2.1.Bij tussenuitspraak van 3 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1195) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in het beroep van (de rechtsvoorganger van) de vergunninghouder tegen het besluit van de raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Landgoed Leudal 2016”, aan de raad opdracht gegeven alsnog toereikend te motiveren dat uit ruimtelijk oogpunt maximaal 225 arbeidsmigranten op het terrein mogen worden gehuisvest dan wel het besluit van
12 juli 2016 - waarbij dit bestemmingsplan werd vastgesteld - te wijzigen door vaststelling van een ander besluit, waarbij de Afdeling aan de raad in overweging heeft gegeven om de huisvesting van maximaal 300 arbeidsmigranten toe te staan.
Bij uitspraak van 6 december 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:3324) heeft de Afdeling het beroep van (de rechtsvoorganger van) de vergunninghouder gegrond verklaard en het besluit van de raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Landgoed Leudal 2016” gedeeltelijk vernietigd, omdat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken niet binnen de geboden termijn zijn hersteld. De Afdeling heeft de raad daarbij opgedragen om binnen 20 weken na verzending van die uitspraak voor de vernietigde onderdelen een nieuw besluit te nemen. Daarbij heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, de voorlopige voorziening getroffen dat op het perceel maximaal 300 arbeidsmigranten gehuisvest mogen worden. Op 17 april 2018 heeft de raad, ter uitvoering van de opdracht van de Afdeling, het bestemmingsplan ”Landgoed Leudal 2018” vastgesteld. In dit bestemmingsplan is voor de huisvesting van arbeidsmigranten op het perceel het maximum aantal van 300 opgenomen. Dit bestemmingsplan is - onder gedeeltelijke vernietiging waarbij de Afdeling zelf in de zaak heeft voorzien - onherroepelijk geworden na uitspraak van de Afdeling van
18 december 2019 (ECLI:NL:RVS:4349).
3. Op 4 januari 2018 heeft de vergunninghouder een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het bouwen van 16 chalets op het perceel. Deze chalets, die eerder elders gebruikt werden voor “recreatie/training/huisvesting” van arbeidsmigranten, zullen volgens deze aanvraag worden verplaatst.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan de vergunninghouder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de bouw van 16 chalets op het perceel. Dit is een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), omdat de bouw van de chalets volgens verweerder niet in strijd is met het bestemmingsplan. Aan de bouw van de chalets is - onder meer - de voorwaarde verbonden dat het aantal te vestigen arbeidsmigranten dat op enig moment op Landgoed Leudal verblijft het totale toegestane aantal uit het vigerend bestemmingsplan dan wel het aantal van een vigerende omgevingsvergunning niet te boven mag gaan.
5. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij voeren - voor zover hier relevant - aan dat aannemelijk is dat de te bouwen chalets in strijd met het bestemmingsplan gebruikt zullen worden en dat verweerder de omgevingsvergunning om die reden had moeten weigeren. In dit opzicht wijzen eisers erop dat op grond van het vigerende bestemmingsplan maximaal 300 arbeidsmigranten binnen fase 1 op het perceel mogen worden gehuisvest. Binnen deze fase zijn reeds 44 chalets op het perceel aanwezig met een capaciteit van 8 plaatsen. Dit betekent dat nu al 352 arbeidsmigranten op het perceel kunnen worden gehuisvest zonder dat de 16 “extra” chalets zijn gebouwd. De te bouwen
16 chalets worden volgens eisers enkel gebruikt voor het huisvesten van arbeidsmigranten, waardoor nog eens 128 arbeidsmigranten op het perceel gehuisvest kunnen worden. Verder voeren eisers aan dat verweerder er bij het verlenen van de omgevingsvergunning ten onrechte van is uitgegaan dat op eigen terrein in de benodigde parkeerruimte zal worden voorzien. In dit opzicht wijzen eisers erop dat verweerder bij het berekenen van de benodigde parkeercapaciteit de verkeerde parkeernorm heeft gehanteerd.
6. Naar aanleiding van het door eisers gemaakte bezwaar heeft verweerder - voor zover hier relevant - aangevoerd dat het bouwen van de chalets een activiteit is als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en verweerder daarom gehouden is de omgevingsvergunning te verlenen omdat geen sprake is van een weigeringsgrond als opgesomd in artikel 2.10 van de Wabo. Dat in de te bouwen 16 chalets arbeidsmigranten kunnen worden gehuisvest, levert volgens verweerder niet het vermoeden op dat een met het bestemmingsplan strijdige situatie zal ontstaan. Verder is volgens verweerder voldoende ruimte op het perceel om de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren. Bij de berekening van de parkeercapaciteit is uitgegaan van een parkeernorm van 2,4 parkeer-plaatsen per chalet. Deze norm is gebaseerd op “kamerverhuur, niet zelfstandig” met een norm van 0,3 parkeerplaats per kamer. In dit geval is dat uitgelegd als 0,3 parkeerplaats per arbeidsmigrant, waardoor de parkeernorm uitkomt op 2,4 parkeerplaatsen per chalet.
7. Naar aanleiding van het door eisers gemaakte bezwaar heeft de commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren en het primaire besluit te handhaven. De commissie is - voor zover hier relevant - van mening dat het niet aannemelijk is dat de te bouwen chalets in strijd met het bestemmingsplan zullen worden gebruikt. Dat nu al - zonder dat de “extra” 16 chalets zijn gebouwd - meer arbeidsmigranten kunnen worden gehuisvest dan het maximaal aantal van 300 maakt dit niet anders. De verhuurder van de chalets kan er immers voor kiezen om minder arbeidsmigranten in een chalet onder te brengen dan maximaal mogelijk is. Daarbij komt dat de bepalingen van het bestemmingsplan weliswaar uitsluiten dat arbeidsmigranten in fase 2 of 3 worden ondergebracht, maar niet andersom dat recreatief gebruik van chalets in fase 2 wordt uitgesloten. Verder is de commissie van mening dat verweerder bij de berekening van de parkeercapaciteit terecht heeft gekozen voor de parkeernorm “kamerverhuur, niet zelfstandig”. Het voorgaande leidt de commissie tot de conclusie dat geen sprake is van een van de weigeringsgronden als opgenomen in artikel 2.10 van de Wabo en dat verweerder gehouden was de omgevingsvergunning voor de bouw van de chalets te verlenen.
8. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - na overneming van het advies van de commissie - het bezwaar ongegrond verklaard.
9. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en hebben hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank bespreekt de aangevoerde gronden hierna inhoudelijk.
10. De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
11. Verweerder beroept zich op het relativiteitsvereiste uit artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Hij stelt dat eisers zich niet kunnen beroepen op de planregel die bepaalt dat maximaal 300 arbeidsmigranten op het perceel mogen worden gehuisvest en op de parkeerregels van de Nota parkeernormen, omdat die niet zien op de bescherming van de belangen van eisers.