ECLI:NL:RBLIM:2021:2749

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
C/03/275694 / FA RK 20-985
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot adoptie van meerderjarige op basis van nationale wetgeving en EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 24 februari 2021 uitspraak gedaan over een verzoek tot adoptie van een meerderjarige, [belanghebbende], door verzoeker, die tevens zijn voormalige stiefvader is. Het verzoek werd afgewezen omdat [belanghebbende] op het moment van indiening van het verzoek meerderjarig was, wat in strijd is met de voorwaarden voor adoptie zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank overwoog dat hoewel er een emotionele band bestaat tussen verzoeker en [belanghebbende], dit niet voldoende was om de wettelijke vereisten voor adoptie te omzeilen. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie waarin adoptie van meerderjarigen onder zeer bijzondere omstandigheden was toegestaan, maar concludeerde dat deze omstandigheden in dit geval niet aanwezig waren. De rechtbank benadrukte dat de adoptieprocedure door verzoeker had moeten worden geïnitieerd en dat de beslissing om te adopteren bij [belanghebbende] had moeten liggen. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek geen inbreuk maakte op het recht op family life zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Tevens werd het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 24 februari 2021
Zaaknummer: C/03/275694 / FA RK 20-985
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven in de zaak van:
[verzoeker] ,
verzoeker,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. R.P.F. Rober, kantoorhoudend te Hoensbroek, gemeente Heerlen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[belanghebbende] ,
hierna te noemen: [belanghebbende] ,
wonend te [woonplaats] ,
en
[de vader] ,
hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] ,
en
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats] .

1.Verloop van de procedure

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter griffie op 13 maart 2020;
  • het F9-formulier van verzoeker van 12 november 2020, met als bijlage een brief van de vader van 12 november 2020;
  • de mondelinge behandeling van 19 januari 2021 waar zijn verschenen:
- verzoeker en mr. Rober;
- [belanghebbende] ;
- de moeder.
De vader, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen ter zitting;
  • de door mr. Rober ter zitting overgelegde pleitnota;
  • de brief van verzoeker van 19 januari 2021.

2.De feiten

[belanghebbende] is op [geboortedatum] te [geboorteplaats] geboren uit het huwelijk van de vader en de moeder. Het huwelijk tussen de vader en de moeder is op 19 juni 1990 ontbonden.
Verzoeker en de moeder zijn op 18 september 1996 te Heerlen met elkaar gehuwd. Het huwelijk is op 14 januari 2000 ontbonden. Vervolgens zijn verzoeker en de moeder op
22 december 2003 opnieuw met elkaar in het huwelijk getreden.
Op [geboortedag] 2006 is [belanghebbende] meerderjarig geworden.

3.Het verzoek en verweer

3.1.
Verzoeker en de moeder hebben, naar de rechtbank begrijpt, verzocht te bepalen dat de rechtbank de adoptie van [belanghebbende] door verzoeker zal uitspreken en de geslachtsnaam van [belanghebbende] zal wijzigen van [geslachtsnaam 1] in [geslachtsnaam 2] . Ter zitting heeft de moeder haar verzoek ingetrokken. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft verzoeker gesteld dat zowel [belanghebbende] als verzoeker het van belang achten om te komen tot een adoptie onder verbreking van alle betrekkingen met betrekking tot de biologische vader welke nog zouden kunnen bestaan tussen [belanghebbende] en zijn biologische vader, en de reeds bestaande banden tussen [belanghebbende] en verzoeker te bevestigen door middel van adoptie. Verzoeker is vanaf het derde levensjaar van [belanghebbende] een van zijn hoofdopvoeders geweest. Een van de voorwaarden van adoptie is dat een kind op de dag van het adoptieverzoek minderjarig moet zijn. Adoptie van een meerderjarige is naar Nederlands recht in principe uitgesloten. Ondanks het feit dat minderjarigheid een duidelijk en strenge eis voor adoptie is, is in de jurisprudentie inmiddels onder zeer bijzondere omstandigheden van deze eis afgeweken op grond van het bepaalde in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna te noemen: EVRM).
Verzoeker en [belanghebbende] hechten er belang aan dat de feitelijke in het gezin bestaande verhoudingen ook in juridische zin tot stand worden gebracht, in die zin dat tussen hen familierechtelijke betrekkingen bestaan. De adoptie ziet dus meer op de emotioneel sociale band die er tussen [belanghebbende] en verzoeker is. Tussen verzoeker en [belanghebbende] bestaat een zodanige nauwe betrekking dat deze aangemerkt moet worden als family life in de zin van artikel 8 EVRM.
Terwijl het recht op adoptie als zodanig niet door artikel 8 EVRM wordt gegarandeerd, kan aan dat artikel wel het recht op bescherming van het gezinsleven, bestaand tussen de ouders en een geadopteerd kind worden ontleend, maar niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet voor adoptie gestelde eisen. Onder bepaalde omstandigheden kan een weigering om adoptie toe te staan echter wel een inbreuk op de door artikel 8 lid 1 EVRM gegarandeerde rechten met zich mee kan brengen. Verzoeker verwijst naar de uitspraken van het gerechtshof Amsterdam van 29 maart 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:1162), de rechtbank Oost-Brabant van 15 mei 2018 (ECLI:NL:RBOBR:2018:4353) en het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 juli 2011 (ECLI:NL:GHSHE:2011:BR2746). In deze uitspraken is het verzoek tot adoptie van een meerderjarige toegewezen.
Verzoeker is van mening dat gezien alle omstandigheden van het geval, de individuele belangen van [belanghebbende] , en genoemde uitspraken de conclusie kan worden getrokken dat een adoptie van een meerderjarige in casu geïndiceerd is.
Door een bijzonder negatieve periode in de jaren 2006 tot en met 2013 en vervolgens een zwaar verkeersongeluk gevolgd door een jarenlange revalidatie heeft [belanghebbende] niet eerder gekozen voor meerderjarigenadoptie.
3.2.
Ter zitting heeft verzoeker aangegeven dat [belanghebbende] al meer dan dertig jaar deel uitmaakt van het gezin van de moeder en verzoeker. De moeder en verzoeker zijn gescheiden geweest en hebben een tijd niet samengeleefd, maar verzoeker en [belanghebbende] hadden in die periode wel contact. Verzoeker heeft aangegeven dat [belanghebbende] door de adoptie iets zou kunnen afsluiten en dat de adoptie [belanghebbende] en het gezin van verzoeker rust zou brengen. Verzoeker heeft het adoptieverzoek nu pas gedaan omdat [belanghebbende] daartoe niet eerder in staat was. [belanghebbende] heeft veel meegemaakt en kon het eerst geestelijk niet aan. [belanghebbende] heeft verzoeker met kerst 2019 gevraagd of hij hem wilde adopteren en verzoeker heeft toen aangegeven dat hij dat graag wilde.
3.3.
[belanghebbende] heeft ter zitting aangegeven dat hij gedurende twee jaar niet met verzoeker heeft samengeleefd, maar in die periode wel contact met hem had. Toen verzoeker acht jaar oud was is een eventuele adoptie van [belanghebbende] door verzoeker ter sprake gekomen, maar destijds was de vader nog in beeld. [belanghebbende] heeft niet eerder een adoptieverzoek gedaan omdat de vader nog een rol speelde in zijn leven en omdat hij daartoe door ziekte en een ongeluk niet in staat was. [belanghebbende] wil thans dat verzoeker de erkenning krijgt die hij verdient en dat [belanghebbende] en zijn gezin rust krijgen. [belanghebbende] heeft het gevoel dat de vader nog rechten over hem heeft en beslissingen over hem zou kunnen nemen in het geval dat hij daartoe zelf niet in staat zou zijn. Dat gevoel boezemt [belanghebbende] angst in. Door de adoptie kan hij iets afsluiten.
[belanghebbende] heeft ter zitting verklaard dat hij wijziging van zijn geslachtsnaam van [geslachtsnaam 1] naar [geslachtsnaam 2] wenst.
3.4.
De vader heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek. De vader heeft in genoemde brief van 12 november 2020 aangegeven dat hij van niks wist, maar dat hij een brief van de rechtbank had gekregen en dat [belanghebbende] graag [geslachtsnaam 2] wil heten, volgens de vader een zogenaamde stiefouderadoptie. De vader heeft gesteld geen bezwaar te hebben tegen de stiefouderadoptie.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:227 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (verder te noemen: BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen.
4.2.
Op grond van artikel 1:227 lid 3 BW kan de rechtbank een verzoek tot adoptie toewijzen als in ieder geval aan de voorwaarden als genoemd in artikel 1:228 BW wordt voldaan. In lid 1 onder a van dit artikel staat als een van de voorwaarden vermeld dat het kind op de dag van de indiening van het verzoekschrift minderjarig is.
4.3.
[belanghebbende] was op de dag van de indiening van het verzoekschrift meerderjarig, zodat niet voldaan is aan deze voorwaarde. Adoptie van [belanghebbende] door verzoeker is daarom op grond van de nationale wetgeving niet mogelijk.
4.4.
Door verzoeker is gesteld dat het feit dat [belanghebbende] inmiddels meerderjarig is, niet in de weg staat aan de adoptie. Hij verwijst in dit kader naar het recht op bescherming van het family life, zoals vastgelegd in artikel 8 EVRM, en naar voornoemde jurisprudentie.
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens door het EVRM niet het recht op adoptie wordt gegarandeerd.
Het enkele feit dat adoptie niet mogelijk is wanneer niet wordt voldaan aan de in de nationale wetgeving vastgestelde voorwaarden, kan daarom in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inbreuk op het recht op family life.
De Hoge Raad heeft beslist dat aan artikel 8 EVRM weliswaar het recht op de bescherming van family life tussen de ouders en een door hen geadopteerd kind kan worden ontleend, maar niet het recht om een kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de eisen voor adoptie volgens de nationale wet (HR 30 juni 2000, nr. R 99/181, NJ 2001, 103).
4.6.
Uit de jurisprudentie volgt evenwel dat sprake kan zijn van zeer bijzondere omstandigheden, die terzijdestelling van de dwingend rechterlijke bepaling van artikel 1:228 lid 1 onder a BW kunnen rechtvaardigen. Het gaat dan om uitzonderlijke gevallen, waarin de weigering van adoptie wegens de enkele meerderjarigheid bij de indiening van het verzoek een ongeoorloofde inbreuk op het door artikel 8 EVRM beschermde gezins- en familieleven met zich mee zou brengen.
4.7.
Uit de ingediende stukken en de verklaringen ter zitting is gebleken dat tussen verzoeker en [belanghebbende] sprake is van een hechte, warme band. Verzoekers voelen zich familie van elkaar en [belanghebbende] ziet verzoeker als zijn vader. De rechtbank overweegt dat daarmee echter nog geen sprake is van family life noch van een zeer bijzondere omstandigheid, op grond waarvan terzijdestelling van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 1:228 BW, in het bijzonder lid 1 onder a, gerechtvaardigd is.
4.8.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat tussen hem en [belanghebbende] al jarenlang sprake is van een zeer nauwe persoonlijke betrekking, waardoor de weigering om adoptie toe te staan een ongeoorloofde inbreuk op het recht op family life oplevert. Verzoeker heeft in dit kader verwezen naar de drie hiervoor genoemde uitspraken.
De rechtbank overweegt dat in deze uitspraken steeds sprake is van een situatie waarin ‘de ouder’, ‘het kind’ en ‘de adoptieouder’ vanaf jonge leeftijd altijd een gezin hebben gevormd en in gezinsverband hebben geleefd. Dat is in de onderhavige zaak niet het geval. Verzoeker heeft nu wel gesteld dat hij vanaf het derde levensjaar van [belanghebbende] samen met de moeder hoofdopvoerder van [belanghebbende] is geweest en dat zij al dertig jaar met zijn drieën een gezin vormen, maar blijkens de gemeentelijke basisregistratie personen stonden verzoeker, de moeder en [belanghebbende] slechts van 1 december 1993 tot 4 februari 2000 en daarna vanaf 4 maart 2004 op hetzelfde adres ingeschreven, terwijl [belanghebbende] meerderjarig werd op [geboortedag] 2006. Verzoeker en de moeder zijn tweemaal met elkaar gehuwd. Feitelijk is verzoeker slechts voor een periode van 6 jaar en daarna 2 jaar samen met de moeder hoofdopvoeder van [belanghebbende] geweest. Daarbij is uit de verklaringen en schriftelijke informatie van [belanghebbende] gebleken dat [belanghebbende] in de eerste periode van samenleven met verzoeker geen band had met verzoeker, niet treurig was dat verzoeker en zijn moeder uit elkaar gingen en blij was dat hij toen geen adoptie heeft overwogen. Kennelijk is pas in de tweede periode van samenwonen een band ontstaan, maar toen was [belanghebbende] al zestien jaar.
Voorts overweegt de rechtbank dat in de door de verzoekers aangehaalde jurisprudentie in twee zaken sprake is van een nog
jongmeerderjarige. Ook hiervan is in deze zaak geen sprake. [belanghebbende] was immers ten tijde van het indienen van het verzoek al 32 jaar.
In de andere door verzoeker genoemde uitspraak was de meerderjarige, net als [belanghebbende] , reeds geruime tijd meerderjarig ten tijde van het indienen van het verzoek. Echter daarnaast was er in die uitspraak sprake van de bijzondere omstandigheid dat de zus van de meerderjarige, met wie de meerderjarige in gezinsverband leefde, reeds door de ‘adoptieouder’ was geadopteerd én woonde de meerderjarige vanaf haar vierde levensjaar onafgebroken in gezinsverband met de adoptieouder. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich in de onderhavige zaak niet voor.
4.9.
De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de adoptie van [belanghebbende] door verzoeker tijdens de minderjarigheid van [belanghebbende] één keer ter sprake is gekomen, maar dat [belanghebbende] destijds niet geadopteerd wilde worden omdat zijn vader toen nog in beeld was. Vervolgens heeft verzoeker gesteld dat [belanghebbende] niet eerder heeft gekozen voor meerderjarigenadoptie, omdat [belanghebbende] daar niet toe in staat was door een negatieve periode in de jaren 2006 tot en met 2013 en een zwaar verkeersongeluk gevolgd door een jarenlange revalidatie. [belanghebbende] heeft verzoeker pas met kerst 2019 (op 32-jarige leeftijd) gevraagd of hij hem wilde adopteren. Gelet op het vorenstaande en nu verzoeker zulks ter zitting ook heeft verklaard, lag de beslissing om al dan niet een verzoek tot adoptie te doen kennelijk bij [belanghebbende] , terwijl die beslissing bij verzoeker diende te liggen en hij de adoptieprocedure had moeten initiëren.
4.10.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat verzoeker ter zitting heeft gesteld dat hij [belanghebbende] wil adopteren, zodat [belanghebbende] iets kan afsluiten en rust krijgt. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker zijn verzoek met die stelling onvoldoende heeft onderbouwd en dat die stelling niet kan leiden tot de conclusie dat artikel 1:228 lid 1 onder a BW terzijde dient te worden gesteld.
De stelling van [belanghebbende] dat de adoptie van belang is voor zijn geestelijke gesteldheid en dat hij en het gezin door de adoptie rust krijgen, kan eveneens niet tot die conclusie leiden. Uit het overgelegde verslag van het Psychodiagnostisch Centrum blijkt dat [belanghebbende] vanaf ongeveer zijn twintigste levensjaar depressieve klachten en problemen op vele levensgebieden heeft gehad, en daarvoor langdurig is behandeld. In dit verslag, waarin ook de levensloop van [belanghebbende] is omschreven, staat vermeld dat [belanghebbende] deels is opgegroeid bij zijn moeder en deels bij zijn grootouders en dat hij zich eigenlijk alleen thuis voelde bij zijn grootouders. In het verslag blijkt niet van enige band met verzoeker. In het overgelegde verslag van Adelante d.d. 10 juli 2019 valt eveneens te lezen dat sprake is van een lange periode van psychologische behandeling, van life-events, van strubbelingen met geaardheid, van een moeizame band met de vader en van een goed contact met de moeder. Over verzoeker wordt in dit verslag niet gesproken. De rechtbank ziet in de psychische klachten van [belanghebbende] , hoe zwaar die ook drukken op zijn leven, geen gronden om tot een ander oordeel te komen.
4.11.
Op grond van al het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een zeer bijzondere omstandigheid die ertoe moet leiden dat artikel 1:228 lid 1 onder a BW terzijde dient te worden geschoven. Met de afwijzing van het verzoek tot adoptie wordt geen inbreuk gemaakt op het recht op family life. De rechtbank zal het adoptieverzoek dan ook afwijzen.
In het verlengde van die beslissing zal de rechtbank eveneens het verzoek tot wijziging van de geslachtsnaam afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Salemans-Wijnen, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 24 februari 2021.
SV
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.