Overwegingen
1. Eisers hebben op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) een persoonsgebonden budget (pgb) voor begeleiding individueel (2 uur per week) en voor dagbesteding (28 uur per week) ontvangen. De begeleiding en de dagbesteding werd geleverd door [zorginstelling] . [deze zorginstelling] is een organisatie gespecialiseerd in het verlenen van zorg en het bieden van dagbesteding aan personen die te maken hebben met drank- en drugsgebruik, daklozen en gedetineerden. Eisers zijn in het verleden bekend geweest met verslavingsproblematiek (drugs- en alcohol) en hebben een detentieverleden. Zij wonen vanaf 2014 samen in een huurwoning en hebben sinds mei 2015 een dochtertje. Zij is door de familierechter uit huis geplaatst en verblijft bij een pleeggezin. Eisers mogen onder begeleiding hun dochter tweemaal per week, telkens voor twee uur, bezoeken. Zij werken er aan om hun dochter weer bij hun te laten wonen. Eisers gingen tot juni 2018 vier keer per week naar de dagbesteding bij [de voornoemde zorginstelling] , namelijk op maandag, dinsdag en vrijdag van 8.15 tot 16.00 uur en op donderdag van 8.15 tot 13.00 uur. Zij werden opgehaald voor de dagopvang. Eiseres werkte in de keuken en eiser hield zich met name bezig met de tuin van het project en hielp soms bij verhuizingen van andere cliënten. De indicatie van deze maatwerkvoorziening liep tot en met 1 mei 2018. Na juni 2018 hebben eisers geen dagbesteding meer gehad; dat bleek tijdens de zitting van de behandeling van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op 20 augustus 2018. Tijdens de zitting van de behandeling van onderhavige beroepszaken op 14 oktober 2019 is gebleken dat eisers inmiddels gebruik maken van dagbesteding bij Opaal Zorggroep.
2. Verweerder heeft bij de primaire besluiten de indicaties voor begeleiding individueel en dagopvang van eisers na 1 mei 2018 niet meer verlengd omdat eisers voor de begeleiding individueel en de dagbesteding gebruik kunnen maken van een algemene voorziening, namelijk van Stand-By.
3. Nadat eisers bezwaar hebben gemaakt en naar aanleiding van uitspraken van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 18 mei 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:4613 en ECLI:NL:RBLIM:2018:4599) heeft verweerder gewijzigde besluiten genomen waarin de primaire besluiten zijn herzien en de indicaties voor begeleiding individueel voor eisers vanaf 2 mei 2018 door middel van een pgb zijn verlengd. Verweerder heeft de indicatie voor dagopvang na 1 mei 2018 niet meer verlengd omdat verweerder de dagopvang die door Stand-By kan worden geboden als adequaat en passend beschouwt. Verweerder merkt de dagopvang aan als een algemene voorziening en is als zodanig voorliggend op een maatwerkvoorziening. 4. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de bezwaren gegrond verklaard, in die zin dat de verstrekking van twee uur per week individuele begeleiding door middel van een pgb ook na 1 mei 2018 wordt voortgezet. Verweerder heeft het standpunt dat eisers voor de dagbesteding gebruik kunnen maken van de algemene voorziening die door Stand-By wordt geboden gehandhaafd.
5. Het beroep van eisers komt in essentie neer op de stelling dat verweerder ten onrechte de door Stand-By geleverde dagbesteding heeft aangemerkt als algemene voorziening, waardoor eisers niet met behulp van een pgb een eigen keuze kunnen maken voor een alternatieve opvangvoorziening. Eisers onderbouwen deze stelling door te wijzen op hun verslavings- en detentieverleden. Zij vrezen dat deelname aan de activiteiten van Stand-By hen bij voortduring zal confronteren met een sociale omgeving waarvan zij met veel moeite proberen weg te blijven om terugval in hun oude problematiek te voorkomen. Het is om die reden dat zij met een pgb buiten de context van de Heerlense probleemgroepen willen blijven en kiezen voor een dagbesteding elders.
6. Gelet op hetgeen eisers in beroep naar voren hebben gebracht, beperkt dit geschil zich tot de vraag of verweerder de dagbesteding, zoals door Stand-By geleverd, heeft kunnen aanmerken als algemene voorziening in de zin van artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. Immers ingeval geen sprake is van een algemene voorziening moet aan eisers ingevolge artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening voor dagopvang worden toegekend, waarbij hen op grond van artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 de keuze voor een pgb toekomt.
7. Deze rechtbank heeft in de onder punt 3 genoemde uitspraken van 18 mei 2018, kort samengevat, geoordeeld dat de door Stand-By geleverde
begeleidinggeen algemene voorziening maar een maatwerkvoorziening is omdat deze voorziening naar haar aard wordt afgestemd op de kenmerken van de individuele cliënt. De rechtbank heeft in die uitspraken overwogen dat geen sprake is van een globaal, maar van een diepgaand onderzoek dat voorafgaat aan de toegang tot deze voorziening, waarbij de specifieke (ondersteunings)behoefte van de cliënt wordt vastgesteld. Op basis van het
1Gezin1Plan1Regisseur (1G1P1R), waarin uitvoerig per leefgebied (bijvoorbeeld financiën, huiselijke relaties, werk en opleiding, maatschappelijke participatie) uiteengezet wordt wat voor beperkingen de cliënt ondervindt, wordt door Stand-By een specifiek aanbod gedaan afgestemd op de behoeften en de ondersteuning die voor de cliënt noodzakelijk is. Daarbij wordt bekeken of Stand-By de specifieke ondersteuning die is vereist in huis heeft of dat deze nog moet worden ingekocht. Bovendien was in die onderhavige zaken nog een nader medisch advies uitgebracht hetgeen bevestigt dat in die zaken van een globaal onderzoek geen sprake is.
8. Ook bij eisers is voor ieder afzonderlijk een 1G1P1R opgesteld waarin uitvoerig per leefgebied is uiteengezet wat voor beperkingen eisers ondervinden en welke ondersteuning zij nodig hebben. Op het 1G1P1R wordt het specifieke ondersteuningsaanbod van Stand-By
afgestemd. Uit de toelichting van Stand-By tijdens het onderzoek ter zitting volgt dat Stand-By bij iedere cliënt onderzoekt welke specifieke vorm van dagbesteding wenselijk en bereikbaar is. Daarbij wordt gekeken naar de specifieke omstandigheden waarin de betreffende hulpvrager zich bevindt. De rechtbank is van oordeel dat daaruit blijkt dat van een algemene voorziening geen sprake is maar van een maatwerkvoorziening. Immers, bij het afstemmen van een geschikte dagbesteding worden, net als bij het afstemmen van begeleiding, de individuele omstandigheden en behoeften van de betreffende persoon betrokken. Dat bij eisers geen sprake is geweest van een nader medisch advies maakt dit oordeel niet anders. Omdat sprake is van een maatwerkvoorziening, bestaat op grond van het bepaalde in artikel 2.3.6, eerste lid, van de Wmo 2015 de keuze voor een pgb.
9. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten voor zover betrekking hebbend op de dagopvang. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten, voor zover deze worden vernietigd, in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen omdat verweerder de omvang van de dagopvang en het daaraan gekoppelde pgb vanaf 2 mei 2018 nader zal moeten vaststellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. Eisers hebben verzocht om veroordeling van verweerder tot vergoeding van de schade in de vorm van wettelijke rente over het na te betalen pgb. Het verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente komt nu niet voor toewijzing in aanmerking. Pas als verweerder een nieuw besluit heeft genomen, kan namelijk worden beoordeeld of eisers recht hebben op schadevergoeding. De rechtbank wijst in dit verband op artikel 2.6.2 van de Wmo 2015, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. Verweerder zal eerst een aantal tussenstappen moeten nemen, voordat bepaald kan worden of over de periode vanaf 2 mei 2018 een pgb kan worden toegekend en tot uitbetaling kan komen. Nu het pgb zal worden uitbetaald aan de zorgverlener, is niet gebleken dat eisers schade hebben geleden of zullen lijden door de latere berekening en betaling van het pgb.
11. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-, waarbij de rechtbank de beroepszaken van eisers beschouwt als een samenhangende zaak als bedoeld in artikel 3 van het Bpb (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst het verzoek van eisers om verweerder te veroordelen in de proceskosten van bezwaar af omdat verweerder bij de bestreden besluiten deze kosten al heeft vergoed.
Verweerder dient verder de door eisers gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 24,44 (2 x € 12,22) op basis van het openbaar vervoer tweede klasse.