ECLI:NL:RBLIM:2021:1834

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2021
Publicatiedatum
2 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20_451
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor reclamezuil ongegrond verklaard

Op 2 maart 2021 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dubbelzijdig billboard langs de Terblijterweg in Maastricht. De eisers, bewoners nabij de locatie, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Maastricht, dat op 25 september 2019 een omgevingsvergunning had verleend aan Gripp B.V. voor het plaatsen van de reclamezuil. De eisers voerden aan dat de vergunning zou leiden tot onevenredige lichthinder en dat er geen gelijkwaardig alternatief was voor de geplande locatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een aanvraag had ingediend voor een omgevingsvergunning, die was verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De rechtbank oordeelde dat de reclamezuil, hoewel deze niet als een additionele voorziening binnen de bestemming 'Groen' kan worden aangemerkt, ruimtelijk aanvaardbaar is. De rechtbank heeft de argumenten van de eisers, waaronder de vrees voor lichthinder en de afwijzing van alternatieve locaties, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat de vergunninghouder voldoende maatregelen had getroffen om lichthinder te beperken en dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wogen dan die van de eisers.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard, waarmee de verleende omgevingsvergunning in stand bleef. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 maart 2021, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 20/451

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2021 in de zaak tussen

[Naam 1] en [naam 2], te [woonplaats] , eiser en eiseres (hierna: eisers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder,
(gemachtigde: mr. M.C. van Doornik en mr. J.M. van den Bergh).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: Gripp B.V., te Leiderdorp.

Procesverloop

Bij besluit van 25 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Gripp B.V. (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dubbelzijdig billboard (reclamezuil) langs de Terblijterweg.
Bij besluit van 14 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar dat eisers tegen het primaire besluit hebben gemaakt, ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de motivering van het primaire besluit aangevuld en een extra voorschrift daaraan verbonden.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 januari 2021.
Eisers zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder is niet verschenen.

Overwegingen

1. Op 9 juli 2019 heeft verweerder een aanvraag van vergunninghouder ontvangen voor een omgevingsvergunning voor het plaatsen van een dubbelzijdig digitaal billboard op onder meer een locatie aan de Terblijterweg in Maastricht bij de kruising met de Ambyerstraat - Zuid. Het billboard is in totaal 5 meter hoog en 2.2 meter breed. De dubbelzijdige display is 3 bij 2 meter en de onderzijde bevindt zich op ongeveer 1.8 meter boven het maaiveld. Het display heeft een variabele lichtsterkte die aangepast kan worden aan de lichtintensiteit van de omgeving (lichtsensoren). De instelmogelijkheden van de lichtsterkteregeling zijn maximaal aan de omgeving aan te passen, waardoor kan worden voldaan aan de gestelde maximale grenswaarden van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (hierna: de NSVV), aldus vergunninghouder. De onderhavige reclamezuil komt op één van de zes locaties waar reclamezuilen beoogd zijn en dient ter vervanging van de voorheen aanwezige reclamezuil.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Naar aanleiding van het door eisers tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder vergunninghouder om een nadere onderbouwing gevraagd van de lichtuitstraling. Dat is gegeven bij het rapport ‘Verlichtingsrapportage Billboards Terblijterweg Maastricht’ van 28 oktober 2019 van GRIPP.
4. Het tegen het primaire besluit door eisers gemaakte bezwaar heeft verweerder bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij in het kader van de volledige heroverweging vastgesteld dat bij het nemen van het primaire besluit ten onrechte ervan is uitgegaan dat ter plaatse van de locatie van de reclamezuil de bestemming ‘Verkeer’ geldt. De geldende bestemming is ‘Groen’. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de reclamezuil weliswaar niet als binnen die bestemming toegelaten additionele voorziening kan worden aangemerkt, maar dat de reclamezuil nu die in de openbare ruimte ligt binnen deze bestemming wel ruimtelijk aanvaardbaar is. Bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen binnen deze bestemming niet hoger dan 4 meter zijn. De hoogte van 5 meter wijkt daarvan maar beperkt af, aldus verweerder. Verder heeft verweerder vastgesteld dat de functieaanduiding ter plaatse niet ‘archeologische zone C’, maar ‘archeologische zone a’ is. Voor de beoordeling maakt dat niet uit, aldus verweerder. Ook heeft verweerder vastgesteld dat bij de oorspronkelijke ‘quickscan flora en fauna’ ten onrechte is uitgegaan van realisatie van de reclamezuil in de middenberm. Daarom is een nieuwe quickscan opgesteld die niet tot een afwijkende conclusie heeft geleid en die aan het besluit is toegevoegd. Ook de welstandstoets is overgedaan omdat in eerste instantie ten onrechte aan gebiedsgerichte criteria was getoetst. Die gelden ter plaatse niet en in een nieuw advies van 4 december 2019 is een toets aan de algemene criteria uit de welstandsnota uitgevoerd en geconcludeerd dat aan redelijke eisen van welstand wordt voldaan. Daarnaast heeft verweerder drie alternatieven besproken en geconcludeerd dat er geen alternatieven zijn waarmee een vergelijkbaar resultaat kan worden bereikt met aanzienlijk minder bezwaren voor eisers. Daarnaast is een nieuwe belangenafweging gemaakt, waarbij de gemeentelijke belangen en de belangen van vergunninghouder bij realisatie van de reclamezuil zijn afgezet tegen de belangen van eisers bij behoud van een goed woon- en leefklimaat. In dat kader is overwogen dat de lichtuitstraling voldoet aan de “Richtlijn lichthinder” van de NSVV. Daarom heeft verweerder een extra vergunningvoorschrift aan de vergunning verbonden dat als volgt luidt:

Het langs de Terblijterweg te plaatsen billboard dient te voldoen aan de “Richtlijn lichthinder” van de Commissie Lichthinder/Nederlandse stichting voor de verlichtingskunde uit januari 2017”. Meer specifiek moet worden voldaan aan de eisen welke gelden voor het omgevingstype E3 (stedelijk (woon)gebied), voor zover behorend bij de afmetingen van onderhavig billboard, en aan de eisen omtrent frequentie bij wisselende beelden”.
5. Eisers voeren aan dat verweerder de reclamezuil weliswaar niet als een additionele voorziening binnen de bestemming “Groen” beschouwt maar dergelijke voorzieningen binnen de openbare ruimte wel ruimtelijk aanvaardbaar acht. Eisers kunnen zich met dat standpunt niet verenigen. Zij voeren daarvoor onder meer aan dat zij op minder dan 60 meter afstand van de reclamezuil wonen en dat voorheen op deze plaats ook een digitale reclamezuil aanwezig was waarvan zij veel overlast ondervonden. Zij vrezen voor opnieuw lichthinder en hebben er geen vertrouwen in dat de software en de lichttechnologie die nu wordt toegepast daarin verbetering zal brengen. Eisers betogen dat hun belangen ten onrechte ondergeschikt worden gemaakt aan commerciële belangen. Dit terwijl zich een groeiende consensus aan het ontwikkelen is dat lichthinder in steden moet worden beperkt, aldus eisers. Verder hebben eisers gereageerd op de bespreking van de door verweerder onderzochte alternatieve locaties voor de reclamezuil en hebben zij gemotiveerd aangegeven waarom zij zich niet kunnen vinden in de conclusie dat dit geen geschikte alternatieven zijn.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Ter plaatse van de locatie van de reclamezuil geldt op grond van het bestemmingsplan “Heer-Scharn”, vastgesteld op 22 november 2011, de bestemming ‘Groen’.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van het bestemmingsplan zijn de voor 'Groen' aangewezen gronden bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. geluidwerende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-geluidwerende voorzieningen' (sv-gv);
c. park;
d. plantsoen;
e. bermen en beplantingen;
f. speelvoorzieningen en hangplekken;
g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
h. voorzieningen voor langzaam verkeer;
i. additionele voorzieningen;
Ingevolge artikel 10.2.1 van het bestemmingsplan mogen op of in deze gronden geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van additionele voorzieningen.
Ingevolge artikel 1.7 wordt onder ‘additionele voorzieningen’ verstaan:
die voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de bestemmingen; Hieronder zijn in ieder geval begrepen: plastieken, standbeelden of andere kunstwerken in het openbaar gebied, kiosken, abri's, telefooncellen, nutsgebouwtjes , straatmeubilair of daarmee vergelijkbare nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen, met uitzondering van parkeergarages.
Ingevolge artikel 10.2.2 mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 4 meter.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt, in gevallen als hier aan de orde, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (zogenoemde kruimelgevallenregeling).
De hier bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 4, aanhef en derde lid, van Bijlage II van het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 meter, en
b. de oppervlakte niet meer dan 50 m².
8. De rechtbank stelt vast dat het bouwen van een reclamezuil binnen de bestemming ‘Groen’ niet is toegestaan omdat een reclamezuil niet als een ‘additionele voorziening’ kan worden aangemerkt en ook overigens niet binnen die bestemming past. Dat betekent dat de bouwhoogte hiervan niet maximaal 4 meter mag bedragen, maar dat de toegestane bouwhoogte 0 meter is; een reclamezuil mag hier immers niet worden gebouwd. Verweerder heeft voor het bouwen van de reclamezuil van 5 meter hoog met toepassing van artikel 4, aanhef en derde lid, van Bijlage II van het Bor een omgevingsvergunning als bedoeld onder artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a (bouwen) en c (strijdig gebruik) verleend. Aan de in artikel 4, aanhef en derde lid, onder a en b, van Bijlage II van het Bor gestelde voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan is voldaan omdat de reclamezuil een bouwwerk, geen gebouw zijnde, is en niet hoger is dan 5 meter en geen grotere oppervlakte heeft dan 50 m². Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd om daarvoor een omgevingsvergunning in afwijking van de planregels te verlenen. In het kader van de daarbij te verrichten belangenafweging heeft verweerder wel gewicht mogen toekennen aan het feit dat binnen de bestemming tot 4 meter hoog mag worden gebouwd, met dien verstande dat dit bouwwerken van andere aard betreft dan een reclamezuil van 5 meter hoog met lichtuitstraling.
9. Ten aanzien van het betoog van eisers dat verweerder niet in redelijkheid medewerking aan dit project heeft kunnen verlenen, stelt de rechtbank voorop dat de beslissing om al dan niet af te wijken van een bestemmingsplan tot de bevoegdheden van verweerder behoort waarbij deze beleidsruimte heeft. De rechtbank dient deze beslissing dan ook terughoudend te toetsen, dat wil zeggen dat zij zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4771). Een ‘goede ruimtelijke onderbouwing’ als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3˚, van de Wabo is in het onderhavige geval niet vereist, nu met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, van de Wabo een omgevingsvergunning is verleend. Dat neemt niet weg dat de verlening van een omgevingsvergunning als hier aan de orde niet in strijd mag zijn met een goede ruimtelijke ordening. In dat verband ligt ter beoordeling voor of verlening van de omgevingsvergunning leidt tot een onaanvaardbare structurele aantasting van het woon- en leefklimaat van de omwonenden, waaronder eisers.
10. Eisers hebben aangevoerd dat een bewegende lichtreclame in de nabijheid van hun woning, gezien hun ervaringen met de voorheen geplaatste reclamezuil, ernstig inbreuk zal maken op hun woon- en leefklimaat. Volgens eisers heeft verweerder met hun belang van behoud van een goed woon- en leefklimaat onvoldoende rekening gehouden.
11. De rechtbank stelt vast dat de reclamezuil op ruim 50 meter afstand van eisers woning wordt geplaatst en anders werkt dan de voorheen geplaatste zuil die een andere lichtintensiteit had. Bij de thans vergunde reclamezuil kan de lichtintensiteit aan het omgevingslicht worden aangepast waardoor lichthinder minder wordt. Ter voorkoming van lichthinder door een te sterke lichtintensiteit en door steeds wisselende beelden heeft verweerder het hiervóór vermelde vergunningvoorschrift aan de omgevingsvergunning verbonden. Daardoor wordt verzekerd dat het billboard bij een juiste afstelling voldoet aan de normen die voor het omgevingstype E3 (stedelijk (woon)gebied) op grond van de “Richtlijn lichthinder” van de Commissie Lichthinder/Nederlandse stichting voor de verlichtingskunde uit januari 2017” (de richtlijn NSSV) voor een billboard met deze afmetingen gelden.
Zoals de Afdeling eerder in de uitspraak van 13 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1896, heeft overwogen, kan de richtlijn van de NSVV als uitgangspunt worden gehanteerd bij de beantwoording van de vraag of er lichthinder optreedt. De rechtbank is van oordeel dat met dit voorschrift voldoende is verzekerd dat er geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eisers zal optreden. Verder bestaat er op voorhand geen grond voor het oordeel dat genoemd voorschrift niet kan worden nageleefd.
12. Ten aanzien van eisers betoog dat verweerder weliswaar alternatieven heeft onderzocht maar die ten onrechte heeft verworpen, overweegt de rechtbank als volgt.
13. Tot 2017 stonden verspreid in Maastricht twaalf analoge reclamevitrines waarop reclame werd gemaakt voor landelijke ketens. Na afloop van het contract met de desbetreffende marktpartij zijn de reclamevitrines in 2017 weggehaald. In verband met het stimuleren van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor ondernemers en de daarmee te genereren inkomsten, heeft de gemeente Maastricht in 2018 onderzocht op welke wijze een alternatief kon worden geboden voor de weggevallen adverteerlocaties. In dat kader zijn geschikte plaatsen gezocht voor digitale billboards en zijn eisen opgesteld waaraan die moeten voldoen. Verweerder heeft in november 2018 acht locaties aangewezen voor deze digitale billboards, waarvan er maximaal zes mogen worden benut. De borden worden in portretvorm, dus in de lengte, geplaatst en passen in de lijn van de voorheen bestaande informatiepanelen. Op basis van de daarop volgende aanbestedingsprocedure is de onderhavige locatie aan de Terblijterweg één van die zes locaties geworden. Voor de keuze zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
  • Plaatsing en exploitatie mogen de verkeersveiligheid niet in gevaar brengen. Concurrentie van grote reclameboodschappen met bebording en/of verkeersaanwijzingen moet vermeden worden. Bij kruispunten, rotondes en/of afslagen wordt de plaatsing van digitale billboards vermeden; Digitale billboards frustreren geen zichtlijnen (stedenbouwkundig en vanuit een gebouw);
  • Plaatsing van digitale billboards vindt niet plaats in of nabij de historische binnenstad (binnen en langs de singels);
  • Digitale billboards staan niet in een woonomgeving;
  • Digitale billboards staan niet in een groene parkomgeving, in een landelijke omgeving of in het buitengebied.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid voornoemde uitgangspunten voor de locatiekeuze kunnen opstellen en hanteren. Verder heeft verweerder toereikend gemotiveerd dat de onderhavige locatie aan die uitgangspunten voldoet en dus in beginsel een geschikte locatie is voor het plaatsen van een digitaal billboard. De billboard komt te staan in een smalle groenberm, gesitueerd nabij bomen, in een binnenbocht, wordt wel zichtbaar maar is niet dominant aanwezig en zal in de buurt liggen van een bedrijvenlocatie (garage).
15. Gelet op de weerstand die bij eisers bestond tegen het opnieuw plaatsen van een reclamezuil in de buurt van hun woning heeft verweerder de volgende drie alternatieven onderzocht.
15.1.
Verplaatsing naar de overzijde van de weg ter hoogte van het L1 gebouw is afgewezen omdat door verplaatsing naar deze locatie het groene karakter van de Terblijterweg die één van de groene invalswegen naar de stad is, zou worden verstoord. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het billboard op die plaats niet goed ingepast kan worden in de groene ruimte omdat het billboard daar te dominant aanwezig is en zichtbaar zou zijn vanaf meerdere locaties, aan de rand zou staan van een grote bloemenweide (onderdeel van grote groenstructuur), in de buitenbocht zou staan en geen bomen of opgaande beplanting in de buurt zou hebben. Om genoemde redenen voldoet de locatie niet aan de voorwaarden voor een goede inpasbaarheid in de groene ruimte te plaatse.
15.2.
Verder heeft verweerder als alternatief onderzocht verplaatsing in oostelijke richting aan dezelfde zijde van de weg. Dit alternatief was voor vergunninghouder niet acceptabel omdat de zichtbaarheid op die plaats door de aanwezige bomen te zeer wordt beperkt.
15.3.
Ten slotte is als alternatieve mogelijkheid bezien of de reclamezuil naar de middenberm van de weg verplaatst zou kunnen worden. Een plaatsing in de middenberm is echter vanaf het begin van het zoeken naar locaties voor LED-schermen als een niet geschikte locatie aangemerkt, onder meer in verband met de verkeersveiligheid omdat tegemoetkomend verkeer (deels) aan de zichtbaarheid wordt onttrokken en omdat obstakels in de middenberm het maaibeheer van die middenberm lastiger en onveiliger maakt. Daarbij komt dat de Terblijterweg is ontworpen als ‘parkway’. Ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten wegen hier extra zwaar en die zijn niet gebaat bij een plaatsing een billboard in de middenberm.
16. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, noopt het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van één of meerdere alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aannemelijk minder bezwaren (zoals bijvoorbeeld is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1955). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een gelijkwaardig alternatief met aanmerkelijk minder bezwaren dat aan het verlenen van omgevingsvergunning op de onderhavige locatie in de weg staat. Daartoe verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervóór onder 15.1 tot en met 15.3 is vermeld. Aan de alternatieve locaties kleven qua ruimtelijke inpasbaarheid in de groene structuur (15.1), zichtbaarheid door de bomen tussen de weg en het fietspad (15.2) en verkeersveiligheid/aantasting ruimtelijke en maatschappelijke kwaliteiten Terblijterweg (15.3) bezwaren waardoor aan het vermelde criterium niet wordt voldaan.
17. De beroepsgronden slagen gelet op het voorgaande niet. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A. Timmers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2021.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 2 maart 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.