8.24Vrachtwagens welke de inrichting verlaten dienen optisch zo goed als mogelijk schoon gemaakt te worden, alvorens ze de inrichting verlaten, alsmede dient iedere vrachtwagen die stuifgevoelige goederen vervoert door vergunninghoudster gecontroleerd te worden op het feit dat de lading is afgedekt/afgezeild en het afdekzeil niet is vervuild met houtstof.
De voorzieningenrechter acht verder niet aannemelijk dat dit voorschrift niet op een andere wijze dan met de door eiseres geschetste arbotechnische problemen uitgevoerd kan of moet worden. Het voorschrift schrijft immers niet voor op welke wijze eiseres er voor dient te zorgen dat het afdekzeil niet is vervuild met houtstof. Die beroepsgrond slaagt niet.
23. Voorschrift 8.26 bepaalt dat de daken van de gebouwen binnen de inrichting en het gehele terrein van de inrichting zodanig schoon dienen te zijn en te worden gehouden dat hiervandaan geen diffuse houtstofverspreiding buiten de inrichting kan plaats vinden. Van eiseres wordt verlangd dat zij minimaal één keer per kalenderweek inspectierondes van het gehele inrichtingenterrein verricht en dat, indien tijdens inspectierondes vervuiling door houtstof wordt geconstateerd, deze vervuiling meteen dient te worden opgeruimd en de oorzaak van de vervuiling direct ongedaan dient te worden gemaakt.
Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat ook deze bepaling te ver gaat, omdat met de vergunde activiteiten nu eenmaal stof wordt geëmitteerd en van eiseres niet kan worden verlangd dat ze alle stofemissie buiten de inrichting reduceert tot nul.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit voorschrift van good house keeping in alle redelijkheid en in volle omvang van eiseres kan worden gevergd. Dit voorschrift formuleert immers niet de door eiseres gewraakte nul-norm, maar schrijft voor dat de daken en het gehele inrichtingenterrein schoon van (grof- en hout-)stof worden gehouden met als gevolg dat daardoor geen of nauwelijks stofemissie buiten het inrichtingenterrein plaats vindt. Anders dan de voorschriften die in r.o. 11 tot en met 16 aan de orde zijn, is hierbij sprake van een inspanningsverplichting die van eiseres gevergd kan en mag worden. De beroepsgronden van eiseres op dit punt slagen niet.
Overige vergunningvoorschriften
24. Voorschrift 9.2 bepaalt dat vergunninghoudster het in voorschrift 9.1 genoemde preventieplan voor het verbruik van drinkwater moet uitvoeren binnen de daarin aangegeven termijn en dat indien de onzekere of voorwaardelijke maatregelen niet worden uitgevoerd dit moet worden gemotiveerd. Voorschrift 9.3 bepaalt dat indien vergunninghoudster een maatregel wil vervangen door een gelijkwaardige maatregel, dit voornemen drie maanden voor de voorgenomen uitvoering aan het bevoegd gezag moet worden overgelegd. Daarbij dient vergunninghoudster aan te tonen dat de alternatieve maatregel minstens evenveel bijdraagt aan de in het plan gestelde preventiedoelstelling.
Eiseres heeft zich tegen de inhoud van deze voorschriften verweerd en is van mening dat een plicht tot uitvoering van het preventieplan niet aan de orde is en eerst met een afweging van belangen door verweerder dient te worden gemotiveerd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door eiseres bedoelde belangenafweging door eiseres zelf bij de opstelling van het preventieplan wordt gemaakt. Daarbij dient immers te worden gemotiveerd welke maatregelen als zeker, onzeker en voorwaardelijk worden aangemerkt. Dat vervolgens van eiseres wordt verlangd dat de in het zelf opgestelde plan genoemde maatregelen binnen de in datzelfde plan door eiseres genoemde termijnen ook daadwerkelijk worden uitgevoerd, zonder interventie van het bevoegd gezag, komt de voorzieningenrechter niet onredelijk voor. De voorzieningenrechter volgt niet het standpunt van eiseres dat zonder meer alle maatregelen moeten worden uitgevoerd, zolang eiseres zich houdt aan het preventieplan en de door eiseres zelf opgenomen preventiedoelstelling wordt behaald. Deze beroepsgronden slagen niet.
Beroep deels gegrond en ongegrond
25. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep deels gegrond is. In dat verband vernietigt de voorzieningenrechter de aan het bestreden besluit verbonden voorschriften 1.13, 7.2, onder b, 8.1, onder d, 8.7, 8.15, onder b, 8.15a, 8.3, onder b, en 8.24. De voorzieningen-rechter voorziet zelf in de zaak door de voorschriften 7.2, onder b, 8.1, onder d, 8.7, 8.15, onder b, 8.15a, 8.3, onder b, en 8.24 gewijzigd vast te stellen, zoals in de uitspraak omschreven. In zoverre treedt de uitspraak in de plaats van de vernietigde voorschriften. Voor het overige is het beroep ongegrond.
Inwerkingtreding bestreden besluit
26. Verweerder heeft zich ter zitting niet ertegen verzet dat de inwerkingtreding van het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de verzending van deze uitspraak. Om eiseres niet te confronteren met onmiddellijke werking van de door haar gewraakte voorschriften treft de voorzieningenrechter dan ook de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit (zoals gewijzigd door deze uitspraak) wordt geschorst tot zes weken na de verzending van deze uitspraak.
Vergoeding van griffierecht en proceskosten
27. Omdat het beroep gegrond is en het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder verder in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep en in het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
25. De gronden van beroep zijn met name gericht tegen de in de omgevingsvergunning (revisievergunning) opgenomen voorschriften over de (grove) houtstofemissie. Het gaat de voorzieningenrechter in het licht van de reeds eerder vergunde activiteiten te ver om een resultaatsverplichting op te nemen voor vergunninghoudster en dus om deze stofemissie (buiten de inrichting) geheel te voorkomen (nul-norm). Het beroep van eiseres slaagt in zoverre. Dat neemt niet weg dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat van vergunninghoudster in alle redelijkheid verlangd kan worden dat (visuele) stofoverlast binnen en buiten de inrichting zo veel mogelijk wordt beperkt op basis van de door verweerder in de omgevingsvergunning voorgeschreven maatregelen voor good house keeping. Het beroep van eiseres in dat verband slaagt niet. Om eiseres niet te confronteren met onmiddellijke werking van de door haar gewraakte voorschriften wordt de omgevingsvergunning geschorst tot zes weken na de verzending van deze uitspraak.