ECLI:NL:RBLIM:2021:276

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
14 januari 2021
Zaaknummer
AWB/ROE 20/800
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor maatwerkvoorziening dagbesteding onder de Wmo 2015

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een jongeman met autisme en een bindweefselaandoening, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen. Eiser had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening voor dagopvang, die door verweerder was afgewezen op basis van het argument dat eiser gebruik kon maken van de algemene voorziening voor dagopvang. Eiser was het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een meer dan globaal onderzoek heeft verricht naar de individuele omstandigheden en behoeften van eiser. Dit bleek uit het rapport IG1P1R, waarin uitvoerig werd uiteengezet welke beperkingen eiser ondervindt en welke ondersteuning hij nodig heeft. Verweerder had bij de beoordeling van de aanvraag navraag gedaan bij verschillende dagbestedingslocaties en de ervaringen van eiser bij deze locaties betrokken.

De rechtbank oordeelde dat de dagbesteding die door verweerder werd aangeboden niet als een algemene voorziening kon worden aangemerkt, maar als een maatwerkvoorziening. Dit betekent dat eiser recht heeft op een persoonsgebonden budget (pgb) om zelf zijn zorg in te kopen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/800

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Meys),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder

(gemachtigde: mr. V.H.J.M. van den Heuvel).

Procesverloop

Bij besluit van 30 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om een maatwerkvoorziening voor dagopvang ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen omdat eiser gebruik kan maken van de algemene voorziening voor dagopvang.
Bij besluit van 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2020.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn ouders. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren [geboortedatum] 1997, is bekend met autisme en een bindweefselaandoening die gepaard gaat met veel pijnklachten in diverse gewrichten en moeheid. Hij is rolstoelafhankelijk en woont bij zijn ouders in een aangepaste woning. Eiser is vanaf
1 november 2017 voor twee dagdelen per week naar de dagopvang bij Oase gegaan. Verweerder biedt deze dagbesteding als algemene voorziening vanuit Heerlen Stand-By! (HSB) aan. Eisers verzoek voor een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is door het Centrum Indicatiestelling Zorg afgewezen. Daarover loopt bij deze rechtbank een beroepszaak met zaaknummer 20/160.
1.1.
Eiser heeft op 29 juli 2019 een melding gedaan in het kader van de Wmo 2015 waarin hij heeft aangegeven niet tevreden te zijn over de dagbesteding bij Oase en dat hij graag naar de dagbesteding Artidé in Wittem zou willen gaan. De ruimtes zijn daar groot en goed bereikbaar met de rolstoel en daarnaast is de opvang beter. Eiser heeft verder verzocht om individuele begeleiding voor het regelen van zaken, het voeren van eigen regie en om met iemand anders dan de ouders over zaken te kunnen praten.
1.2.
Op 1 augustus 2019 heeft een keukentafelgesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft op 26 augustus 2019 het gespreks- en onderzoeksverslag, waarbij het rapport 1Gezin1Plan1Regisseur (1G1P1R) van HSB, alsmede een aanvraagformulier aan eiser toegezonden. In het 1G1P1R staat vermeld dat eiser niet meer naar de dagbesteding van Oase gaat omdat deze onvoldoende rolstoeltoegankelijk is, dat eiser begeleiding met kennis over zijn problematiek mist en dat hij behoefte heeft om in een bed te kunnen rusten wanneer dat nodig is. Hij heeft dit echter nog niet bespreekbaar gemaakt bij de dagbesteding en bij HSB omdat hij dit lastig vindt. HSB heeft eiser begeleiding individueel en groepsbegeleiding aangeboden alsmede aangeboden met eiser in gesprek te gaan over de ervaringen bij de dagbesteding bij Oase waarmee HSB aan de slag kan gaan. Verweerder acht blijkens het gespreks- en onderzoeksverslag een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding voor 180 minuten per week aan de orde. Verder vindt verweerder het aanbod van HSB als algemene voorziening adequaat.
1.3.
Vervolgens blijkt uit e-mails van september en oktober 2019 tussen de maatschappelijke begeleidster van eiser, HSB en de consulent WMO dat eiser en zijn ouders na een bezoek aan de door HSB aangeboden dagopvang van SGL te Brunssum deze opvang niet geschikt vonden voor autistische jongeren zoals eiser (te veel prikkels, harde muziek, te weinig personeel voor de hoeveelheid cliënten, geen kennis van autisme bij het personeel, geen uitrustkamers waar eiser zich geheel kan terugtrekken, er was 1 kamer met 3 bedden). HSB heeft vervolgens dagbesteding bij Novizorg aangeboden die volgens HSB gedeeltelijk passend is in die zin dat de rustruimte met meerdere personen indien nodig gedeeld moet worden. Aldaar is een verpleegkundige altijd aanwezig en is er kennis van autisme en somatische klachten. De maatschappelijk begeleidster heeft daarop medegedeeld dat HSB Novizorg al in het verleden heeft aangeboden, dat eiser daar destijds is gaan kijken en dat Novizorg niet geschikt bleek omdat deze dagbesteding voornamelijk op ouderen is gericht en niet op autisme. HSB heeft vervolgens aangegeven dat het aanbod blijft staan omdat het passend is.
2. Eiser heeft op 15 oktober 2019 het aanvraagformulier ingediend waarop hij heeft vermeld het niet eens te zijn met het aanbod van HSB omdat de dagopvang niet passend is; eiser heeft verzocht om een pgb.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag om een maatwerkvoorziening voor dagbesteding afgewezen omdat eiser gebruik kan maken van de algemene voorziening dagbesteding bij HSB.
3.1.
Uit het aan het primaire besluit ten grondslag liggend rapport Wmo van
21 oktober 2019 blijkt dat de consulent zowel SGL als Novizorg geschikt vindt omdat beiden over voldoende kennis over autisme en somatische klachten beschikken. Wel dienen de begeleiders zich aan te passen aan eiser, met name omdat hij alles letterlijk neemt en dienen de begeleiders zich er van bewust te zijn dat eiser niet alles benoemt en hem geregeld moeten vragen of alles goed is. Er bestaat geen dagopvang waar de begeleiding 1 op 1 wordt gegeven, dit zou ook niet betaalbaar zijn. Eiser heeft inmiddels een pgb begeleiding individueel. Eiser wil kleinschalige dagopvang, maar dat was bij Oase ook niet kleinschalig. Daaruit blijkt volgens de consulent dat eiser wel in staat wordt geacht in grootschalige dagopvang te functioneren, wanneer de begeleiders op de hoogte zijn van de eerder vermelde punten. Bij Oase waren geen rustruimtes, waaruit blijkt dat dit wenselijk en niet noodzakelijk is. Beide dagopvangen beschikken over een rustruimte voor een beperkt aantal cliënten, aldus de consulente.
4. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat de door HSB aangeboden vorm van dagbesteding voldoende passend is hetgeen blijkt uit navraag bij de drie aanbieders van dagbesteding (Novizorg, SGL en Oase) tijdens de bezwaarprocedure. Eisers voorkeur voor Artidé als dagopvang kan aan deze conclusie niet afdoen. Uit de verklaring van een medewerkster van Artidé tijdens de hoorzitting blijkt dat sprake is van een gemêleerde groep van personen. Verder zijn de begeleiders bij Artidé wel geschoolde verpleegkundigen, maar niet specifiek opgeleid voor begeleiding van mensen met autisme. Verweerder acht het daarbij niet strikt noodzakelijk dat geschoold personeel aanwezig is, hoewel dat bij het merendeel van de aanbieders wel het geval is.
5. Eiser heeft in beroep kort samengevat aangevoerd dat de dagbesteding bij Oase, Novizorg en SGL niet geschikt voor hem is en dat de dagbesteding bij Artidé wel geschikt is.
Verweerder houdt onvoldoende rekening met de complexe problematiek van eiser. De voorgestelde dagbestedingslocaties zijn allemaal uitgeprobeerd en de conclusie was dat deze niet passend zijn. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gedaan of hetgeen de dagbestedingslocaties hebben verklaard daadwerkelijk correct is en passend is voor eiser en heeft daarmee niet voldaan aan de vergewisplicht. Eiser heeft verder aangevoerd dat de dagbesteding bij HSB geen algemene voorziening, maar een maatwerkvoorziening is omdat verweerder onderzoek naar de persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden heeft gedaan. Eiser heeft in dat kader verwezen naar twee uitspraken van de rechtbank Limburg (van 18 mei 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:4613 respectievelijk 10 maart 2020, ECLI:NL:RBLIM:2020:1908) waarin begeleiding door HSB respectievelijk dagopvang van HSB niet kan worden aangemerkt als algemene voorziening omdat geen sprake was van een globaal, maar van een diepgaand onderzoek waarbij wordt gekeken naar de individuele omstandigheden en behoeften. Nu sprake is van een maatwerkvoorziening heeft eiser de keuzevrijheid voor een pgb. Er is al geoordeeld dat de moeder van eiser en haar partner in staat zijn om het pgb-VV vanuit de Zorgverzekeringswet te beheren zodat voldaan is aan artikel 2.3.6. van de Wmo en aan eiser een pgb verstrekt moet worden.
6. In geschil is of verweerder op goede gronden eiser de dagbesteding als algemene voorziening heeft kunnen aanbieden om tegemoet te komen aan zijn hulpvraag en die van zijn ouders.
7. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015 wordt verstaan onder:
- algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.
- maatschappelijke ondersteuning: het ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving.
- maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen: ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.
8. HSB biedt dagbesteding aan als algemene voorziening. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 maart 2020 (ECLI:NL:RBLIM:2020:1908) overwogen dat de dagopvang van HSB geen algemene voorziening is, maar een maatwerkvoorziening. Verweerder heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
9. De rechtbank is wederom van oordeel dat verweerder naar aanleiding van eisers aanvraag voor een andere dagbestedingslocatie een meer dan globaal onderzoek heeft verricht naar de individuele omstandigheden en behoeften van eiser. Dit blijkt niet alleen uit het IG1P1R, waarin uitvoerig per leefgebied is uiteengezet wat voor beperkingen eiser ondervindt en welke ondersteuning hij nodig heeft, maar ook uit het onderzoek dat verweerder zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase bij de betreffende dagbestedingslocaties heeft verricht. Verweerder heeft bij de dagbestedingslocaties specifiek navraag gedaan of aan de persoonskenmerken, behoeften en mogelijkheden van eiser kon worden voldaan, waarbij verweerder de ervaringen van eiser bij Oase en bij het bezoek bij SGL bij de vraagstelling heeft betrokken. Daarmee is geen sprake geweest van een globaal maar van een diepgaand onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat de dagbesteding een maatwerkvoorziening is en op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 de keuze voor een pgb bestaat.
10. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen omdat verweerder de omvang van de dagopvang en het daaraan gekoppelde pgb nader zal moeten vaststellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. Eiser heeft verzocht om vergoeding van schade, zijnde een aanvullend pgb met terugwerkende kracht vanaf 12 november 2019 omdat vanaf dat moment de aanvullende zorg door Artidé is verleend, vermeerderd met wettelijke rente. De kosten van de dagopvang bij Artidé zijn betaald door een derde (‘weldoener’). Ter zitting heeft de moeder van eiser medegedeeld dat sprake is geweest van een schenking. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook af omdat onvoldoende is komen vast te staan dat eiser concreet schade heeft geleden.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 534,- en een wegingsfactor 1). Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder tot betaling van de reiskosten voor het bijwonen van de zitting ter hoogte van € 18,26 op basis van openbaar vervoer tweede klas.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.086,26 waarvan € 18,26 aan reiskosten.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Gruiters, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.G. Cremers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 januari 2021. .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 14 januari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.