In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een civiele procedure over de waardebepaling van een vennootschap onder firma (vof). De rechtbank heeft op 11 augustus 2021 vonnis gewezen in een geschil tussen de eiseres in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Mestrini, en de gedaagde in conventie, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. Offermans. De procedure is voortgevloeid uit eerdere vonnissen, waaronder een tussenvonnis van 18 december 2019, waarin de rechtbank had aangegeven voornemens te zijn een deskundigenbericht in te winnen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere rechter met pensioen is gegaan, waardoor een andere rechter het vonnis heeft gewezen.
De rechtbank heeft de verdeling van een ontbonden bijzondere gemeenschap in de zin van artikel 3:189 lid 2 BW beoordeeld. De rechtbank heeft uiteengezet dat een vof een personenvennootschap is zonder rechtspersoonlijkheid, maar met een afgescheiden vermogen. De rechtbank heeft de voorwaarden voor de waardebepaling van de vof besproken, waarbij de waarde ten tijde van de verdeling als uitgangspunt wordt genomen. De rechtbank heeft ook de rol van de deskundige in de waardebepaling benadrukt en de vragen geformuleerd die de deskundige moet beantwoorden, waaronder de winst van de vof over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de waarde van het aandeel van de eiseres in de vof op 19 december 2019.
De rechtbank heeft de deskundigen benoemd en het voorschot op de kosten van de deskundige vastgesteld. Tevens zijn er bepalingen opgenomen over de verplichtingen van partijen om mee te werken aan het onderzoek door de deskundige. De rechtbank heeft de verdere beslissing aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.