ECLI:NL:RBLIM:2021:5309

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2021
Publicatiedatum
1 juli 2021
Zaaknummer
03.258244.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Maastricht met toewijzing schadevergoeding

Op 30 juni 2021 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 oktober 2020 in Maastricht heeft geprobeerd om een slachtoffer te doden door hem meermalen met messen te steken. De verdachte, geboren in 1993 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was op het moment van de feiten gedetineerd in P.I. Sittard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vol opzet handelde, maar dat voorbedachten rade niet bewezen kon worden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan poging tot doodslag. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 6 jaren geëist, wat de rechtbank ook heeft opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer, die blijvende letsels heeft opgelopen. Daarnaast is er een schadevergoeding van 5.100 euro toegewezen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook beslist over het beslag van in beslag genomen voorwerpen, waaronder de messen die door de verdachte zijn gebruikt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/258244-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 juni 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in P.I. Sittard te Sittard.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.F. Driessen, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 juni 2021. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte heeft geprobeerd om [slachtoffer] te vermoorden door hem meermalen met messen te steken. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het opzettelijk en met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot moord. Uit de uiterlijke verschijningsvorm van verdachtes handelen blijkt dat hij boos opzet had op de dood van aangever. Hij heeft aangever immers met twee messen aangevallen terwijl hij riep dat hij hem zou doden en heeft hem proberen te raken waar hij maar kon. Daardoor heeft aangever onder andere een lange, diepe snijwond in zijn gezicht opgelopen. De verdachte heeft daarbij gehandeld met voorbedachten rade omdat hij zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden over het door hem genomen besluit om aangever van het leven te beroven. Dat blijkt uit de omstandigheid dat voorafgaand aan de ten laste gelegde poging tot moord op dezelfde plaats een conflict heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en aangever, waarna de verdachte weg is gegaan en ten minste een kwartier later met twee messen in zijn handen is teruggekeerd naar aangever en hem vervolgens meermalen heeft gestoken. Van enige contra-indicaties voor de aanwezigheid van voorbedachten rade is niet gebleken.
Aan de verdachte komt geen beroep toe op noodweer, dan wel noodweerexces, omdat hij niet in een noodweersituatie heeft verkeerd. De verdachte was immers de agressor die als eerste de confrontatie met aangever is aangegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Aangever heeft de verdachte als eerste aangevallen en de verdachte heeft zich daar vervolgens tegen verdedigd. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat sprake is van noodweerexces.
Daarnaast heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit voor de ten laste gelegde voorbedachten rade omdat de verdachte heeft gehandeld in een plotselinge gemoedsopwelling en niet op basis van een vooraf bedacht plan. De verdachte heeft zich enkel verdedigd en messen van aangever afgepakt. Hij heeft zelf geen messen meegenomen en hij is aangever niet direct met twee messen te lijf gegaan. Het conflict is pas geëscaleerd nadat de verdachte alweer enige tijd bij aangever in de buurt was.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 14 oktober 2020 ontving de politie omstreeks 22:35 uur een melding dat er een schermutseling tussen drie jongens plaatsvond bij De Griend te Maastricht. Eén van deze jongens zou daarbij in het gezicht zijn gestoken. Ter plaatste heeft de politie een persoon op de grond aangetroffen met bebloede handen en een grote snijwond op zijn rechterwang. De jongen had een zwarte jas aan met diverse scheuren waaruit stukjes vulling kwamen. [2] Nadat de jongen naar het ziekenhuis was gebracht bleek dat dit [slachtoffer] betrof. [3]
De politie heeft van de melder een signalement en een mogelijke vluchtroute van de dader verkregen en is naar hem op zoek gegaan. Vervolgens is de verdachte aangehouden omdat hij aan het signalement voldeed en zich op de mogelijke vluchtroute bevond. [4]
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van poging tot moord, dan wel doodslag. Op
14 oktober 2020 zat hij ’s avonds bij een brug in Maastricht. Omstreeks 23:00 uur (de rechtbank begrijpt 22:00 uur) kwamen twee onbekende mannen naar hem toe. Eén van de mannen sprak aangever aan en vroeg hem om bier, waarop aangever antwoordde dat de man voor zijn eigen bier moest zorgen. De man werd vervolgens boos en schold aangever uit. Nadat aangever hem had gevraagd om met rust gelaten te worden zei de man dat aangever moest wachten en dat hij terug zou komen. De man is vervolgens weggegaan en even later weer teruggekomen. Hij had toen een groot en een klein mes in zijn handen. Aangever rende weg, maar de man achtervolgde hem en maakte met de messen stekende bewegingen in zijn richting. Aangever probeerde de messteken af te weren met zijn handen. Op een gegeven moment voelde hij pijn aan zijn linker ringvinger en even later ook aan zijn rechter wijsvinger en aan zijn linker bovenarm. Aangever dacht dat de man hem wilde doden. Aangever voelde plotseling een hevige pijn aan de rechter kant van zijn lip en wang. Hij voelde dat er een flinke snee in zijn wang zat en dat zijn wang en lip uit elkaar hingen. Hij voelde dat hij bloed verloor. Aangever werd licht in zijn hoofd en viel op de grond. In zijn ooghoek zag hij dat de man aanstalten maakte om hem weer te steken. De tweede man zei toen dat het genoeg was geweest. Aangever is buiten westen geraakt en weer bij zijn positieven gekomen toen de politie en de ambulance waren gearriveerd. [5] Later heeft aangever [slachtoffer] tegenover de politie verklaard dat de aanvaller tussen de eerste en tweede confrontatie ongeveer 20 minuten weg is geweest. [6]
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij die avond bij aangever was. Op enig moment kwam ene [verdachte] bij hen en er vond vervolgens een ruzie plaats tussen [verdachte] en aangever. De getuige probeerde de ruzie te stoppen. [verdachte] zei toen dat aangever op hem moest wachten als hij een man was en liep vervolgens richting het asielzoekerscentrum. Tien tot vijftien minuten later kwam [verdachte] terug met een vleesmes. Hij was heel opgefokt en ontzettend boos en viel aangever aan. De getuige probeerde dit te voorkomen door tussen hen in te springen. [verdachte] heeft op een gegeven moment tegen aangever geroepen dat hij hem zou doden. [7]
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een jongen naar twee andere jongens toe fietste. De jongen op de fiets had een glazen fles vast en sloeg daarmee in op één van de andere jongens. Kort daarna zag de getuige dat het slachtoffer aan kwam lopen en onder het bloed zat. Hij was bij zijn mond gestoken. [8]
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een jongen met een glazen flesje in de hand op een agressieve manier naar twee andere jongens fietste. De jongen duwde zijn fiets tegen een van de jongens en dreigde naar hem met het flesje. Het flesje viel vervolgens kapot maar de jongen raapte het weer op en dreigde er opnieuw mee. Daarna werd er heen en weer geduwd en maakte deze laatste jongen een zwaaiende beweging met dat flesje in de richting van één van die jongens, die hij moest hebben. Vervolgens bedreigde hij de jongen met een mes. Even later zag de getuige dat het slachtoffer de trap op liep en zijn wang open had. [9]
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij hoorde dat een flesje kapot viel en dat hij toen zag dat twee mannen ruzie maakten, het slachtoffer en de belager. Hij zag dat de belager een mes had. Bij het slachtoffer heeft hij geen mes of wapen gezien. Hij zag dat de belager meerdere steekbewegingen maakte in de richting van het slachtoffer. [10]
De verdachte heeft op de terechtzitting van 16 juni 2021 verklaard dat hij aangever die avond bij de brug tegen kwam, dat aangever hem uitschold en zijn overleden moeder beledigde en er toen tussen hen een conflict is ontstaan. Hij is vervolgens naar het asielzoekerscentrum gegaan en daar zag hij dat hij bebloed was. Daardoor werd hij boos op aangever en is hij teruggekeerd naar de plek waar hij eerder een conflict had met aangever om te laten zien wat aangever hem had aangedaan en om er rustig over te praten. Op die plek is vervolgens een gevecht ontstaan tussen hem en aangever. Daarna is hij weer vertrokken en even later door de politie aangehouden. [11]
Het letsel van [slachtoffer] is onderzocht door de forensisch arts M. van den Bongard. Op zijn rechter wang zat een snijwond van 7 à 8 centimeter lang vanuit de onderlip op ongeveer 1 centimeter afstand van de rechtermondhoek diagonaal naar beneden verlopend en eindigend halverwege de rechter onderkaak. Er waren 15 hechtingen zichtbaar. De plastisch chirurg heeft aan de forensisch arts laten weten dat de lip van aangever geheel doorgesneden was en dat de huid en de onderhuidse bindweefsellaag van de wang eveneens doorsneden waren. Volgens de chirurg is de genezingsduur van deze wond naar verwachting meerdere maanden en laat de wond mogelijk een blijvend litteken achter. Op de linker bovenarm van aangever zat op enkele centimeters boven de elleboog een puntvormige laesie met een doorsnede van 2 tot 3 millimeter en op zijn linker borsthelft lagen op enkele centimeters boven het borstbeen 2 laesies, een langwerpige met een lengte van ongeveer 1 centimeter en een puntvormige met een doorsnede van 1 à 2 millimeter. Op zijn rechter knie zat op de buitenzijde van zijn knieschijf een huidafwijking met een doorsnede van ongeveer een halve centimeter. De puntvormige laesies en de huidafwijking passen volgens de forensisch arts bij oppervlakkige steek- of prikverwonding en de langwerpige laesie past bij een onderhuidse bloeding. [12]
De politie heeft tussen de plaats waar de verdachte is aangehouden en de plaats waar
[slachtoffer] op de grond is aangetroffen twee messen gevonden en heeft daar foto’s van gemaakt. [13] Aangever [slachtoffer] heeft over één van deze foto’s verklaard dat daarop de messen staan afgebeeld die zijn aanvaller heeft gebruikt. [14] De messen betroffen een zwart vleesmes met een lemmet van ongeveer 20 centimeter en een zwart schilmes met een lemmet van ongeveer 7 centimeter. Beide messen zijn door de politie bemonsterd. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft de genomen monsters onderzocht en daarbij vastgesteld dat de monsters die zijn genomen van het lemmet van het vleesmes, het lemmet van het schilmes en het heft van het schilmes DNA-mengprofielen bevatten die afkomstig kunnen zijn van minimaal 2 personen, waaronder de verdachte en aangever [slachtoffer] . [15] Daarnaast is uit forensisch onderzoek gebleken dat de jas van aangever diverse beschadigingen bevatte, 20 aan de voorkant en 9 aan de achterkant. [16]
Kwalificatie van verdachtes handelen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij aangever [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade meermaals met messen in het hoofd en lichaam heeft gestoken, en dat die handelingen dienen te worden gekwalificeerd als een poging tot moord. De rechtbank dient daarom eerst te beoordelen of de verdachte aangever met opzet heeft gestoken, en indien dat het geval is, waar verdachtes opzet op was gericht.
De verdachte heeft aangever meermaals met twee messen gestoken en daarbij geroepen dat hij hem dood zou maken. Uit het grote aantal beschadigingen van de jas van aangever blijkt dat de verdachte hem zeer vaak heeft gestoken. Daarbij heeft aangever onder andere oppervlakkige steekwonden op zijn linker borsthelft en zijn linker bovenarm en een grote snijwond op zijn rechter wang opgelopen. De lip van aangever was geheel doorgesneden en de huid en de onderhuidse bindweefsellaag van zijn wang waren doorsneden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als handelingen gericht op het doden van aangever. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in het bovenlichaam en in de nabijgelegen hals vitale organen bevinden, waaronder diverse slagaders, die hadden kunnen worden geraakt. Wanneer deze organen door een messteek worden geraakt, kan dit leiden tot de dood. De omstandigheid dat de verdachte aangever veelvuldig met de twee messen heeft gestoken heeft voornoemd risico op fatale gevolgen bovendien vergroot. De verdachte had dan ook vol opzet op het doden van aangever.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om aangever [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven.
Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om, in dit geval, aangever te doden en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761).
Na afloop van het eerste conflict tussen de verdachte en aangever heeft de verdachte gezegd dat hij terug zou komen en dat aangever op hem moest wachten. Vervolgens is aangever weg gegaan en ten minste een kwartier later bewapend met een glazen fles en twee messen teruggekeerd naar de plek waar aangever zich nog steeds bevond. Bij aankomst had de verdachte in eerste instantie een glazen fles vast waarmee hij aangever heeft bedreigd en richting aangever heeft geslagen. Nadat deze fles kapot is gevallen heeft de verdachte geprobeerd om aangever te doden door hem opzettelijk veelvuldig met de twee messen te steken.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte voorafgaand aan het steken van aangever voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad vanaf het moment dat hij is weggegaan bij aangever en weer is teruggekomen, wat een belangrijke aanwijzing vormt dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank ziet echter een contra-indicatie in de omstandigheid dat de verdachte, nadat hij was teruggekeerd, aangever eerst alleen heeft bedreigd en geslagen met een glazen fles, en dat hij pas daarna met de messen op aangever is gaan insteken, waarbij hij heeft geroepen “ik steek je dood”. Uit het feit dat de verdachte niet onmiddellijk gebruik heeft gemaakt van de twee messen die hij bij zich had toen hij terug kwam op de plaats delict, maar eerst gebruik heeft gemaakt van de glazen fles om te dreigen en te slaan, leidt de rechtbank af dat de verdachte niet heeft gehandeld vanuit een vooraf genomen besluit om aangever te doden, maar dat het gebruik van de messen door hem het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank is van oordeel dat aan deze contra-indicatie een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat de verdachte is weggegaan en ongeveer 20 minuten later is teruggekomen en - kennelijk - tijd en gelegenheid heeft gehad voor beraad en bezinning op zijn voorgenomen daad. Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van de hem (primair) ten laste gelegde poging tot moord.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit verdachtes verklaring blijkt dat aangever hem als eerste met messen heeft aangevallen en dat hij daarop zichzelf heeft verdedigd, onder andere door de messen van aangever af te pakken. Dat aangever de messen heeft vastgehad blijkt uit het feit dat op het heft van het schilmes DNA van aangever is aangetroffen. De omstandigheid dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van aangever te verwachten was staat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet in de weg aan een beroep op noodweer, aldus de raadsvrouw. De verdachte kon daarnaast op het moment dat hij door aangever werd aangevallen niet anders handelen en kon zich niet aan het conflict onttrekken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er sprake is van noodweerexces. De verdachte heeft zichzelf verdedigd tegen de aanval van aangever en daarbij disproportioneel gehandeld als gevolg van een door die aanval veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte degene is die als eerste de confrontatie met aangever heeft opgezocht. Uit de verklaringen van aangever en de getuige [getuige 1] volgt immers dat de verdachte met twee messen naar aangever is gegaan en hem daarmee heeft bedreigd en gestoken. De rechtbank acht de verklaring van de getuige [getuige 1] geloofwaardig nu deze kort na de steekpartij is afgenomen en op essentiële punten overeenkomt met de verklaring van aangever, waaronder dat de verdachte tegen aangever heeft gezegd dat hij op hem moest blijven wachten en dat hij vervolgens weg is gegaan. Daarnaast komt de verklaring van [getuige 1] op essentiële punten overeen met de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 3] , waaronder dat de verdachte kort voor de steekpartij een of meerdere messen in zijn handen had. Alle getuigen duiden de verdachte als de agressor. Geen getuige heeft verklaard dat aangever degene is geweest die de confrontatie heeft opgezocht.
De omstandigheid dat op het heft van het schilmes zowel DNA van de verdachte als van aangever is aangetroffen rechtvaardigt niet de conclusie dat aangever dit mes bij het heft vast heeft gehad. Het DNA van aangever kan daar immers op terecht zijn gekomen doordat de verdachte aangever veelvuldig met dit mes tot bloedens toe heeft gestoken. Immers is niet vastgesteld of het aangetroffen DNA van de verdachte afkomstig is van bloed of van epitheel (huidcellen).
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen (het onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, wordt daarom verworpen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 14 oktober 2020 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat
opzet met messen in het gezicht en lichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende feit op:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog R.A. Sterk heeft een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte en van dat onderzoek gerapporteerd op 19 januari 2021. De psycholoog heeft echter geen conclusies aan dit onderzoek kunnen verbinden omdat de verdachte daar niet aan heeft willen meewerken.
Omdat er ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte (geheel) uitsluiten, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verdachte strafbaar is.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest. Zij heeft bij haar strafeis onder andere rekening gehouden met de ernst van het door haar bewezen geachte feit, te weten poging tot moord, waaruit volgens haar een bij de verdachte aanwezige gewelddadige mentaliteit blijkt, en daarmee gevaar voor recidive, de ernstige en blijvende gevolgen voor het slachtoffer, waaronder een blijvend ontsierend litteken in diens gezicht, en de omstandigheid dat de verdachte ten tijde van het feit slechts
3 maanden als asielzoeker in Nederland verbleef.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot de op te leggen straf. Zij heeft wel opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis bij vonnis bepleit.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
6.3.1
De straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer [slachtoffer] veelvuldig met twee messen te steken in diens bovenlichaam en gezicht. Op de bewuste avond is een conflict ontstaan tussen aangever en de verdachte. De aanleiding daarvan is niet geheel duidelijk geworden. Volgens de verdachte schold aangever hem uit en beledigde hij zijn overleden moeder, terwijl aangever heeft verklaard dat de verdachte boos is geworden omdat aangever hem geen bier wilde geven. De verdachte vond het na dit conflict in ieder geval nodig om zonder noemenswaardige reden aangever met twee messen van het leven proberen te beroven door hem veelvuldig met die messen te steken. Deze explosie van geweld rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. De rechtbank betrekt daarbij ook dat de steekpartij in de late avond heeft plaatsgevonden op een openbare plaats waardoor diverse omstanders daarvan getuige zijn geweest.
Door zijn handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het behoeft geen betoog dat het een grote impact heeft op personen wanneer zij slachtoffer worden van een potentieel dodelijke steekpartij. Dat het voorval een enorme impact heeft gehad op het slachtoffer en hij nog dagelijks de gevolgen daarvan ondervindt blijkt ook ondubbelzinnig uit wat het slachtoffer op de terechtzitting heeft uitgesproken. Het gezicht van aangever is letterlijk opengesneden vanaf zijn lip, dwars over zijn wang, die helemaal is doorgesneden. Aangever zal hier zijn leven lang een litteken aan overhouden dat hem aan deze avond herinnert.
Dit is dan ook een zeer ernstig feit dat bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving en waarbij in beginsel slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere jaren past.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn. Met name heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, de hoger beroepsinstantie van deze rechtbank. In de regel legt het hof voor een voltooide enkelvoudige doodslag geen lagere straf op dan een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. De rechtbank houdt vast aan dit uitgangspunt. Omdat in deze zaak sprake is van een poging, gaat de rechtbank uit van een gevangenisstraf van minimaal vijf jaren.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 26 mei 2021, waaruit blijkt dat hij in Nederland niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. Die omstandigheid is echter niet veelzeggend omdat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde slechts sinds 3 maanden in Nederland verbleef en niet bekend is of hij zich eerder in een ander land schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke feiten. Er zijn voorts geen strafverminderende omstandigheden gebleken.
Wel is er sprake van strafverzwarende omstandigheden, zoals de hiervoor reeds genoemde geringe aanleiding, de heftigheid van de geweldsexplosie op een openbare plaats en de blijvende gevolgen voor het slachtoffer. Daarbij komt nog dat de verdachte op geen enkel moment spijt heeft betuigd van zijn handelen en niet heeft willen meewerken aan een onderzoek naar zijn geestvermogens.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf van zes jaren, ondanks het feit dat zij tot een andere bewezenverklaring is gekomen, een passende straf en zal zij die ook opleggen.
Dit brengt mee dat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van 5.325,- euro ter zake van het bewezenverklaarde feit, bestaande uit 325,- euro materiële schade en 5.000,- euro immateriële schade. De materiële schade bestaat voorts uit de posten ‘kledij’ à 100,- euro en ‘herstel mobiele telefoon’ à 225,- euro.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel toewijsbaar is. Het toe te wijzen bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de officier van justitie heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op het door haar bepleite ontslag van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van 100,- euro en voor het overige niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, en dat de gevorderde immateriële schade op een aanzienlijk lager bedrag dient te worden vastgesteld.
De gevorderde schade voor het herstel van de telefoon dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat onvoldoende is onderbouwd dat deze schade een gevolg is van het ten laste gelegde feit. Subsidiair dient de benadeelde partij ten aanzien van deze schade niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat aanvullend onderzoek nodig is voor vaststelling van het vereiste causale verband tussen de schade aan de telefoon en het ten laste gelegde, wat een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is ten aanzien van de gevorderde materiële schade van oordeel dat de post ‘kledij’ à 100,- euro rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit veroorzaakte schade betreft, voldoende is onderbouwd en niet is betwist door de verdediging. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering voor zover deze ziet op de gevorderde post ‘herstel mobiele telefoon’ omdat niet is komen vast te staan dat deze schade een direct gevolg is van het bewezenverklaarde. Eventueel nader onderzoek naar dit causale verband zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De rechtbank komst aldus tot toewijzing van de gevorderde materiële schade tot een bedrag van 100,- euro, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De gevorderde vergoeding van de geleden immateriële schade is toewijsbaar op grond van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek, omdat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank acht de schade zoals door de benadeelde partij gevorderd voorts billijk en in overeenstemming met wat in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd. Zij zal de gevorderde immateriële schade dan ook geheel toewijzen en vermeerderen met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

8.Het beslag

De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag genomen aansteker dient te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende omdat de eigenaar daarvan niet bekend is. De in beslag genomen pet dient te worden teruggeven aan de eigenaar, te weten het slachtoffer [slachtoffer] , en de twee in beslag genomen messen dienen te worden onttrokken aan het verkeer omdat deze door de verdachte zijn gebruikt bij het ten laste gelegde feit.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal overeenkomstig de vordering van de officier van justitie beslissen omdat de eigenaar van de in beslag genomen aansteker niet bekend is, de in beslag genomen pet eigendom is van het slachtoffer [slachtoffer] en de in beslag genomen messen door de verdachte zijn gebruikt bij het bewezenverklaarde feit.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 6 jaren;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
De voorlopige hechtenis
-
wijst af het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
-
wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toeen veroordeelt de verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
te betalen
5.100,- euro,bestaande uit 100,- euro materiële schade en 5.000,- euro immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staatten behoeve van het slachtoffer,
    [slachtoffer], van
    5.100,- euro, bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf
14 oktober 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Beslag
- onttrekt aan het verkeer de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • mes (omschrijving: G-1359645, zwart, merk: Handy);
  • mes (Omschrijving: G-1359646, zwart, merk: J.A. Henckels In Ever);
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan het slachtoffer
[slachtoffer] :
- pet (omschrijving: G-1359809, opschrift Amsterdam);
- gelast de bewaring van het volgende in beslag genomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende:
- aansteker (omschrijving: G-1359801, zwart, merk: Bic wegwerp).
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.L. Kalsbeek, voorzitter, mr. A.P.A. Bisscheroux en
mr. C.G.A. Wouters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Hoelbeek, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2021.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 14 oktober 2020 in de gemeente Maastricht ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, met dat
opzet met (een) mes(sen) in het gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer]
heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2020 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer]
opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel,
te weten een snijwond in het gelaat (rechterwang), heeft toegebracht
door met (een) mes(sen) in het gezicht en/of lichaam van die [slachtoffer] te
steken en/of te snijden;
( art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie districtsrecherche Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer 2417-2020166323, gesloten d.d. 13 januari 2021 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 320.
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2020, pagina 78.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2020, pagina 227.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2020, pagina 80.
5.Proces-verbaal aangifte d.d. 15 oktober 2020, pagina’s 229 en 230.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2020, pagina 227.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 oktober 2020, pagina’s 247 tot en met 251.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 17 oktober 2020, pagina 275.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 oktober 2020, pagina’s 280 en 281.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 oktober 2020, pagina’s 269 en 270.
11.Proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juni 2021.
12.Het schriftelijke bescheid, zijnde een Forensisch medische letselrapportage zonder benoeming als gerechtelijk deskundige d.d. 28 december 2020, pagina’s 181 en 182.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 oktober 2020, pagina 83, in onderlinge samenhang bezien met de bij dit proces-verbaal gevoegde foto’s op de pagina’s 86 tot en met 91.
14.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 17 oktober 2020, pagina 243, in onderlinge samenhang bezien met de achter dit proces-verbaal gevoegde foto waarop twee messen staan afgebeeld.
15.Proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 2 november 2020, pagina’s 193 en 195, in onderlinge samenhang bezien met het schriftelijke bescheid, zijnde een door de NFI-deskundige K. Steensma opgesteld rapport DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in Maastricht op 14 oktober 2020 d.d. 21 december 2020, pagina’s 224 en 225.
16.Proces-verbaal forensisch onderzoek jas slachtoffer d.d.3 februari 2021, pagina’s 322 en 323.