17.Gelet op het bovenstaande is het beroep van eiseres ontvankelijk.
18. Eiseres heeft betoogd dat verweerder conform artikel 8:45 van de Awb de volgende stukken moet overleggen: (i) interne stukken en correspondentie, die zien op de beoordeling en behandeling van de aanvraag van RTTG, waarmee mede is vastgesteld of de aanvraag voldeed aan onder meer de ingangseisen voor een vergunningaanvraag, (ii) de emailcorrespondentie, die in dit kader met RTTG is gewisseld en (iii) de aanvraag van eiseres zelf, onder het verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb.
19. De voorzieningenrechter overweegt ten aanzien van de aanvraag van eiseres zelf dat deze stukken niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag van RTTG. Hoe uitgebreid de aanvraag van eiseres voor de exploitatievergunning ook is, dit doet niks af aan de beoordeling van de aanvraag van RTTG. Het gaat er namelijk niet om of de aanvraag van eiseres beter of uitgebreider is onderbouwd, maar of de aanvraag van RTTG voldoet aan de inhoudelijke eisen van de Verordening en de Beleidsregel. Daarvoor is de door eiseres ingediende aanvraag niet nodig en ook niet van belang.
20. Ten aanzien van interne stukken en correspondentie (inclusief de emailcorrespondentie met RTTG) overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat gezocht is naar deze interne stukken, waarbij ook bij de primaire afdeling is nagevraagd, maar dat er geen interne stukken zijn aangetroffen. Volgens verweerder zijn deze stukken er niet. Deze toelichting komt de voorzieningenrechter niet ongeloofwaardig voor, terwijl eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat bepaalde documenten zich toch onder verweerder bevinden. Eiseres heeft haar enkele stelling daarover (“het kan niet anders zijn dat”) niet, althans onvoldoende, onderbouwd of geconcretiseerd.
Geheime stukken ex artikel 8:29 van de Awb
21. Verweerder heeft de aanvraag van RTTG voor het exploiteren van een speelautomatenhal aan de rechtbank doen toekomen met het verzoek om geheimhouding van deze stukken op basis van artikel 8:29 van de Awb.
22. Bij uitspraak van 1 juli 2021 heeft de rechtbank bepaalt dat de beperking van de kennisneming van de hiervoor genoemde stukken gerechtvaardigd is.
23. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet beschikt over alle stukken van de aanvraag van RTTG. Hierdoor is het voor haar niet mogelijk om de vergunningaanvraag van RTTG inhoudelijk te toetsen en haar kan daarom niet verweten worden dat zij onvoldoende specifiek motiveert waarom de vergunning van RTTG niet aan de inhoudelijke eisen voldoet. Er zijn wel stukken door verweerder overgelegd aan de rechtbank met een beroep op geheimhouding en de rechtbank heeft beslist dat de geheimhouding gerechtvaardigd is. Eiseres is echter de mening toegedaan dat de geheimhouding niet op alle documenten van toepassing is. Er zullen volgens eiseres passages zijn die niet onder de geheimhouding vallen. Eiseres verzoekt de voorzieningenrechter dan ook om meer stukken, die nu nog onder de geheimhouding vallen, openbaar te maken.
24. De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de door verweerder vertrouwelijk overgelegde stukken – nadat hij toestemming van partijen heeft gekregen als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op de grondslag van die stukken uitspraak te doen – en is van oordeel dat verweerder met het oog op de hiervoor genoemde bedrijfs-, fabricage- en persoonsgegevens voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er gewichtige redenen in de zin van artikel 8:29 van de Awb zijn om deze stukken geheim te houden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om iets anders van de geheime stukken te vinden dan de rechter van de geheimhoudingskamer daarvan vond in de uitspraak van 1 juli 2021.
25. De voorzieningenrechter overweegt verder dat, hoewel toepassing van artikel 8:29 van de Awb een beperking van het beginsel van de openbaarheid en dat van de equality of arms inhoudt, de beperkingsmogelijkheid in dit artikel met zodanige waarborgen is omkleed dat het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op een eerlijke procesvoering daarmee niet in zijn essentie wordt beperkt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367). 26. Naar de mening van eiseres dient de bestuursrechter indringend te toetsen of RTTG aan de inhoudelijke eisen voor vergunningverlening voldoet, nu de uitgifteprocedure via een loting en niet op grond van een vergelijkende toets heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft ook betoogd dat RTTG niet aan de volgende eisen voldoet:
- artikel 4, sub k en g van de Verordening (voorkomen van gokverslaving);
- artikel 4, sub l van de Verordening (bescherming van openbare orde, veiligheid, het woon- en leefklimaat, gezondheid en toegangscontrole);
- artikel 4, sub m van de Verordening (passend binnen de omgeving).
Het niet voldoen aan één van de hiervoor vermelde eisen levert volgens eiseres een weigeringsgrond op, zoals genoemd in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening. Eiseres vraagt zich verder af of de aanvraag van RTTG volledig en voldoende is uitgewerkt in de brief van 15 mei 2020, die maar uit 17 pagina’s (en bijlagen) bestaat, en of RTTG daarmee aan alle vereisten van de Verordening (en de Beleidsregels) heeft voldaan. Eiseres is voorts van mening dat RTTG geen passende mate van bescherming van openbare orde, veiligheid en het woon- en leefklimaat kan bieden, hetgeen een weigeringsgrond is voor de aanvraag op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h, van de Verordening. Eiseres stelt zich verder op het standpunt dat RTTG niet voldaan heeft aan de eisen, die worden gesteld aan het verslavingsbeleid. Dit is op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder i, van de Verordening in combinatie met artikel 30d, vierde lid, aanhef en onder c, van de Wet op de kansspelen ook een weigeringsgrond.
27. Verweerder heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat de aanvraag van RTTG voldoet aan de vereisten, zoals die in de Verordening en de Beleidsregels staan en dat de exploitatievergunning terecht aan RTTG is verleend. RTTG heeft onder verwijzing naar de bij de aanvraag gevoegde brief van 15 mei 2020 toegelicht hoe aan de vereisten wordt voldaan.
28. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder – gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening – beoordelingsruimte toekomt voor zover het gaat om de beoordeling of de plannen als bedoeld in artikel 4, sub k, l of m, van de Verordening voldoende bijdragen aan de in dat artikel omschreven doelstelling, zeker nu het gaat om onderwerpen in verweerders eigen gemeente die bovendien bij uitstek op het terrein van verweerder liggen om te beoordelen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de beoordeling daarvan door verweerder met enige terughoudendheid moet en zal toetsen. De voorzieningenrechter ziet niet in dat er indringend getoetst moet worden, zoals eiseres stelt, omdat de uitgifteprocedure via loting heeft plaatsgevonden.
29. De voorzieningenrechter heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Awb gekeken naar de onderliggende geheime stukken van de aanvraag van RTTG, die verweerder heeft overgelegd. Zowel eiseres als RTTG hebben hiervoor toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
30. De voorzieningenrechter stelt vast dat de aanvraag van RTTG is uitgewerkt in een brief van 15 mei 2020 met verschillende bijlagen. In deze brief is geconcretiseerd wat de plannen als bedoeld in artikel 4, sub k, l en m, van de Verordening inhouden.
31. Eiseres heeft gesteld dat RTTG niet voldoet aan de eisen van artikel 4, sub g en k, van de Verordening, zoals uitgewerkt in artikel 6 van de Beleidsregels. Zo blijkt niet uit de aanvraag wat het beleid is met betrekking tot het voorkomen van wervings- en reclameactiviteiten gericht op personen onder de 24 jaar of andere kwetsbare groepen. Het enkel verwijzen naar de Leidraad reclame voor kansspelen (Leidraad), zoals RTTG heeft gedaan, is naar de mening van eiseres onvoldoende. Volgens eiseres voldoet RTTG ook niet aan de Regeling Werving, Reclame en Verslavingspreventie Kansspelen. Verder heeft RTTG geen verslavings- en preventiebeleid dat voldoet aan de eisen uit artikel 6, derde lid, aanhef en onder a-i van de Beleidsregels. Er is onder meer geen aantoonbare samenwerking met de (regionale) verslavingszorg, waardoor de aanvraag van RTTG op dit punt tekortschiet.
32. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de aanvraag van RTTG het plan is beschreven en dat daarin is vermeld welke maatregelen zullen worden genomen ter preventie en bestrijding van gokverslaving en de wijze waarop de gedrags- en reclamecode voor kansspelen zullen worden nageleefd. Daarbij is de voorzieningenrechter gebleken dat RTTG heeft vermeld welke invulling zij heeft gegeven aan de eisen, genoemd in artikel 6, derde lid, aanhef en onder a-i van de Beleidsregels. Ook is ingegaan op het beleid tot het voorkomen van wervings- en reclameactiviteiten gericht op personen onder de 24 jaar of andere kwetsbare groepen. Het opleidingsbeleid van leidinggevenden en het personeel is in de aanvraag van RTTG ook aan bod gekomen en uitgewerkt. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat het niet noodzakelijk is dat de verzorgingsinstelling, waarmee moet worden samengewerkt, regionaal moet zijn.
33. Eiseres heeft voorts betoogd dat de aanvraag van RTTG niet voldoet aan artikel 4, sub l, van de Verordening, dat nader is uitgewerkt in artikel 7 van de Beleidsregels. Naar de mening van eiseres bevat de aanvraag van RTTG geen, althans een onvoldoende, uitgebreid plan met betrekking tot de bescherming van de openbare orde. De aanvraag van RTTG houdt volgens eiseres geen beschrijving van de beschermende maatregelen in. Verder heeft RTTG inzake het toegangsbeleid en de controle op de minimale leeftijd volstaan met de verwijzing naar een bepaling uit de huisregels van een andere locatie, aldus eiseres. Eiseres neemt vervolgens ook aan dat dit geldt voor de onderdelen onder artikel 7, eerste lid, aanhef en onder f, g, h en i van de Beleidsregels. Verder blijkt volgens eiseres uit het overzicht van de bijlagen dat RTTG geen toezicht houdt op het verwijderen van zwerfafval in de omgeving van de inrichting.
34. De voorzieningenrechter is gebleken dat RTTG in de aanvraag haar plan met betrekking tot openbare orde, veiligheid, het woon- en leefklimaat, gezondheid en toegangscontrole heeft toegelicht en heeft aangegeven welke beschermende maatregelen zij op deze gebieden neemt. Tevens heeft RTTG zich daarbij niet beperkt door enkel te verwijzen naar de huisregels. De aspecten onder artikel 7, eerste lid, aanhef en onder f, g, h en i van de Beleidsregels zijn in de aanvraag door RTTG onderbouwd, terwijl ten aanzien van het toezicht op en het verwijderen van zwerfafval ook maatregelen zijn opgenomen.
35. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de aanvraag van RTTG niet voldoet aan artikel 4, sub m, van de Verordening en artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregels. Volgens eiseres bevat de aanvraag van RTTG geen beschrijving van de wijze waarop de speelautomatenhal past binnen de omgeving. De informatie die RTTG hierover heeft verschaft, is naar de mening van eiseres te summier.
36. De voorzieningenrechter stelt vast dat RTTG in haar aanvraag de passendheid van de speelautomatenhal binnen de omgeving voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Gebleken is dat het pand, waarin de speelautomatenhal voorzien is, gelegen is op ruime afstand van de openbare weg, waardoor overlast niet snel zichtbaar is voor passenten en zich in de omgeving geen bewoonde woningen bevinden. Het pand was voorheen in gebruik als discotheek en voldoet nog steeds aan de technische eisen ter beperking van (geluids)overlast, die van toepassing zijn op discotheken. Aannemelijk is dat het risico op klachten vanuit de omgeving minimaal is. Als er al klachten zijn, heeft RTTG een werkwijze geformuleerd hoe gehandeld moet worden in zo’n situatie.
37. Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hiervoor bedoelde plannen van RTTG voldoende bijdragen aan de doelstellingen genoemd in artikel 4, sub k, l en m van de Verordening en er dus in het geval van RTTG geen sprake is van de weigeringsgrond in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening.
38. Nu een adequaat plan, zoals bedoeld in artikel 4, sub l, van de Verordening en uitgewerkt in artikel 7 van de Beleidsregels met betrekking tot de onderdelen van de doelstelling “openbare orde, veiligheid, het woon- en leefklimaat, gezondheid en toegangscontrole”, in de aanvraag van RTTG voorhanden is, is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet snel sprake van de weigeringsgrond in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h, van de Verordening. Ter zitting heeft verweerder in dat verband ook verklaard dat als er zo’n plan is, er al bijna geen sprake meer kan zijn van deze weigeringsgrond. Eiseres heeft ook niet onderbouwd of geconcretiseerd dat sprake is of zal zijn van een situatie als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder h, van de Verordening. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat deze weigeringsgrond zich in het geval van de aanvraag van RTTG niet voordoet.
39. Het betoog van eiseres dat sprake is van de weigeringsgrond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder i, van de Verordening kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin slagen. In dit artikel wordt verwezen naar de Wet op de kansspelen (meer in het bijzonder naar artikel 30d, vierde lid van die wet), waarin staat dat er beleid moet zijn ter voorkoming van kansspelverslaving. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit beleid in de aanvraag van RTTG is verdisconteerd in het adequate plan ter voorkoming van gokverslaving als bedoeld in artikel 4, sub k, van de Verordening. Verder heeft eiseres ook niet onderbouwd of concreet gemaakt dat RTTG niet zou voldoen aan de krachtens artikel 30d, vierde lid van de Wet op de kansspelen gestelde eisen. Verweerder heeft daarom terecht het standpunt ingenomen dat geen sprake is van strijd met die bepaling en dat de weigeringsgrond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder i, van de Verordening ook niet van toepassing is op de aanvraag van RTTG.