ECLI:NL:RBLIM:2021:5630

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
03-219355-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van alle rechtsvervolging en TBS met voorwaarden voor doodslag na ernstige psychose

Op 15 juli 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die zijn moeder op 29 augustus 2020 met een mes om het leven heeft gebracht. De verdachte verkeerde ten tijde van het delict in een ernstige psychotische toestand, waardoor hij volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een melding van een steekincident, door de politie uit de woning is gehaald en dat het slachtoffer, zijn moeder, meerdere malen met een mes was gestoken. De verdachte heeft tijdens de zitting op 1 juli 2021 bekend dat hij zijn moeder heeft gedood, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte raad, wat zou leiden tot een veroordeling voor moord. De officier van justitie eiste een bewezenverklaring van doodslag, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair tenlastegelegde. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet strafbaar is, omdat zijn psychotische toestand niet aan hem kan worden verweten. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging, maar er is een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd om de kans op herhaling van gewelddadig gedrag te verkleinen. De rechtbank heeft de verdachte ook een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd, zodat hij na de TBS kan worden begeleid door de reclassering. De zaak heeft grote impact gehad op de nabestaanden en de samenleving, en de rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor de slachtoffers benadrukt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03-219355/20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 juli 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] ,
gedetineerd in P.I. Haaglanden, PPC te ’s-Gravenhage.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.M.E. Kleczewski, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 01 juli 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De nabestaanden van het slachtoffer zijn ter terechtzitting verschenen. Mevrouw [nabestaande 1] en de heer [nabestaande 2] hebben gebruik gemaakt van hun spreekrecht. De nabestaanden werden bijgestaan door mr. W. van Egmond, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
(primair)met voorbedachten rade [slachtoffer] opzettelijk heeft gedood, dan wel
(subsidiair)[slachtoffer] opzettelijk heeft gedood.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Inleiding
Op zaterdag 29 augustus 2020, omstreeks 23.30 uur, werd er een melding gemaakt van een steekincident op het adres [adres] te Venlo. Op dit adres zou een man, naar later bleek de verdachte, aan het doordraaien zijn en met een mes op iemand aan het insteken zijn. Ter plaatse bleek dat de man met een mes een vrouw had neergestoken in de woning. Later bleek dat het slachtoffer de moeder van de dader was. Het slachtoffer werd meerdere malen met een mes gestoken, waarbij de dader organen uit het lichaam van het slachtoffer had verwijderd. De ter plaatse aanwezige politie lukte het om de dader uit de woning te krijgen door op hem in te praten, waarna hij het mes uit zijn handen liet vallen. Op de oprit van de woning kon de verdachte vervolgens worden aangehouden. De verdachte bleek zelf meerdere snijwonden te hebben waaruit hij hevig bloedde. Hij werd voor spoedeisende hulp per ambulance overgebracht naar het ziekenhuis te Venlo. In de woning werd het overleden slachtoffer [slachtoffer] aangetroffen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals verwoord in het ter terechtzitting overgelegde schriftelijke requisitoir, gevorderd dat de subsidiair tenlastegelegde doodslag zal worden bewezen verklaard.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat er sprake was van kalm beraad en rustig overleg, zodat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde moord. Daartoe heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat niet kan worden vastgesteld wanneer het moment is ontstaan waarop de verdachte het voornemen had om zijn moeder van het leven te beroven en wanneer hij zich zou hebben kunnen beraden over de gevolgen en betekenis van zijn daad. Daarnaast vormt het beeld van de psychische toestand van de verdachte in aanloop naar zijn daad -zoals vastgesteld door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC)- ook een contra-indicatie voor de stelling dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een eventuele gelegenheid voor beraad en daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij schriftelijk pleidooi aangevoerd dat de verdachte ten aanzien van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van de verdachte dat hij eerdere gedachten had over het doden van zijn moeder van onvoldoende gewicht is om te dienen als bewijs van voorbedachte raad. Het dossier bevat verder te weinig bewijs om voorbedachte raad aan te nemen.
Indien de rechtbank oordeelt dat de verklaringen van de verdachte wel aanleiding zijn om enige vorm van planmatigheid aan te nemen, stelt de verdediging zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van het benodigde daadwerkelijke beraad. De verdachte was onvoldoende in staat om zijn wil te bepalen. Het in een psychotische toestand verkeren, maakt op zichzelf niet dat voorbedachte raad niet bewezen kan worden. De korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering van het delict in combinatie met de volledig gestoorde realiteitstoetsing van de verdachte en zijn ogenblikkelijke gemoedsbeweging maken dat er meerdere contra-indicaties zijn voor het aannemen van voorbedachte raad.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
De bewijsmiddelen
De verdachte heeft bekend dat hij zijn moeder [slachtoffer] op 29 augustus 2020 te Venlo met een mes om het leven heeft gebracht. Daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2021; [2]
- het proces-verbaal van bevindingen van [persoon 1] d.d. 30 augustus 2020; [3]
- het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 30 augustus 2020; [4]
- het geschrift, inhoudende het schouwverslag van GGD Limburg-Noord, d.d. 29 augustus 2020; [5]
- het geschrift, inhoudende het voorlopig sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), d.d. 2 september 2020; [6]
- het geschrift, inhoudende het Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, opgemaakt door het NFI d.d. 9 september 2020. [7]
Doodslag
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht.
Voorbedachte raad
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of ook wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er sprake is geweest van voorbedachte raad en daarmee van moord. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijsmateriaal bevat om te komen tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Behoudens de verklaring van de verdachte dat hij die avond tweemaal eerder gedachten heeft gehad over het doden van zijn moeder, is er in het dossier geen bewijsmateriaal voorhanden dat wijst op enige vorm van planmatigheid. Bij de eerste gedachten van de verdachte, vlak voordat hij met zijn moeder en haar neef naar het pannenkoekenhuis ging, heeft de verdachte geen gevolg aan deze gedachten gegeven. De tweede keer -enkele uren na de eerste keer- kon de verdachte zijn gedachten niet verzetten en kon hij hieraan geen weerstand meer bieden. Dat de verdachte heeft verklaard dat hij zijn achterneef [getuige] in eerste instantie zou hebben gevraagd om zijn moeder te doden, wordt niet ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier. Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij zoiets niet heeft gehoord. Ook kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat de verdachte in de periode voorafgaand aan de dag van het delict het vooropgezette plan zou hebben gehad om zijn moeder om het leven te brengen. Getuigen verklaren wel dat de verdachte zich raar gedroeg, maar nergens blijkt uit dat hij gedachten heeft gehad om zijn moeder te vermoorden of dat er sprake is van omstandigheden dat hij bijvoorbeeld een wapen had gepakt.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet eenduidig worden vastgesteld hoe lang het tijdsverloop is geweest tussen besluit en uitvoering van het delict. Weliswaar kan op basis van het dossier worden aangenomen dat het om enkele minuten ging, maar een exacte tijdsindicatie is er niet tussen de gedachte van de verdachte dat zijn moeder dood moest en het moment dat hij haar ook daadwerkelijk doodde. Dit betekent dat ook niet kan worden vastgesteld of dit tijdsverloop zolang is geweest dat het gelegenheid heeft gegeven tot beraad. De rechtbank acht het, mede gelet op de psychotische toestand (met een volgens de deskundigen van het PBC volledig gestoorde realiteitstoets) van de verdachte, voldoende aannemelijk dat dit niet het geval is geweest.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijsmateriaal voorhanden is om te komen tot het bewijs van voorbedachte raad, zodat de verdachte van het primair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het tenlastegelegde bewezen, zoals is weergegeven onder het kopje ‘De bewezenverklaring’.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
subsidiair
op 29 augustus 2020 in de gemeente Venlo [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, (telkens) met een mes in het lichaam te steken en de nek van die [slachtoffer] door te snijden en de borstkas van die [slachtoffer] open te snijden/klieven en (vervolgens) het hart en een long uit het lichaam van die [slachtoffer] te trekken/verwijderen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Volgens de officier van justitie is sprake van culpa in causa, omdat de verdachte een verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan van de bij hem vastgestelde psychose. Hoewel uit het gedragsdeskundigenonderzoek niet volledig duidelijk is geworden wat de onderliggende problematiek is van de verdachte, of hij schizofreen is of mogelijk een voor psychoses gevoelige persoonlijkheidsstructuur heeft, kan volgens de officier van justitie gesteld worden dat de factoren die bijgedragen zullen hebben tot het ontstaan van een psychose, factoren waren waar de verdachte zelf invloed op had. Uit het dossier volgt dat de verdachte zich in de voorafgaande periode van het delict niet goed voelde, zich isoleerde, mediteerde op een extreme manier en niet of nauwelijks at. Na het nemen van truffels enkele dagen voor het delict had hij stemmen in zijn hoofd, had hij religieuze hallucinaties, was hij in zijn beleving een onderdeel van een test en werd hij blootgesteld aan allerlei beproevingen. Desondanks ging de verdachte de dagen daarna door met blowen, zelfs nog op de avond voor het delict. Nergens in deze periode heeft de verdachte hulp gezocht. Hij heeft zelfs keuzes gemaakt die de effecten alleen maar versterkten. De officier van justitie is van mening dat de verdachte onder deze omstandigheden strafrechtelijk verantwoordelijk moet worden gehouden voor zijn daad en de gevolgen daarvan, omdat hij de psychotische toestand waarin hij het delict pleegde mede aan zichzelf te wijten heeft. De verdachte is derhalve strafbaar.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht -onder verwijzing naar de rapportage van het PBC- de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de eigen schuld, die uit het middelengebruik zou bestaan, er niet is, dan wel onvoldoende is om af te wijken van het advies van de deskundigen van het PBC strekkende tot het geheel ontoerekeningsvatbaar verklaren van de verdachte. Daartoe wordt ten eerste aangevoerd dat blijkt dat de verdachte de middelen nam terwijl hij langdurig geïsoleerd was, overmatig was gericht op meditatie en enorm was afgevallen. Daarnaast is de werking van de middelen in tijd beperkt, was op geen enkele wijze voorzienbaar dat dit zou gebeuren en had de verdachte dit ook niet moeten voorzien. Bovendien volgen geen aanwijzingen uit het dossier waaruit blijkt dat de verdachte op enige wijze wist wat hem zou gebeuren of dat hij op de hoogte was van de risico’s. Tot slot is door hulpverleners tegen de verdachte nooit gezegd dat hij deze middelen niet mocht gebruiken.
Kortom, er blijkt onvoldoende dat de psychose van de verdachte voornamelijk is geluxeerd door middelengebruik. Dit is mogelijk het geval, maar zelfs dan kan niet gesproken worden van enige mate van verwijtbaarheid gezien de omstandigheden. Het drugsgebruik staat gezien deze geschetste omstandigheden niet in de weg aan het aannemen van gehele ontoerekeningsvatbaarheid. De verdachte moet worden ontslagen aan alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling of de verdachte strafbaar is, heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportage van het PBC van 26 april 2021 en op de overige inhoud van het dossier.
Uit de rapportage van het PBC blijkt dat bij de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ernstige psychotische toestand. De deskundigen komen tot de conclusie dat de verdachte het ten laste gelegde volledig onder invloed van zijn psychotische toestand moet hebben gepleegd. Zij adviseren de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
Niettemin kan een delict aan een verdachte worden toegerekend als de opgetreden psychose aan het handelen van de verdachte zelf te wijten is geweest, zo volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC3797) en recentelijk, 30 juni 2020 bevestigd (ECLI:NL:HR:2020:1073).
Uit de rapportage van het PBC komt naar voren dat de verdachte een, over het geheel genomen, gemiddeld intelligente man is die eind augustus 2020 voor het eerst in een ernstige psychose raakte. Deze psychose, ging vooral gepaard met paranoïde-, grootheids-, religieuze en betrekkingswanen. Hoewel de psychose zeer waarschijnlijk in gang is gezet door de combinatie van langdurig overmatig cannabisgebruik en eenmalig truffelgebruik, lijkt het ontstaan hiervan niet los gezien te kunnen worden van de langdurige isolatie, het bovenmatige mediteren en het sterke afvallen in de voorgaande weken.
Voor de beantwoording van de vraag of de verdachte door het gebruik van cannabis en truffels, in combinatie met afzonderen, afvallen en mediteren, verwijtbaar heeft bijgedragen aan het optreden van de psychose, acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Uit het dossier volgt dat er sprake is van langdurig en nagenoeg dagelijks gebruik van softdrugs door de verdachte. Daarnaast heeft de verdachte de week voorafgaande aan het delict truffels gebruikt. Uit onderzoek in het bloed van de verdachte na zijn aanhouding blijkt dat daarvan geen sporen worden aangetroffen. Uit het onderzoek naar de door de verdachte gebruikte -overigens legaal verkrijgbare- truffels blijkt verder dat deze geen sterke werking hebben en dat de werking van deze truffels doorgaans maximaal 24 uur is.
De verdachte heeft verklaard dat hij door omstandigheden (verhuizing naar Den Haag, coronamaatregelen, tijdelijk stopzetten studie) steeds meer op zichzelf was en zich veel bezig hield met mediteren. Hij is in de afgelopen periode afgevallen. Deze verklaring vindt bevestiging in de verklaringen van zijn zus en vriend [persoon 2] .
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze gedragingen al dan niet in combinatie met elkaar verwijtbaar handelen opleveren. Nog daargelaten of er al sprake is van mogelijk verwijtbaar handelen, stelt de rechtbank voorop dat aan culpa in causa in de weg staat dat het noodzakelijke oorzakelijke verband tussen voormeld handelen van verdachte en het ontstaan van de psychose niet onomstotelijk is vastgesteld. De PBC-deskundigen concluderen “slechts” tot een grote mate van waarschijnlijkheid.
In dit verband acht de rechtbank tevens het navolgende van belang.
Op 30 augustus 2020 wordt de verdachte tijdens zijn opname in het ziekenhuis beoordeeld door een psychiater. De psychiater stelt op dat moment bij de verdachte een psychotisch toestandsbeeld vast. De onderliggende pathologie is nog onduidelijk.
In het NIFP-consult dat op 3 september 2020 plaatsvindt, wordt door de psychiater geconcludeerd dat er sterke aanwijzingen zijn voor het bestaan van een psychotisch toestandsbeeld, maar tevens dat het nog onduidelijk is in welk kader dit bestaat. Er kan sprake zijn van een psychotisch beeld als gevolg van middelengebruik, maar een primair psychotische stoornis kan volgens de psychiater ook zeker niet worden uitgesloten. Volgens de psychiater dient dan ook verdere diagnostiek plaats te vinden.
In het PBC wordt vervolgens uitvoerig onderzoek verricht en tenslotte geconcludeerd:
Of deze psychose tevens een uiting is van onderliggende schizofrenie, kan op dit moment niet met zekerheid worden vastgesteld, maar ook niet worden uitgesloten. Mogelijke aanwijzingen vormen de ‘knik’ in zijn ontwikkeling en het feit dat hij veel negatieve symptomen vertoond (zoals afvlakking van emoties, energieverlies, afname van initiatieven, sociale geremdheid en isolatie). Deze symptomen kunnen samenhangen met antipsychotische medicatie maar ook met persoonlijkheidskenmerken. Het toekomstig beloop zal uitwijzen wat de precieze oorsprong hiervan is.
Gelet op al het voorafgaande kan er naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer van worden uitgegaan dat de opgetreden psychose overwegend het rechtstreekse gevolg was van een omstandigheid die de verdachte zelf -verwijtbaar- in het leven heeft geroepen. De rechtbank volgt dan ook de conclusie van de deskundigen van het PBC dat het tenlastegelegde in het geheel niet aan de verdachte kan worden toegerekend.
Het vorenstaande brengt mee dat de verdachte niet strafbaar is, nu het bewezenverklaarde feit hem wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend. De rechtbank zal de verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De maatregel

6.1
Inleiding
Nu de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, kan hem voor de levensberoving van [slachtoffer] geen (gevangenis)straf worden opgelegd. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of een maatregel aan de verdachte kan worden opgelegd en zo ja, welke.
6.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Zij vordert aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, met aftrek van het voorarrest en een terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege. De officier van justitie heeft bij het formuleren van haar strafeis rekening gehouden met de ernst en aard van het feit, de impact van dit feit op de omgeving van het slachtoffer, het blanco strafblad en de gevolgen die het feit voor de verdachte zelf heeft gehad.
Een TBS met voorwaarden acht de officier van justitie niet toereikend nu de ernst van het basisdelict een contra-indicatie vormt voor het opleggen van een TBS met voorwaarden. De verdachte is immers in staat gebleken extreem gewelddadig te handelen. Bovendien dient bij een delict als de onderhavige vanuit een maatschappelijke verantwoordelijkheid geen enkel risico op recidive te worden geaccepteerd. Daarnaast is op dit moment geen enkele inschatting te maken of de termijn van de TBS met voorwaarden die gemaximeerd is tot de duur van 9 jaar toereikend zal zijn.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om aan de verdachte op te leggen de maatregel van TBS met voorwaarden. Gezien het huidige functioneren van de verdachte, het lage recidiverisico en de vastgestelde pathologie is een TBS met dwangverpleging niet geïndiceerd. De verdachte kan worden behandeld in een FPA/FPK en dat kan plaatsvinden binnen de kaders van een TBS met voorwaarden. De verdachte is bereid zich aan alle voorwaarden te houden.
De verdediging verzoekt de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren ex. artikel 38 lid 6 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) en de voorlopige hechtenis op te heffen, zodat de verdachte per direct in de FPK Inforsa te Amsterdam kan worden opgenomen. Een zo snel mogelijke behandeling komt zowel de verdachte als de samenleving immers ten goede.
Tot slot verzoekt de verdediging aan de verdachte op te leggen de vrijheidsbeperkende en gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna GVM) als bedoeld in artikel 38z Sr, zodat de verdachte ook na zijn TBS begeleid kan worden indien dat nodig blijkt te zijn.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
De avond van 29 augustus 2020 heeft het leven van velen volledig veranderd. Gedreven door een psychose, in de overtuiging dat hij in een ‘Gotcha’ game zat en dat zijn moeder dood moest om te voorkomen dat het universum tot stilstand zou komen, pakte de verdachte een mes en doodde zijn moeder. Hij verminkte haar om er zeker van te zijn dat zij niet meer in leven was. Hij stak meermalen met een mes in het lichaam van zijn moeder, sneed haar nek door en de borstkast open en haalde vervolgens meerdere organen uit het lichaam. Vervolgens heeft hij -vanuit dezelfde psychotische beleving- getracht zichzelf te verminken. Een van de politiemensen heeft de verwonding in de hals van de verdachte dichtgehouden om te voorkomen dat hij zelf het leven zou laten.
Voor de achterneef, de buurtgenoten, alsook de politieagenten en ambulancemedewerkers die ongewild (directe) ooggetuigen zijn geweest, is dit een schokkende ervaring geweest, zo blijkt uit hun verklaringen. Een gebeurtenis als deze brengt gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de samenleving.
De verdachte heeft daarnaast groot verdriet toegebracht aan zijn broer [nabestaande 3] , zijn zus [nabestaande 1] , zijn stiefvader en de overige familieleden. Uit de verklaringen van de nabestaanden komt [slachtoffer] naar voren als een warme, liefdevolle, zorgzame en betrokken vrouw met een groot verantwoordelijkheidsgevoel. Zij zullen allemaal de rest van hun leven geconfronteerd blijven met niet alleen het gemis, maar ook met de wijze waarop zij hen is ontnomen. Hoe moeilijk dit is, is door verdachtes zus ter zitting treffend verwoord: ‘Mijn moeder had er nog moeten zijn. Niet alleen voor de grote gebeurtenissen die nog gaan volgen in mijn leven, maar juist de kleine dingen die altijd zo vanzelfsprekend waren’. Anderzijds geeft zij ook aan dat ook haar broertje een moeder is verloren en dat zij haar broertje niet ziet als dader, want ‘als hij ook maar een fractie aanwezig was geweest op dat moment, was dit nooit gebeurd’. Ook de stiefvader van de verdachte heeft ter zitting verwoord welke impact het verlies van zijn vrouw heeft op zijn leven en dat van zijn gezin. Het is volgens hem niet te bevatten dat het leven van zijn vrouw is beëindigd door wat zijzelf met liefde heeft grootgebracht.
De verdachte zal moeten leven met het feit dat zijn gedrag heeft geleid tot de dood van zijn moeder. Hij is nog jong en zal de rest van zijn leven door moeten met de gedachte dat hij, door zijn handelen, geen moeder meer heeft, met wie hij een goede en innige band had.
Zoals hiervoor is overwogen is de bewezenverklaarde doodslag strafrechtelijk niet aan de verdachte toe te rekenen, omdat hij in een ernstige psychotische toestand verkeerde, waarvan het ontstaan hem niet kan worden verweten. Er kan aan hem daarom geen straf worden opgelegd. Wel kan de rechtbank een maatregel opleggen, om te voorkomen dat de verdachte opnieuw strafbare feiten pleegt.
Uit de rapportage van het PBC volgt dat wanneer de verdachte opnieuw psychotisch zou worden, moet worden uitgegaan van een verhoogde kans op ernstig gewelddadig gedrag. De deskundigen menen dat de verdachte vooralsnog moet worden beschouwd als kwetsbaar voor psychoses, ook al staat nog niet vast of hij schizofrenie heeft dan wel een voor psychoses gevoelige persoonlijkheidsstructuur. Aangenomen moet worden dat de kans op nieuwe psychoses -en daarmee ook het recidiverisico- toeneemt bij hernieuwd middelengebruik en het niet innemen van antipsychotische medicatie. Gelijktijdige isolatie, een bovenmatige gerichtheid op spiritualiteit/meditatie en mogelijk ook gedurende langere tijd afvallen versterken dit effect. De deskundigen schatten het recidiverisico als matig in, met name in de situatie dat de verdachte in een psychotische toestand verkeert.
Om de kans op herhaling van gewelddadig gedrag te doen verminderen, is het volgens de deskundigen van het PBC noodzakelijk dat de verdachte langdurig in psychiatrische zorg, behandeling en begeleiding blijft, zodat nieuwe psychoses kunnen worden voorkomen en
-indien zij toch optreden- zo snel mogelijk worden herkend en behandeld. Het evalueren, aanpassen en continueren van de antipsychotische medicatie, zo mogelijk in depotvorm, is hierbij vooralsnog een vereiste, alsook het toezien op abstinentie van alcohol en drugs. Verder is het volgens de deskundigen nodig dat de verdachte en zijn omgeving psycho-educatie krijgen, dat er een nauwkeurige delictanalyse plaatsvindt, dat een signaleringsplan en terugvalpreventieplan worden opgesteld, dat zijn copingvaardigheden worden uitgebreid en dat de verdachte -in de fase van de resocialisatie- geholpen wordt bij het inrichten van zijn leven voor wat betreft opleiding of werk, huisvesting en het uitbreiden van zijn sociale netwerk, ook om sociale isolatie te voorkomen. Het beschreven traject dient te starten met een opname in een forensische kliniek, met daarna een ambulant vervolg. Bij het klinische deel wordt het beveiligingsniveau van een forensisch psychiatrische kliniek (hierna: FPK) toereikend geacht voor de verdachte, gelet op zijn risicoprofiel. Volgens de deskundigen kan dit het beste gerealiseerd worden binnen het kader van een TBS met voorwaarden. De verdachte heeft toegezegd te zullen meewerken aan een dergelijk kader en de voorwaarden te zullen naleven.
Ook de reclassering acht de TBS-maatregel met voorwaarden uitvoerbaar. Op grond van de aard en ernst van de problematiek van de verdachte in relatie tot het plegen van delicten wordt de verdachte beschouwd als iemand die een plaatsing nodig heeft binnen een FPK alwaar er, na een aanvullend diagnostisch onderzoek inzake de mogelijke aanwezigheid van een schizofrene ontwikkeling dan wel een voor psychoses gevoelige persoonlijkheidsstructuur, er een afdoende behandeling gestart wordt al dan niet medicamenteus ondersteund, teneinde de kans op recidive te verminderen. De reclassering acht het advies van het PBC om de verdachte te plaatsen in een kliniek met een gemiddeld beveiligingsniveau, niveau 2, niet voldoende, omdat niet onwaarschijnlijk is dat de verdachte, als de ernst van het aan hem tenlastegelegde volledig tot hem doordringt, een depressie of een posttraumatische stress stoornis ontwikkelt. Naast de TBS met voorwaarden adviseert de reclassering in haar rapport aan de verdachte een GVM op te leggen conform artikel 38z Sr. Met deze maatregel kan de verdachte, na beëindiging van de TBS-maatregel, in een forensisch kader worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.
De verdachte kan worden geplaatst bij FPK Inforsa te Amsterdam.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk maakt. De rechtbank zal aan de verdachte de TBS-maatregel met voorwaarden opleggen. De pathologie van de verdachte, zijn huidige functioneren en de risico’s maken volgens de deskundigen van het PBC dat de oplegging van dwangverpleging niet noodzakelijk wordt geacht. De maatregel van TBS met voorwaarden is volgens hen afdoende om het recidiverisico in te perken. Daarnaast voldoet de TBS met voorwaarden aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit in relatie tot de problematiek zoals die op dit moment door de deskundigen bij de verdachte is geconstateerd. Hoewel het basisdelict zeer ernstig is, ziet de rechtbank hierin geen contra-indicatie voor het opleggen van een TBS met voorwaarden, zoals door de officier van justitie is gerequireerd.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele voorwaarden voor het opleggen van TBS met voorwaarden is voldaan. Bij de verdachte was tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit sprake van een ziekelijke stoornis. Daarnaast is sprake van een misdrijf waarop in de wet een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. Tevens eist de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel.
De rechtbank zal daarbij aan de verdachte de voorwaarden opleggen zoals opgenomen in het eerder genoemde reclasseringsrapport.
De rechtbank overweegt voorts dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom, na een eventuele omzetting, een periode van vier jaar te boven gaan.
Nu er, gelet op de inhoud van de rapportage van het PBC, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zal de rechtbank bevelen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank ziet ook aanleiding om naast de TBS aan de verdachte een GVM op te leggen in de zin van artikel 38z Sr. De rechtbank acht de oplegging van deze maatregel noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen. Door deze maatregel wordt het mogelijk dat de verdachte, na het beëindigen van de TBS-maatregel, langdurig kan worden ondersteund, begeleid en gemonitord door de reclassering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37a, 38, 38a, 38e, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart verdachte
niet strafbaarvoor het bewezenverklaarde en
ontslaatverdachte voor dit feit
van alle rechtsvervolging;

Maatregel

- gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte en stelt daarbij als
voorwaarden:
Bijzondere voorwaarden:
1. Veroordeelde houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door de aangewezen reclasseringsorganisatie en moet zich zo frequent melden als de reclassering dat nodig acht. Daarnaast werkt veroordeelde mee aan huisbezoeken door de reclassering.
2. Veroordeelde verblijft op FPK Inforsa of soortgelijke instelling en zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op en conformeert zich aan de geboden behandeling, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie.
3. Veroordeelde werkt mee aan het, indien nodig geacht, elektronisch toezicht met het doel zijn verlofbewegingen te monitoren.
4. Veroordeelde werkt, indien geïndiceerd, mee aan een plaatsing in een vervolgsetting, zoals een beschermd/begeleid wonen en zal zich aldaar houden aan de geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die aan hem gesteld worden.
5. Veroordeelde conformeert zich aan een ambulante (vervolg)behandeling bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling, na het afronden van klinische opname, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie.
6. Veroordeelde zal niet van verblijfplaats veranderen dan na overleg met en instemming van zijn behandelaren en de reclassering.
7. Veroordeelde zal niet zonder toestemming van zijn begeleiders en/of de reclassering zijn werkuren bij het dagbestedingtraject veranderen.
8. Veroordeelde zal geen omgang hebben met personen die zijn resocialisatie in gevaar (kunnen) brengen en stelt zich open op, inzake het aangaan van nieuwe relaties of bestaande relaties en heeft geen bezwaar dat deze op 'gepaste en discrete' wijze door de reclassering worden gescreend.
9. Veroordeelde zal zich onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet onttrekken aan controles hierop.
10. Veroordeelde geeft inzicht in zijn financiën als daarom verzocht wordt en accepteert hiervoor begeleiding.
11. Veroordeelde zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren.
12. Veroordeelde werkt, in het geval van een door de reclassering en behandelaren geïndiceerde crisissituatie, mee aan een tijdelijke terugplaatsing in de gesloten unit van de FPA of een soortgelijke instelling.
13. Veroordeelde werkt mee aan een Ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) bij een nader te indiceren klinische behandelsetting, ook als dit betekent een time-out opname van maximaal tweemaal een periode van zeven weken. Daarnaast worden er binnen het FPT afspraken gemaakt (na een klinisch traject) inzake onder andere tijdelijke crisisopvang.
Algemene voorwaarden14. Veroordeelde pleegt geen strafbare feiten.
15. Veroordeelde geeft toestemming aan de reclassering tot het opvragen en uitwisselen van informatie aan alle instellingen die zij relevant achten en die van belang zijn voor een goede behandeling c.q. begeleiding in het kader. Tevens verleent hij zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier en verleent hij ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, of biedt ter inzage een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan.
16. Veroordeelde geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt.
17. Tijdens de gehele TBS maatregel is het voor veroordeelde niet toegestaan om zich buiten het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden te begeven.
  • geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
  • legt de verdachte tevens op de

Voorlopige hechtenis

-
heft opde
voorlopige hechtenismet ingang van het moment dat opname bij FPK Inforsa of (soortgelijke) instelling van behandeling gerealiseerd is.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.M. van den Hombergh, voorzitter, mr. V.P. van Deventer en mr. S.A.M.C. van de Winkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Zijlstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juli 2021.
Buiten staat
Mr. M.H.M. van den Hombergh is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 29 augustus 2020 in de gemeente Venlo [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes in het lichaam te steken en/of de nek van die [slachtoffer] door te snijden en/of de borstkas van die [slachtoffer] open te snijden/klieven en/of (vervolgens) het hart en/ of een long uit het lichaam van die [slachtoffer] te trekken/verwijderen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 augustus 2020 in de gemeente Venlo [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) met een mes in het lichaam te steken en/of de nek van die [slachtoffer] door te snijden en/of de borstkas van die [slachtoffer] open te snijden/klieven en/of (vervolgens) het hart en/of een long uit het lichaam van die [slachtoffer] te trekken/verwijderen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het (digitale) proces-verbaal van politie eenheid Limburg, District Noord- en Midden-Limburg, basisteam Venlo/Beesel, proces-verbaalnummer PL2300-2020139195, gesloten d.d. 10 december 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 796.
2.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 1 juli 2021.
3.Proces-verbaal van bevindingen van [persoon 1] d.d. 30 augustus 2020, pagina 89-92.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 30 augustus 2020, pagina 519-524.
5.Het geschrift, inhoudende het schouwverslag van GGD Limburg-Noord, d.d. 29 augustus 2020, pagina 155-157.
6.Het geschrift, inhoudende het voorlopig sectierapport van het NFI, d.d. 2 september 2020, pagina 248-251.
7.Het geschrift, inhoudende het Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, door het NFI d.d. 9 september 2020, pagina 260-274.