14.2De bewijslast ten aanzien van het informed consent bij het binnentreden in de woning rust op het bijstandverlenend orgaan. Nu uit het door eiseres ondertekende formulier niet duidelijk wordt of aan eiseres is uitgelegd dat het niet verlenen van de bedoelde medewerking/toestemming wel of geen consequenties heeft voor haar recht op bijstand (omdat geen van de opties is aangekruist), maakt dit dat redelijkerwijs kan worden betwijfeld of aan haar is uitgelegd wat de consequenties van het niet verlenen van medewerking aan/toestemming voor het huisbezoek zouden zijn. Dat verweerder nog navraag heeft gedaan bij de rechercheur die bij het huisbezoek was, neemt deze twijfel niet weg. Het formulier is nu juist bedoeld om bewijs te leveren van het informed consent. De enkele interne mondelinge mededeling van medewerkers van het college dat de mededeling wel aan eiseres is gedaan, is daarvoor onvoldoende. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:834. 15. De omstandigheid dat niet blijkt dat is voldaan aan de eis van “informed consent” betekent dat ten aanzien van eiseres sprake was van een inbreuk op het huisrecht als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het EVRM. Omdat er wel sprake was van een redelijke grond, betekent dit echter niet dat het gebruik maken door verweerder van wat tijdens het huisbezoek is verklaard en waargenomen zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelend bestuursorgaan mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Hierbij is van belang dat, indien eiseres naar behoren zou zijn geïnformeerd en vervolgens zou hebben geweigerd aan het huisbezoek mee te werken, die weigering tot beëindiging van de bijstand zou hebben kunnen leiden. Het weigeren van medewerking aan een huisbezoek waarvoor zoals in dit geval een redelijke grond bestaat, levert immers een rechtsgrond op voor intrekking of beëindiging van de bijstand, indien het bijstandverlenend orgaan als gevolg daarvan niet kan vaststellen of recht op bijstand bestaat. Geen aanleiding bestaat daarom de bevindingen van het huisbezoek op 17 mei 2019 voor de beoordeling van het recht op bijstand, vanaf de datum van dat huisbezoek, buiten beschouwing te laten. De ‘indruisregel’ gaat echter niet op voor periodes voorafgaand aan het huisbezoek. In dit geval bestaan geen aanknopingspunten om van dit uitgangspunt af te wijken. Dit betekent dat wat tijdens de huisbezoeken door eiseres en [eiser] tegenover de handhavingsmedewerkers is verklaard en door deze medewerkers tijdens de huisbezoeken is waargenomen, buiten beschouwing dient te blijven bij de beantwoording van de vraag of eiseres en [eiser] in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding voerden.
16. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen groot belang te hechten aan de door eiseres en [eiser] bij het huisbezoek afgelegde verklaringen. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat de waarnemingen die bij het uitkeringsadres zijn verricht, en waarbij af en toe de auto van [eiser] in de nabijheid is aangetroffen, onvoldoende zijn om aan te tonen dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding tussen eiseres en [eiser] in de periode in geding.
17. Gelet hierop heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat eiseres in de te beoordelen periode een gezamenlijke huishouding met [eiser] voerde. De conclusie is dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Dat betekent dat verweerder de bijstand van eiseres ook ten onrechte heeft ingetrokken en teruggevorderd. Het beroep tegen het primaire besluit 1 is dus gegrond.
18. Omdat het beroep gegrond is, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit 1. Vanuit het oogpunt van finale geschillenbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien. Niet aannemelijk is dat verweerder het gebrek nog kan herstellen. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 1. Dit betekent dat de intrekking en de terugvordering van tafel zijn.
19. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 47,- vergoedt.
Ook zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1602,-- (3 punten voor de intrekking en terugvordering inclusief de bezwaarprocedure met een waarde per punt van € 534 en wegingsfactor 1).
20. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het bestreden besluit 2, gelet op hetgeen onder rechtsoverwegingen 14 tot en met 18 is overwogen, eveneens gegrond wordt verklaard. Nu de terugvordering geen stand kan houden, kan de daarop gebaseerde bestuurlijke boete immers evenmin standhouden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit 2, herroept het primaire besluit 2 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2.
21. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van
€ 48,- vergoedt. Ook zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1602,-- (3 punten voor de boete inclusief de bezwaarprocedure met een waarde per punt van € 534 en wegingsfactor 1).