3.3Het oordeel van de rechtbank
Op 14 oktober 2020 ontving de politie omstreeks 22:35 uur een melding dat er een schermutseling tussen drie jongens plaatsvond bij De Griend te Maastricht. Eén van deze jongens zou daarbij in het gezicht zijn gestoken. Ter plaatste heeft de politie een persoon op de grond aangetroffen met bebloede handen en een grote snijwond op zijn rechterwang. De jongen had een zwarte jas aan met diverse scheuren waaruit stukjes vulling kwamen.Nadat de jongen naar het ziekenhuis was gebracht bleek dat dit [slachtoffer] betrof.
De politie heeft van de melder een signalement en een mogelijke vluchtroute van de dader verkregen en is naar hem op zoek gegaan. Vervolgens is de verdachte aangehouden omdat hij aan het signalement voldeed en zich op de mogelijke vluchtroute bevond.
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van poging tot moord, dan wel doodslag. Op
14 oktober 2020 zat hij ’s avonds bij een brug in Maastricht. Omstreeks 23:00 uur (de rechtbank begrijpt 22:00 uur) kwamen twee onbekende mannen naar hem toe. Eén van de mannen sprak aangever aan en vroeg hem om bier, waarop aangever antwoordde dat de man voor zijn eigen bier moest zorgen. De man werd vervolgens boos en schold aangever uit. Nadat aangever hem had gevraagd om met rust gelaten te worden zei de man dat aangever moest wachten en dat hij terug zou komen. De man is vervolgens weggegaan en even later weer teruggekomen. Hij had toen een groot en een klein mes in zijn handen. Aangever rende weg, maar de man achtervolgde hem en maakte met de messen stekende bewegingen in zijn richting. Aangever probeerde de messteken af te weren met zijn handen. Op een gegeven moment voelde hij pijn aan zijn linker ringvinger en even later ook aan zijn rechter wijsvinger en aan zijn linker bovenarm. Aangever dacht dat de man hem wilde doden. Aangever voelde plotseling een hevige pijn aan de rechter kant van zijn lip en wang. Hij voelde dat er een flinke snee in zijn wang zat en dat zijn wang en lip uit elkaar hingen. Hij voelde dat hij bloed verloor. Aangever werd licht in zijn hoofd en viel op de grond. In zijn ooghoek zag hij dat de man aanstalten maakte om hem weer te steken. De tweede man zei toen dat het genoeg was geweest. Aangever is buiten westen geraakt en weer bij zijn positieven gekomen toen de politie en de ambulance waren gearriveerd.Later heeft aangever [slachtoffer] tegenover de politie verklaard dat de aanvaller tussen de eerste en tweede confrontatie ongeveer 20 minuten weg is geweest.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij die avond bij aangever was. Op enig moment kwam ene [verdachte] bij hen en er vond vervolgens een ruzie plaats tussen [verdachte] en aangever. De getuige probeerde de ruzie te stoppen. [verdachte] zei toen dat aangever op hem moest wachten als hij een man was en liep vervolgens richting het asielzoekerscentrum. Tien tot vijftien minuten later kwam [verdachte] terug met een vleesmes. Hij was heel opgefokt en ontzettend boos en viel aangever aan. De getuige probeerde dit te voorkomen door tussen hen in te springen. [verdachte] heeft op een gegeven moment tegen aangever geroepen dat hij hem zou doden.
De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een jongen naar twee andere jongens toe fietste. De jongen op de fiets had een glazen fles vast en sloeg daarmee in op één van de andere jongens. Kort daarna zag de getuige dat het slachtoffer aan kwam lopen en onder het bloed zat. Hij was bij zijn mond gestoken.
De getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat een jongen met een glazen flesje in de hand op een agressieve manier naar twee andere jongens fietste. De jongen duwde zijn fiets tegen een van de jongens en dreigde naar hem met het flesje. Het flesje viel vervolgens kapot maar de jongen raapte het weer op en dreigde er opnieuw mee. Daarna werd er heen en weer geduwd en maakte deze laatste jongen een zwaaiende beweging met dat flesje in de richting van één van die jongens, die hij moest hebben. Vervolgens bedreigde hij de jongen met een mes. Even later zag de getuige dat het slachtoffer de trap op liep en zijn wang open had.
De getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij hoorde dat een flesje kapot viel en dat hij toen zag dat twee mannen ruzie maakten, het slachtoffer en de belager. Hij zag dat de belager een mes had. Bij het slachtoffer heeft hij geen mes of wapen gezien. Hij zag dat de belager meerdere steekbewegingen maakte in de richting van het slachtoffer.
De verdachte heeft op de terechtzitting van 16 juni 2021 verklaard dat hij aangever die avond bij de brug tegen kwam, dat aangever hem uitschold en zijn overleden moeder beledigde en er toen tussen hen een conflict is ontstaan. Hij is vervolgens naar het asielzoekerscentrum gegaan en daar zag hij dat hij bebloed was. Daardoor werd hij boos op aangever en is hij teruggekeerd naar de plek waar hij eerder een conflict had met aangever om te laten zien wat aangever hem had aangedaan en om er rustig over te praten. Op die plek is vervolgens een gevecht ontstaan tussen hem en aangever. Daarna is hij weer vertrokken en even later door de politie aangehouden.
Het letsel van [slachtoffer] is onderzocht door de forensisch arts M. van den Bongard. Op zijn rechter wang zat een snijwond van 7 à 8 centimeter lang vanuit de onderlip op ongeveer 1 centimeter afstand van de rechtermondhoek diagonaal naar beneden verlopend en eindigend halverwege de rechter onderkaak. Er waren 15 hechtingen zichtbaar. De plastisch chirurg heeft aan de forensisch arts laten weten dat de lip van aangever geheel doorgesneden was en dat de huid en de onderhuidse bindweefsellaag van de wang eveneens doorsneden waren. Volgens de chirurg is de genezingsduur van deze wond naar verwachting meerdere maanden en laat de wond mogelijk een blijvend litteken achter. Op de linker bovenarm van aangever zat op enkele centimeters boven de elleboog een puntvormige laesie met een doorsnede van 2 tot 3 millimeter en op zijn linker borsthelft lagen op enkele centimeters boven het borstbeen 2 laesies, een langwerpige met een lengte van ongeveer 1 centimeter en een puntvormige met een doorsnede van 1 à 2 millimeter. Op zijn rechter knie zat op de buitenzijde van zijn knieschijf een huidafwijking met een doorsnede van ongeveer een halve centimeter. De puntvormige laesies en de huidafwijking passen volgens de forensisch arts bij oppervlakkige steek- of prikverwonding en de langwerpige laesie past bij een onderhuidse bloeding.
De politie heeft tussen de plaats waar de verdachte is aangehouden en de plaats waar
[slachtoffer] op de grond is aangetroffen twee messen gevonden en heeft daar foto’s van gemaakt.Aangever [slachtoffer] heeft over één van deze foto’s verklaard dat daarop de messen staan afgebeeld die zijn aanvaller heeft gebruikt.De messen betroffen een zwart vleesmes met een lemmet van ongeveer 20 centimeter en een zwart schilmes met een lemmet van ongeveer 7 centimeter. Beide messen zijn door de politie bemonsterd. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft de genomen monsters onderzocht en daarbij vastgesteld dat de monsters die zijn genomen van het lemmet van het vleesmes, het lemmet van het schilmes en het heft van het schilmes DNA-mengprofielen bevatten die afkomstig kunnen zijn van minimaal 2 personen, waaronder de verdachte en aangever [slachtoffer] .Daarnaast is uit forensisch onderzoek gebleken dat de jas van aangever diverse beschadigingen bevatte, 20 aan de voorkant en 9 aan de achterkant.
Kwalificatie van verdachtes handelen
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij aangever [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade meermaals met messen in het hoofd en lichaam heeft gestoken, en dat die handelingen dienen te worden gekwalificeerd als een poging tot moord. De rechtbank dient daarom eerst te beoordelen of de verdachte aangever met opzet heeft gestoken, en indien dat het geval is, waar verdachtes opzet op was gericht.
De verdachte heeft aangever meermaals met twee messen gestoken en daarbij geroepen dat hij hem dood zou maken. Uit het grote aantal beschadigingen van de jas van aangever blijkt dat de verdachte hem zeer vaak heeft gestoken. Daarbij heeft aangever onder andere oppervlakkige steekwonden op zijn linker borsthelft en zijn linker bovenarm en een grote snijwond op zijn rechter wang opgelopen. De lip van aangever was geheel doorgesneden en de huid en de onderhuidse bindweefsellaag van zijn wang waren doorsneden. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als handelingen gericht op het doden van aangever. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het een feit van algemene bekendheid is dat zich in het bovenlichaam en in de nabijgelegen hals vitale organen bevinden, waaronder diverse slagaders, die hadden kunnen worden geraakt. Wanneer deze organen door een messteek worden geraakt, kan dit leiden tot de dood. De omstandigheid dat de verdachte aangever veelvuldig met de twee messen heeft gestoken heeft voornoemd risico op fatale gevolgen bovendien vergroot. De verdachte had dan ook vol opzet op het doden van aangever.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd om aangever [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven.
Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank stelt daarbij voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om, in dit geval, aangever te doden en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen (HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761). Na afloop van het eerste conflict tussen de verdachte en aangever heeft de verdachte gezegd dat hij terug zou komen en dat aangever op hem moest wachten. Vervolgens is aangever weg gegaan en ten minste een kwartier later bewapend met een glazen fles en twee messen teruggekeerd naar de plek waar aangever zich nog steeds bevond. Bij aankomst had de verdachte in eerste instantie een glazen fles vast waarmee hij aangever heeft bedreigd en richting aangever heeft geslagen. Nadat deze fles kapot is gevallen heeft de verdachte geprobeerd om aangever te doden door hem opzettelijk veelvuldig met de twee messen te steken.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte voorafgaand aan het steken van aangever voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft gehad vanaf het moment dat hij is weggegaan bij aangever en weer is teruggekomen, wat een belangrijke aanwijzing vormt dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld. De rechtbank ziet echter een contra-indicatie in de omstandigheid dat de verdachte, nadat hij was teruggekeerd, aangever eerst alleen heeft bedreigd en geslagen met een glazen fles, en dat hij pas daarna met de messen op aangever is gaan insteken, waarbij hij heeft geroepen “ik steek je dood”. Uit het feit dat de verdachte niet onmiddellijk gebruik heeft gemaakt van de twee messen die hij bij zich had toen hij terug kwam op de plaats delict, maar eerst gebruik heeft gemaakt van de glazen fles om te dreigen en te slaan, leidt de rechtbank af dat de verdachte niet heeft gehandeld vanuit een vooraf genomen besluit om aangever te doden, maar dat het gebruik van de messen door hem het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank is van oordeel dat aan deze contra-indicatie een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan de omstandigheid dat de verdachte is weggegaan en ongeveer 20 minuten later is teruggekomen en - kennelijk - tijd en gelegenheid heeft gehad voor beraad en bezinning op zijn voorgenomen daad. Dit betekent dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en dat hij moet worden vrijgesproken van de hem (primair) ten laste gelegde poging tot moord.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen de ten laste gelegde poging tot doodslag.
Het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit verdachtes verklaring blijkt dat aangever hem als eerste met messen heeft aangevallen en dat hij daarop zichzelf heeft verdedigd, onder andere door de messen van aangever af te pakken. Dat aangever de messen heeft vastgehad blijkt uit het feit dat op het heft van het schilmes DNA van aangever is aangetroffen. De omstandigheid dat de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van aangever te verwachten was staat op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet in de weg aan een beroep op noodweer, aldus de raadsvrouw. De verdachte kon daarnaast op het moment dat hij door aangever werd aangevallen niet anders handelen en kon zich niet aan het conflict onttrekken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er sprake is van noodweerexces. De verdachte heeft zichzelf verdedigd tegen de aanval van aangever en daarbij disproportioneel gehandeld als gevolg van een door die aanval veroorzaakte hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank stelt op basis van de gebezigde bewijsmiddelen vast dat de verdachte degene is die als eerste de confrontatie met aangever heeft opgezocht. Uit de verklaringen van aangever en de getuige [getuige 1] volgt immers dat de verdachte met twee messen naar aangever is gegaan en hem daarmee heeft bedreigd en gestoken. De rechtbank acht de verklaring van de getuige [getuige 1] geloofwaardig nu deze kort na de steekpartij is afgenomen en op essentiële punten overeenkomt met de verklaring van aangever, waaronder dat de verdachte tegen aangever heeft gezegd dat hij op hem moest blijven wachten en dat hij vervolgens weg is gegaan. Daarnaast komt de verklaring van [getuige 1] op essentiële punten overeen met de verklaringen van de getuigen [getuige 4] en [getuige 3] , waaronder dat de verdachte kort voor de steekpartij een of meerdere messen in zijn handen had. Alle getuigen duiden de verdachte als de agressor. Geen getuige heeft verklaard dat aangever degene is geweest die de confrontatie heeft opgezocht.
De omstandigheid dat op het heft van het schilmes zowel DNA van de verdachte als van aangever is aangetroffen rechtvaardigt niet de conclusie dat aangever dit mes bij het heft vast heeft gehad. Het DNA van aangever kan daar immers op terecht zijn gekomen doordat de verdachte aangever veelvuldig met dit mes tot bloedens toe heeft gestoken. Immers is niet vastgesteld of het aangetroffen DNA van de verdachte afkomstig is van bloed of van epitheel (huidcellen).
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen (het onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, wordt daarom verworpen.