Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- het verzoekschrift met producties 1 tot en met 38
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 4
- de mondelinge behandeling op 3 maart 2021, bij welke gelegenheid is verschenen:
- de pleitnota zijdens [verzoekster] .
2.De feiten
2.2. [verzoekster] is op 19 mei 2016 met haar fiets ten val gekomen op de Dorpstraat. Het eenzijdig ongeval vond plaats op klaarlichte dag. Op enig moment kwam [verzoekster] met het voorwiel van haar fiets tegen de trottoirband tussen het wegdek en het trottoir. [verzoekster] raakte de opstaande rand van de trottoirband, raakte uit balans en kwam ten val. Door de val heeft [verzoekster] ernstig letsel opgelopen, te weten gecompliceerde breuken in haar rechter bovenarm en schouder. [verzoekster] heeft een operatie ondergaan en ervaart nog dagelijks pijnklachten en beperkingen.
Op 5 juli 2016 heeft Achmea aansprakelijkheid afgewezen omdat zij van mening is dat de weginrichting voldeed aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen.
€ 35.789,00 bedroeg – heeft Achmea namens de gemeente haar standpunt gehandhaafd.
3.Het verzoek en het verweer
I te verklaren voor recht dat de gemeente op grond van artikel 6:174 BW, danwel
6:162 BW aansprakelijk is voor alle schade, materieel en immaterieel die
[verzoekster] heeft geleden, thans lijdt en in de toekomst nog zal lijden ten
gevolge van het ongeval waarvan zij op 19 mei 2016 het slachtoffer is geworden en
dat Achmea als aansprakelijkheidsverzekeraar op grond van artikel 7:954 lid 1 BW
gehouden is om deze schade te vergoeden,
te beslissen dat verweerders in de begrote kosten van het deelgeschil (hoofdelijk)
worden veroordeeld.
4.De beoordeling
Deelgeschilprocedure
(hoogte)verschiltussen wegdek en trottoir, niet echter dat er sprake was van een verticaal
opstaande randin plaats van een geheel schuin oplopende trottoirband.
[verzoekster] . Zij stellen daartoe ten eerste dat [verzoekster] ermee bekend was dat de Dorpsstraat gerenoveerd was en dat de situatie ter plaatse veranderd was. Zij had er daarom niet van uit mogen gaan dat er, zoals vóór de renovatie, geen sprake was van hoogteverschil tussen de weg en het trottoir en extra oplettendheid in acht moeten nemen. Door dat niet te doen, dient volgens de gemeente en Achmea de schade voor het grootste gedeelte voor haar eigen rekening te komen.
NJ2010/333). De rechtbank is van oordeel dat de gemeente en Achmea onvoldoende hebben onderbouwd dat [verzoekster] een verkeersovertreding had begaan op het moment dat zij viel. Zelfs al zou ervan moeten worden uitgegaan dat [verzoekster] de
intentiehad om de stoep op te rijden – hetgeen door [verzoekster] wordt betwist –, is niet komen vast te staan dat zij aan dat voornemen reeds uitvoering had gegeven en dat zij zich met haar fiets, of op zijn minst met haar voorwiel, op de stoep bevond toen zij viel. Uit de overgelegde getuigenverklaringen blijkt dat [verzoekster] reeds gevallen was toen de getuigen ter plaatse kwamen en dat geen van hen het ongeval heeft zien gebeuren. Nu derhalve niet is komen vast te staan dat [verzoekster] verwijtbaar heeft gehandeld door met de fiets de stoep op te rijden, verwerpt de rechtbank het beroep van de gemeente en Achmea op eigen schuld van [verzoekster] .