?
kunt u toelichten/motiveren hoe u tot dat winstbedrag voor die jaren bent gekomen?
zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
wat is aan de hand van de maatstaf in rov. 2.8. van dit vonnis de waarde van het aandeel van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] in de vof op 19 december 2019, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in haar vonnis van 18 december 2019 onder rov. 3.35. en 3.43. en in dit vonnis onder rov. 2.6.2 en 2.11. heeft overwogen? Betrek hierbij het saldo van de zakelijke bankrekening met nummer [bankrekeningnummer] op 19 december 2019.
kunt u toelichten/motiveren hoe u tot die waarde bent gekomen?
zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
3.2.
benoemt tot deskundigen:
R.A. van Bruggen en R. Dieben (werkzaam bij RSM Netherlands Evaluent B.V.),
Diakenhuisweg 11,
Postbus 5037
2000 CA Haarlem,
Tel. 0235300400,
het voorschot
3.3.
stelt de hoogte van het voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 11.713,- inclusief btw,
3.4.
legt aan partijen geen voorschot op en bepaalt dat de kosten van de deskundige ad € 11.713,- voorlopig ten laste van ’s Rijks kas komt,
het onderzoek
3.5.
bepaalt dat [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] haar procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen
toekomen,
3.6.
bepaalt dat de deskundige het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
3.7.
wijst de deskundige er op dat:
- de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad
deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
- de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het
voorschot dient aan te vangen,
- de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met
de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
3.8.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
3.9.
draagt de deskundige op om uiterlijk drie maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.10.
wijst de deskundige er op dat:
- uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is
gebaseerd,
- de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de
gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
3.11.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het conceptrapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport te reageren,
overige bepalingen
3.12.
draagt de griffier op de zaak op de rol te plaatsen na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiseres in conventie, verweerster in reconventie] op een termijn van vier weken en voor antwoordconclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [gedaagde in conventie, eiser in reconventie] vier weken daarna,
3.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken op 11 augustus 2021. [1]

Voetnoten

1.type: JC