Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Waar het in deze zaak om gaat
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
5.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
6.Beslissing
30 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1992, heeft op 9 juni 2017, na het gebruik van amfetamine en wodka, een psychotische stoornis ontwikkeld. Tijdens deze psychose heeft hij geprobeerd een medebewoner, [betrokkene 1], van het leven te beroven door hem met een mes te steken. Daarnaast heeft hij brand gesticht in de woning waar hij verbleef, wat levensgevaar voor anderen heeft veroorzaakt, en heeft hij vernielingen gepleegd aan een woning en een auto. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet strafbaar was omdat hij handelde vanuit een acute psychose, maar het hof oordeelde dat de feiten in verminderde zin aan de verdachte konden worden toegerekend. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk was, maar in verminderde mate. De Hoge Raad vernietigde echter de uitspraak van het hof voor wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf en de toepassing van vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel, en bepaalde dat gijzeling van gelijke duur kan worden toegepast. De opgelegde gevangenisstraf werd verminderd van zes jaren naar vijf jaren en acht maanden.